ECLI:NL:RBAMS:2025:4232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
771117 / FA RK 25-4593
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift in schadevergoeding op grond van Wvggz

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot schadevergoeding op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.F. Menick, op 9 juni 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 10:7 Wvggz, omdat het geen gemotiveerde gronden bevatte die het standpunt van de verzoeker onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift niet ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan de wettelijke eisen voor een verzoekschrift gericht tegen een beslissing van de klachtencommissie. De rechtbank heeft geen gelegenheid geboden voor een mondelinge behandeling, omdat het verzoekschrift niet aan de vereisten voldeed. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.M. Vos. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/ 771117 / FA RK 25-4593
Beschikking van 20 juni 2025 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz.
op verzoek van:
[verzoeker],
advocaat: mr. J.W.F. Menick,
hierna te noemen: verzoeker.
De rechtbank merkt als verweerder aan:
GGZinGeestgevestigd te Amsterdam.
hierna te noemen: verweerder.

1.1. Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingediend door verzoeker op 9 juni 2025, ontvangen door de rechtbank op 10 juni 2025.
  • het e-mailbericht van de advocaat van verzoeker van 16 juni 2025.
1.2.
Het verzoek is niet besproken tijdens een mondelinge behandeling. In de beoordeling hierna zal de rechtbank uitleggen waarom daarvoor geen gelegenheid is geboden.

2.Feiten

2.1.
Aan betrokkene is op 3 maart 2025 een zorgmachtiging aansluitend op een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor de duur van zes maanden.
2.2.
Aan betrokkene is verplichte zorg in de vorm van in ieder geval ‘het toedienen van medicatie’ en ‘het opnemen in ene accommodatie’ aangezegd.
2.3.
Bij beslissing van 16 april 2025 van de Klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna: de klachtencommissie), schriftelijk verzonden op 28 april 2025, is de klacht van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

3.Beoordeling

Ontvankelijkheid

3.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan verzoeker binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is medegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het door verzoeker ingediende verzoekschrift weliswaar binnen de genoemde termijn is ingediend, maar dat het verzoekschrift geen gronden bevat die het standpunt van verzoeker, dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de klachtencommissie, staven. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gemotiveerd verzoekschrift, zoals de Wvggz in artikel 10:7 lid 1 Wvggz wel dwingend voorschrijft als voorwaarde voor een verzoekschrift gericht tegen een beslissing van de klachtencommissie. Met het vergunnen van een nadere termijn voor het aanvoeren van de gronden, zou verzoeker buiten de termijn voor het indienen van een verzoekschrift treden. Deze omstandigheden verzetten zich naar het oordeel van de rechtbank tegen een behoorlijke procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan verzoeker, gelet op de wettekst van artikel 10:7 Wvggz, geen mogelijkheid geboden om
pro formaeen verzoekschrift in te dienen, zoals in feite is gebeurd. Ook is door verzoeker geen verschoonbare reden aangevoerd voor het ontbreken van een deugdelijke motivering van het verzoekschrift, hetgeen de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel leidt.
3.3.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoekschrift niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 10:7 Wvggz te stellen vereisten, nu het verzoekschrift niet is gemotiveerd. Dit brengt mee dat het verzoek zoals ingediend door verzoeker niet ontvankelijk is.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.M. Vos op 20 juni 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.