ECLI:NL:RBAMS:2025:4444

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11343814 \ CV EXPL 24-12810
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten voor vervangend vervoer en verkeersboetes

In deze zaak vordert Pon Luxury Cars B.V. betaling van kosten die zijn ontstaan door verkeersboetes en naheffingsaanslagen tijdens het gebruik van vervangend vervoer door de gedaagde. De gedaagde had in oktober 2022 en april 2023 vervangend vervoer ontvangen van Pon, maar heeft de bijbehorende kosten niet betaald. Pon stelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door verkeersboetes en te weinig parkeerbelasting te betalen, wat heeft geleid tot extra kosten voor Pon. De kantonrechter oordeelt dat Pon de algemene voorwaarden niet heeft overgelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld of er oneerlijke bedingen in de voorwaarden zijn opgenomen. Dit maakt het onmogelijk om de vordering te baseren op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). De kantonrechter wijst de vordering van Pon af op grond van artikel 21 Rv, en stelt Pon in het ongelijk, waardoor Pon ook de proceskosten moet betalen, die aan de kant van de gedaagde op nihil worden begroot.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11343814 \ CV EXPL 24-12810
Vonnis van 26 juni 2025
in de zaak van
PON LUXURY CARS B.V.,
te Leusden,
eisende partij,
hierna te noemen: Pon,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 2 januari 2025, waarin is bepaald dat schriftelijk wordt voortgeprocedeerd;
- de conclusie van repliek;
- het tussenvonnis van 3 april 2025, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2025. Hierbij is verschenen de gemachtigde van Pon. [gedaagde] is niet verschenen, hoewel hij wel deugdelijk was opgeroepen. Pon heeft haar standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt die in het dossier zijn gevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in oktober 2022 zijn auto, een Porsche Panamera (hierna: de auto), voor onderhoud aangeboden bij Pon. Voor de periode dat hij geen gebruik kon maken van zijn auto, kreeg [gedaagde] vervangend vervoer aangeboden door Pon. Dit betrof een Volkswagen Polo (hierna: de Polo). De Polo was in eigendom van Volkswagen Pon Financial Services en werd aan Pon ter beschikking gesteld.
2.2.
Gedurende de periode dat [gedaagde] de Polo als vervangend vervoer onder zich had, is op 22 oktober 2022 met de Polo een snelheidsovertreding begaan. Volkswagen Pon Financial Services heeft de boete hiervoor van € 42,00, vermeerderd met € 9,08 aan administratiekosten, bij Pon in rekening gebracht. Pon heeft deze boete doorbelast aan [gedaagde] . Voor het verwerken van de boete heeft zij verder € 9,08 aan administratiekosten in rekening gebracht bij [gedaagde] . De totale factuur aan [gedaagde] bedroeg € 60,16.
2.3.
In april 2023 heeft [gedaagde] nogmaals de auto aangeboden bij Pon voor onderhoud en reparatie. Ook ditmaal kreeg hij een vervangende auto mee, te weten een Porsche Macan. Deze auto is in eigendom van Pon. Met deze auto is gedurende de periode dat [gedaagde] deze onder zich had als vervangend vervoer op 8 en 9 april 2023 te weinig parkeerbelasting betaald. De gemeente Amsterdam heeft voor beide dagen een naheffingsaanslag opgelegd aan Pon voor een bedrag van € 78,90. Pon heeft deze naheffingsaanslagen doorbelast aan [gedaagde] , met een opslag voor administratiekosten van € 9,08. In totaal heeft Pon aan [gedaagde] een bedrag gefactureerd van € 166,88.
2.4.
Beide keren dat [gedaagde] een auto als vervangend vervoer ter beschikking kreeg, werd een overeenkomst opgesteld. In beide overeenkomsten is vermeld dat [gedaagde] de door Porsche Centrum Amsterdam gestelde voorwaarden aanvaardt.
2.5.
[gedaagde] heeft de facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Pon vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 287,-, bestaande uit de hoofdsom van € 227,04, de rente tot 19 september 2024 van € 19,96 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,-, vermeerderd met rente over € 227,04 vanaf 20 september 2024 en kosten.
3.2.
Pon legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens de Nederlandse overheid en jegens de gemeente Amsterdam, door de snelheidsovertreding te begaan en te weinig parkeerbelasting te betalen. Als gevolg daarvan zijn bedragen in rekening gebracht bij Pon, die Pon heeft doorbelast aan [gedaagde] maar die hij niet heeft betaald. Hierdoor heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens Pon.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat de facturen nooit naar hem zijn gestuurd. Bovendien is de auto in onderhoud bij Porsche via de leasemaatschappij en zou alles, net zoals de kosten voor onderhoud en vervangend vervoer, aan de leasemaatschappij moeten worden gefactureerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst is gesloten tussen Pon als handelaar en [gedaagde] als consument. Hoewel Pon de vordering baseert op een onrechtmatige daad, moet eerst worden onderzocht of de vordering (ook) gegrond kan worden op een bepaling in de overeenkomst of op de daarin van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. De kantonrechter dient namelijk de consumentenovereenkomst ambtshalve te toetsen aan het consumentenrecht, waaronder aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). In Europese rechtspraak is bepaald dat als een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, een verkoper geen aanspraak kan maken op de wettelijke schadevergoeding waarin is voorzien in een nationale bepaling van aanvullend recht die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest. [1]
4.2.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Deze voorwaarden heeft Pon echter niet in het geding gebracht, terwijl zij hiertoe wel gehouden was op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter kan daardoor niet controleren of in de algemene voorwaarden oneerlijke bedingen staan waarop Pon de vordering had kunnen baseren.
4.3.
Ambtshalve is de kantonrechter bekend dat er algemene voorwaarden zijn waarin bedingen zijn opgenomen die bepalen dat – zoals in deze zaak is gebeurd – de verhuurder boetes of naheffingsaanslagen als schade doorbelast aan huurder, zonder dat huurder (als bestuurder van het gehuurde voertuig) in staat wordt gesteld tegen de sanctie bezwaar en/of beroep aan te tekenen. Eerder is al geoordeeld dat een dergelijk beding oneerlijk is, omdat deze de rechten van een consument onevenredig beperkt. Dit geldt te meer omdat zo’n beding leidt tot een situatie waarin de huurder geen mogelijkheid heeft om een rechtsmiddel in te stellen tegen de opgelegde boete of naheffingsaanslag, een recht dat ieder heeft op grond van de wet. [2]
4.4.
Daar komt bij dat een dergelijke situatie eenvoudig voorkomen kan worden doordat de verhuurder op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Gemeentewet bij huurovereenkomsten van korter dan drie maanden een boete of naheffingsaanslag kan laten verleggen van de kentekenhouder naar de huurder van het voertuig. [3]
4.5.
Omdat Pon de algemene voorwaarden niet heeft overgelegd, kan niet worden gecontroleerd of in deze voorwaarden bedingen zijn opgenomen zoals hiervoor onder 4.3. vermeld. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van oneerlijke bedingen waarop Pon haar vordering had kunnen baseren. Nu dit niet mogelijk is, kan evenmin worden vastgesteld of de vordering kan worden gegrond op artikel 6:162 BW. De kantonrechter wijst de vordering dan ook af op grond van artikel 21 Rv.
4.6.
Pon wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Deze kosten worden aan de kant van [gedaagde] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Pon af,
5.2.
veroordeelt Pon in de proceskosten van [gedaagde] , die begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.D. Coumou, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.C. Vink.
57327

Voetnoten

1.Zie de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger).
2.Zie vonnis rechtbank Amsterdam, 21 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:360.
3.Artikel 8, lid 2 aanhef en onder b, Wahv en artikel 225, lid 5 aanhef en onder b, Gemw.