ECLI:NL:RBAMS:2025:4241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
11458848 EA VERZ 24-1286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging arbeidsovereenkomst met toestemming UWV en verzoek om billijke vergoeding

In deze zaak heeft de verzoekster, werkzaam als Personal Assistent bij RAI Amsterdam, een verzoek ingediend om een billijke vergoeding toe te kennen na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst. De opzegging vond plaats op 8 juli 2024, met toestemming van het UWV, en werd door verzoekster betwist als zijnde het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van RAI. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de ziekte en re-integratie van verzoekster uitvoerig besproken. Verzoekster heeft zich in 2019 ziekgemeld en heeft sindsdien verschillende periodes van ziekte en re-integratie doorgemaakt. RAI heeft haar re-integratieverplichtingen nageleefd, maar verzoekster heeft aangevoerd dat RAI onvoldoende heeft gedaan om haar te ondersteunen en dat er sprake was van oneigenlijke druk. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de hoge drempel voor ernstig verwijtbaar handelen niet is gehaald. De verzoeken van verzoekster om een billijke vergoeding en vergoeding van juridische kosten zijn afgewezen, met uitzondering van de uitbetaling van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, die wel is toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van verzoekster, omdat zij overwegend ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11458848 \ EA VERZ 24-1286
Beschikking van 18 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M. Bruins,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RAI AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: RAI,
gemachtigde: mr. J. Oster.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. RAI heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 23 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor RAI is de heer [naam] (HR business partner) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht - beide gemachtigden mede aan de hand van een pleitnota - en vragen van de kantonrechter beantwoord. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] bij e-mail van 15 mei 2025 nog nadere producties toegezonden.
1.3.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] 1968, is, na eerst vier maanden via het uitzendbureau te hebben gewerkt, sinds 17 september 2004 in dienst bij RAI. De functie van [verzoekster] is Personal Assistent B met een loon van laatstelijk € 2.776,90 bruto per maand op basis van een 28-urige werkweek.
2.2.
Op 24 juni 2019 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een longontsteking. [verzoekster] heeft vanaf 12 augustus 2019 geprobeerd haar werkzaamheden weer langzaamaan te hervatten maar het (volledige) herstel is lange tijd uitgebleven. Op advies van de bedrijfsarts heeft RAI voor [verzoekster] een coach ingeschakeld. Begin maart 2020 is [verzoekster] weer volledig geschikt bevonden voor eigen werk en wordt de verzuimbegeleiding door de coach beëindigd.
2.3.
Op 15 mei 2020 heeft [verzoekster] zich weer ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft in juni 2020 geadviseerd om twee wekelijks e-mail contact te onderhouden met HR. [verzoekster] heeft in die periode laten weten op advies van haar huisarts geen rechtstreeks contact met RAI te willen hebben en heeft vanaf dat moment een belangenbehartiger ingeschakeld. Naar aanleiding van de consulten met [verzoekster] in augustus en oktober 2020 heeft de bedrijfsarts RAI geadviseerd om regelmatig contact met [verzoekster] te onderhouden om de voortgang te bespreken, maar [verzoekster] heeft weer laten weten geen rechtstreeks contact met RAI te willen hebben.
2.4.
Op voorstel van de bedrijfsarts heeft in januari 2021 toch een gesprek met RAI en [verzoekster] plaatsgevonden in aanwezigheid van de bedrijfsarts. Uitkomst van dit gesprek is geweest dat [verzoekster] zou beginnen met contact opnemen met de andere bij RAI werkende personal assistents (hierna: PA’s).
2.5.
In het arbeidskundig re-integratie onderzoek van 4 mei 2021 heeft de arbeidsdeskundige opgenomen: “
(…) Werknemer kan starten met re-integreren in aangepaste taken van het eigen werk voor 2 uur per dag.(...)Het verdient aanbeveling om vóór de start met de re-integratie met de collega’s in het team te bespreken welke werkzaamheden werknemer gaat verrichten en welke niet. (…) Niet alleen de werktijd dient uitgebreid te worden, maar ook de taken van het eigen werk.”
2.6.
[verzoekster] is vervolgens gestart met het uitvoeren van administratieve werkzaamheden en het voeren van gesprekken met de andere PA’s. Verspreid over een aantal maanden heeft [verzoekster] in het bijzijn van een HR-manager gesprekken met vier van de vijf PA’s gevoerd. In deze gesprekken is door de verschillende PA’s kritiek geuit over de wijze waarop [verzoekster] haar werk had achtergelaten en overgedragen tijdens haar ziekte. Voorts is [verzoekster] verweten dat zij tijdens haar ziekte geen contact met de PA’s heeft onderhouden en niet meelevend genoeg is geweest in de coronatijd. [verzoekster] heeft uiteindelijk afgezien van het gesprek met de vijfde PA.
2.7.
Bij beslissing van 15 november 2021 is de door [verzoekster] aangevraagde WIA-uitkering afgewezen. In de beslissing staat opgenomen dat zowel [verzoekster] als RAI voldoende hebben gedaan aan de re-integratie.
2.8.
Na eerst een door RAI in september 2021 aangeboden functie te hebben afgewezen, is [verzoekster] vanaf januari 2022 gestart in de functie van PA voor de manager Legal en de manager HR.
2.9.
In gesprekken in maart en april 2022 is de aanhoudende verstoorde verhouding met de PA’s weer aan de orde gekomen en is vanuit RAI aangestuurd op externe mediation met het gehele team.
2.10.
[verzoekster] is met ingang van 3 mei 2022 weer ziekgemeld. Per oktober 2022 heeft RAI een nieuwe bedrijfsarts.
2.11.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft RAI een loonsanctie aangekondigd omdat [verzoekster] niet naar een voorgesteld consult van de bedrijfsarts wilde komen en meerdere malen telefonisch onbereikbaar zou zijn geweest.
2.12.
De bedrijfsarts heeft op 10 februari 2023 informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van [verzoekster] , welke informatie op diezelfde dag is verstrekt. Naar aanleiding van het consult op 17 februari 2023, heeft de bedrijfsarts – met inachtneming van de medische informatie van de psycholoog – geconcludeerd dat [verzoekster] op dat moment voldoende belastbaar wordt geacht om in gesprek te gaan met RAI. RAI heeft [verzoekster] vervolgens opgeroepen voor een gesprek, maar namens [verzoekster] is bericht dat zij volgens haar behandelend psycholoog daartoe niet in staat is. RAI heeft de afspraak vervolgens alsnog geannuleerd.
2.13.
De bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling over het consult van 7 april 2023 aan RAI bericht dat [verzoekster] op dat moment nog geen toestemming wil geven voor het opvragen van aanvullende informatie omdat zij dat eerst met haar advocaat wil bespreken. Voorts heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat zij op basis van de wel beschikbare informatie van oordeel is dat [verzoekster] in gesprek kan met RAI en dat dit zelfs zal bijdragen aan het herstel.
2.14.
RAI geeft [verzoekster] bij brief van 12 april 2023 een schriftelijke waarschuwing omdat ze onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie en er wordt een loonsanctie aangekondigd. RAI heeft vervolgens vanaf 21 april 2023 de loonbetaling opgeschort. Als de bedrijfsarts op 3 juli 2023 de benodigde contactgegevens en medische stukken heeft ontvangen, wordt de loonopschorting door RAI beëindigd.
2.15.
Op 8 mei 2023 heeft RAI een deskundigenoordeel aangevraagd over de vraag of [verzoekster] voldoende heeft gedaan om weer aan het werk te kunnen gaan. Deze aanvraag is door drukte niet in behandeling genomen.
2.16.
Op 30 juni 2023 heeft een online consult plaatsgevonden met de nieuwe bedrijfsarts. [verzoekster] heeft eerst geprobeerd deze af te zeggen omdat haar behandelend psychiater haar heeft geadviseerd om zes maanden geen contact met RAI of de arbodienst te hebben. De bedrijfsarts heeft na dit consult geconcludeerd dat [verzoekster] op dat moment ongeschikt is voor eigen of aangepast werk en dat het waarschijnlijk het herstel ten goede komt als slechts minimale re-integratie-inspanningen zijn vereist.
2.17.
Op 8 juli 2024 heeft RAI na verkregen toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 23 oktober 2024. RAI heeft aan [verzoekster] de transitievergoeding van € 20.997,64 voldaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen van € 50.565,98 bruto (aan inkomensschade en overige) en € 25.000,00 netto voor immateriële schade) omdat de opzegging wegens ziekte het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van RAI. Daarnaast maakt [verzoekster] aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte juridische kosten en kosten voor advies en ondersteuning van totaal € 7.685,91, alsmede de uitbetaling van door haar opgebouwde maar niet genoten vakantie uren ten bedrage van € 7.380,99 bruto. Een en ander met veroordeling van RAI in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoekster] stelt daartoe – kort gezegd – dat RAI een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft het ontstaan en het voorduren van haar medische klachten die uiteindelijk tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst hebben geleid. Volgens [verzoekster] is dit het gevolg van het volgende:
a) RAI heeft oneigenlijke druk op haar uitgeoefend om zich in 2019 niet ziek te melden en zich na ziekmelding weer beter melden en het nadien opvoeren en laten bestaan van de spanningen tussen [verzoekster] en haar collega PA’s;
b) het gebrekkige althans weinig voortvarende re-integratie traject na ziekmelding in mei 2022;
c) het geen gevolg geven aan de adviezen van de behandelend arts en therapeuten van [verzoekster] ;
d) het opvoeren van druk door het dreigen met en toepassen van loonopschorting voor de duur van (ruim) twee maanden.
3.3.
RAI voert gemotiveerd verweer tegen de verzoeken.
3.4.
Op de nadere standpunten van partijen wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

Billijke vergoeding
4.1.
Het verzoek van [verzoekster] is gebaseerd op artikel 7:682 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW). Beoordeeld moet worden of de opzegging die heeft plaatsgevonden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel b BW (opzegging na 104 weken arbeidsongeschiktheid zonder dat herstel binnen 26 weken te verwachten was) het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RAI.
4.2.
Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid zoals hier bedoeld, geldt een hoge drempel. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt deze drempel gehaald. Er moet daarnaast causaal verband bestaan tussen het ernstig verwijtbare handelen van RAI en de opzegging.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de hoge drempel voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid niet wordt gehaald. De verschillende verwijten die [verzoekster] aan RAI maakt zullen hieronder afzonderlijk worden besproken. Van belang is verder dat [verzoekster] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het door haar gestelde geleden inkomensverlies en immateriële schade niet als afzonderlijke vergoedingen worden verzocht, maar tezamen de verzochte billijke vergoeding vormen.
a) RAI heeft oneigenlijke druk uitgeoefend zich in 2019 niet ziek te melden en zich na ziekmelding weer beter melden en het nadien opvoeren en laten bestaan van de spanningen tussen [verzoekster] en haar collega PA’s
4.4.
Dat RAI in juni 2019 op [verzoekster] een oneigenlijke druk heeft uitgeoefend zich niet ziek te melden is door [verzoekster] niet onderbouwd maar kan ook niet uit haar eigen stellingen worden afgeleid. Immers, uit de enkele stelling van [verzoekster] dat het in het werk
gebruikelijkwas om bij koorts thuis te blijven en zodra de koorts over was weer naar het werk te gaan kan niet worden afgeleid dat dit gebeurde als gevolg van door RAI uitgeoefende druk. Dat er vanuit RAI op [verzoekster] druk is uitgeoefend zich op enig moment weer beter te melden, is ook niet onderbouwd. Uit de stelling van [verzoekster] dat zij op 12 augustus 2019 haar werkzaamheden heeft hervat terwijl zij zich nog niet voldoende hersteld voelde, volgt dit in ieder geval niet zonder meer. Door [verzoekster] is niet concreet gemaakt door wie, op welk moment en op welke wijze die oneigenlijke druk zou zijn uitgeoefend. Hoewel niet valt uit te sluiten dat [verzoekster] zelf wel druk heeft gevoeld om weer aan de slag te gaan, kan niet worden vastgesteld dat dit door toedoen van RAI is gekomen.
4.5.
Wel kan aan [verzoekster] worden toegegeven dat RAI de gespannen situatie met de andere PA’s te lang op z’n beloop heeft gelaten. Zo is niet is gebleken dat RAI voorafgaand aan de gesprekken met [verzoekster] , met de andere PA’s gesprekken heeft gehad om te achter halen waarom de onvrede over [verzoekster] bij de andere PA’s zo groot was en dat zij vervolgens kritisch met de PA’s heeft besproken of zij de oorzaak daarvan wel terecht bij [verzoekster] hebben gelegd. Dat iemand tijdens zijn ziekte niet of niet attent genoeg reageert, kan misschien niet goed worden ontvangen door collega’s, maar levert niet zonder meer een reden op om niet met iemand samen te kunnen werken. RAI had hierover met de PA’s het gesprek moeten aangaan. Ook had RAI de PA met wie [verzoekster] voorheen kennelijk altijd naar tevredenheid had gewerkt, maar die ineens de boot afhield om een gesprek met [verzoekster] te hebben in het kader van de re-integratie, hierop moeten aanspreken. Dit heeft ze echter niet gedaan. Door hierin onvoldoende leiding te nemen heeft een onprettige situatie voor [verzoekster] kunnen ontstaan. Dat valt RAI te verwijten, maar levert geen ernstig verwijtbaar gedrag op. [verzoekster] heeft overigens zelf ook bijgedragen aan het laten bestaan van de onprettige situatie door niet in te gaan op de voorgestelde mediation. Het enkele feit dat [verzoekster] geen problemen heeft met de andere PA’s, maakt niet dat anderen geen problemen ervaren.
b) het gebrekkige althans weinig voortvarende re-integratie traject na ziekmelding in mei 2022
4.6.
Ook indien RAI op enig moment onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht, betekent dit nog niet dat zij haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. Voor het toewijzen van een billijke vergoeding moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werkgever. De lat hiervoor ligt dus hoger.
4.7.
Dat [verzoekster] verschillende bedrijfsartsen heeft gezien die allen kennelijke andere medische informatie wensten en zij meerdere keren opnieuw haar verhaal heeft moeten doen, is begrijpelijkerwijs belastend voor [verzoekster] geweest, maar kan niet aan RAI worden verweten. RAI heeft steeds de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd. Maar dit is juist wat [verzoekster] RAI verwijt. Volgens [verzoekster] heeft dit zelfs bijgedragen aan het in stand houden van haar klachten en haar blijvende arbeidsongeschiktheid. Dit verwijt is echter niet terecht. Volgens het wettelijke systeem is een werkgever afhankelijk van de adviezen die een arbo- of bedrijfsarts geeft. Voor zover [verzoekster] het niet eens was met de beoordelingen en adviezen van de bedrijfsartsen, had zij een deskundigenoordeel of second opinion kunnen aanvragen, maar dat heeft zij niet gedaan. Dit, terwijl onweersproken is dat RAI haar meerdere malen op deze mogelijkheid heeft gewezen.
4.8.
Voorts kan uit de beslissing op de WIA-aanvraag worden opgemaakt dat RAI in ieder geval tot november 2021 voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van [verzoekster] . Maar ook nadien heeft het UWV kennelijk geen reden gezien om enige sanctie toe te passen.
4.9.
Uit het arbeidskundig onderzoek volgt dat [verzoekster] aangepaste werkzaamheden moest verrichten in haar eigen werk. Dat zij is begonnen met het verrichten van administratieve werkzaamheden is in dat kader niet geheel vreemd. Hoewel het uiteindelijk tot januari 2022 heeft geduurd voordat RAI voor [verzoekster] definitief een geschikte PA-functie voor [verzoekster] had gevonden, is niet gebleken dat zij onvoldoende inspanningen in het kader van de re-integratie heeft verricht. [verzoekster] heeft tot het moment dat zij volledig is uitgevallen die functie ook tot tevredenheid uitgevoerd.
c) het geen gevolg geven aan de adviezen van de behandelend arts en therapeuten van [verzoekster] .
4.10.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat RAI bij herhaling adviezen van haar behandelend arts of therapeut heeft genegeerd. Zoals hiervoor al is overwogen had [verzoekster] een deskundigen oordeel of second opinion moeten aanvragen als zij van mening was dat de bedrijfsartsen haar belastbaarheid verkeerd hebben beoordeeld. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar risico, te meer nu [verzoekster] ook in die periode door een professionele gemachtigde werd bijgestaan.
4.11.
[verzoekster] heeft de met de adviezen van de bedrijfsarts conflicterende standpunten van haar behandelaars ook niet richting RAI of de bedrijfsarts onderbouwd, zodat RAI niet verweten kan worden daarmee geen rekening te hebben gehouden. Sterker nog, uit de stukken blijkt dat RAI ondanks het ontbreken van een onderbouwing van de noodzaak daartoe meermaals een gepland gesprek geen doorgang heeft laten hebben. Daarnaast heeft [verzoekster] zelf ook een rol gespeeld in de omstandigheid dat de bedrijfsartsen langere tijd niet beschikten over volledige medische informatie. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van RAI is ook op dit punt niet gebleken.
d) het opvoeren van druk door het dreigen met en toepassen van loonopschorting voor de duur van (ruim) twee maanden).
4.12.
RAI heeft in navolging van en in lijn met de betreffende wetgeving aan [verzoekster] een loonopschorting aangekondigd en uiteindelijk ook geëffectueerd. Hoewel voorstelbaar is dat dit de nodige stress bij [verzoekster] heeft veroorzaakt, kan niet worden geoordeeld dat RAI verwijtbaar, laat staan ernstig, heeft gehandeld door deze maatregelen in te zetten. Een werknemer heeft tijdens ziekte ook verplichtingen jegens werkgever en kan daarom bijvoorbeeld niet op eigen initiatief afzien van (direct) contact met haar werkgever. Indien zij van mening is dat dit niet van haar gevergd kan worden, had [verzoekster] gebruik moeten maken van de mogelijkheid van een second opinion of deskundigenoordeel. Ook is zij gehouden medewerking te verlenen aan het verstrekken van medische informatie aan de bedrijfsarts zodat die zo goed mogelijk de belastbaarheid kan in schatten. RAI heeft de loonopschorting ook direct beëindigd toen de benodigde stukken werden verstrekt.
4.13.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat RAI ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij zijn er ook geen medische rapporten overgelegd waaruit blijkt dat het voortduren van de arbeidsongeschiktheid (tot meer dan 104 weken) het gevolg is geweest van handelen of nalaten door RAI.
4.14.
Het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen nu niet is gebleken van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van RAI.
Juridische – en advieskosten
4.15.
Nog daargelaten dat niet gebleken is van ernstig verwijtbaar handelen door RAI bestaat er ook anderszins geen aanleiding om RAI te veroordelen in de werkelijke kosten van [verzoekster] . Een dergelijke vordering kan alleen aan de orde komen indien RAI zich schuldig zou hebben gemaakt aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is echter niet gebleken.
Vakantiedagen
4.16.
[verzoekster] vordert tot slot uitbetaling van opgebouwde maar niet genoten wettelijke vakantie uren over de jaren 2021 (73,4 uur) , 2022 (112 uur) en 2023 (112 uur), te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. RAI heeft aangevoerd dat zij deze uren heeft afgeschreven omdat [verzoekster] in de betreffende periodes re-integratiemogelijkheden had ofwel ten onrechte niet meewerkte aan haar re-integratie of wel re-integratiemogelijkheden onbenut zou hebben gelaten door zich niet in te spannen. Deze vakantie uren zijn volgens RAI inmiddels vervallen.
4.18
Op grond van artikel 7:640a BW vervalt de aanspraak op het minimum vakantie uren zes maanden na het jaar waarin ze zijn opgebouwd. Dit kan anders zijn indien de werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om de vakantie op te nemen. Dit kan het geval zijn als de werkgever de werknemer niet over het opnemen en de gevolgen van het niet opnemen heeft geïnformeerd (zie HvJ EU 6 november 2018). Dat RAI [verzoekster] hierop op enig moment heeft gewezen, is niet gebleken. Nu RAI de door [verzoekster] gegeven berekening van de hoogte van de vordering niet heeft betwist, zal het gevorderde bedrag van € 7.380,99 bruto (te vermeerderen met de wettelijke verhoging die in redelijkheid wordt gematigd tot 25%) worden toegewezen.
Proceskosten4.19. De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van RAI worden begroot op € 610,50 (€ 543,00 aan salaris gemachtigde en € 67,50 aan nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt RAI om aan [verzoekster] te voldoen een bedrag van € 7.380,99 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 610,50,
5.3.
wijst het overige af,
5.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
399

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.