ECLI:NL:RBAMS:2025:4465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
C/13/767938 / KG ZA 25-288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bankrelatie en hulpvraagfraude in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. U. Özcan, en de ING Bank N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Verheij. De eiser had een reguliere bankrekening bij ING, die eind maart 2024 was beëindigd vanwege vermoedens van fraude. Vervolgens heeft de eiser een aanvraag gedaan voor een Convenantrekening, die hem werd verleend. Echter, na een verdachte storting van € 1.850,02 op 7 juni 2024, die verband hield met aangiften van hulpvraagfraude, heeft ING de Convenantrekening geblokkeerd en de persoonsgegevens van de eiser geregistreerd in verschillende registers voor een periode van acht jaar.

De eiser vorderde in kort geding de opheffing van de beëindiging van zijn bankrekening en de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de registers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van de bankrekening door ING gerechtvaardigd was, gezien de ernstige verdenkingen van fraude. De rechter concludeerde dat de eiser onvoldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen en dat de registratie van zijn persoonsgegevens in de registers rechtmatig was. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan ING.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken bij het voorkomen van fraude en de rechten van consumenten in het kader van het aanbieden van basisbetaaldiensten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/767938 / KG ZA 25-288 NB/EvK
Vonnis in kort geding van 3 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 28 april 2025,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. U. Özcan te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. D. Verheij te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 20 mei 2025 heeft mr. Özcan namens [eiser] de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig: mr. U. Özcan, en [naam 1] fraudeonderzoeker bij ING, met mr. Verheij en diens kantoorgenoot mr. D.A. Apperloo. [eiser] was zelf niet aanwezig. De griffier heeft hem tijdens de zitting gebeld, maar hij heeft niet opgenomen.
Na verder debat is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] had een reguliere bankrekening bij ING. ING heeft deze bankrekening eind maart 2024 beëindigd nadat zij [eiser] had ingelicht dat zij vermoedde dat hij fraude had gepleegd met deze bankrekening. Samengevat zijn er volgens ING meerdere keren verdachte bedragen bijgeschreven op zijn rekening, die [eiser] vervolgens heeft doorgeboekt of na het verhogen van zijn paslimiet (direct) heeft opgenomen.
2.2.
In maart 2024 heeft [eiser] bij ING een aanvraagformulier voor een basisbankrekening ingediend op grond van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten [1] (hierna: de Convenantrekening). ING heeft hem deze Convenantrekening (met nummer IBAN [rekeningnummer] ) verleend.
2.3.
Op 7 juni 2024 is er een bedrag van € 1.850,02 bijschreven op de Convenantrekening van [eiser] . Vijf minuten daarna heeft [eiser] zijn paslimiet gewijzigd naar € 4.900,00 en direct daarna heeft [eiser] het bedrag van € 1.850,00 contant opgenomen. ING heeft telefonisch contact opgenomen met [eiser] en ING heeft daarvan de volgende notitie gemaakt:
“meneer geeft aan de opnames zelf te hebben gedaan geeft aan geld te verwachten omdat hij content maakt voor snapchat en dat hij daarvoor betaald krijgt geeft aan schulden te hebben zou gelden ontvangen voor verkoop van content.”
2.4.
Op 11 juni 2024 heeft een persoon aangifte gedaan bij de politie van ‘Whatsappfraude’, ook wel ‘Hulpvraagfraude’ (een vorm van WhatsApp-fraude waarbij fraudeurs zich voordoen als een bekende/dierbare van hun slachtoffer en daardoor gelden proberen afhandig te maken). In de aangifte staat, voor zover relevant:
“Waarom vroeg de oplichter om uw hulp?: Hey mam, dit is mijn nieuwe nummer mijn mobiel werkt niet meer. Kan je een berichtje sturen via Whatsapp. wa.me/+ [slachtoffers]
(…)
Weet u het bankrekeningnummer waarnaar u het bedrag heeft overgemaakt?: Ja
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [eiser]
Welke omschrijving staat er bij deze betaling op uw rekeningafschrift?: NAAM [eiser] (…)”
2.5.
Op 11 juni 2024 heeft nog een tweede persoon aangifte gedaan van hulpvraagfraude, deze persoon heeft geen geld overgemaakt. In de aangifte staat, voor zover relevant:
“(…) Het bankrekeningnummer dat genoemd werd door mijn
zogenaamde zoon in het WhatsApp gesprek. Dat is: [rekeningnummer] op naam van [eiser] (…)”
2.6.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft ING [eiser] bericht dat zij de Convenantrekening per direct heeft geblokkeerd en zijn persoonsgegevens zijn opgenomen in het Intern Verwijzingsregister (IVR), Extern Verwijzingsregister (EVR) en het incidentenregister voor een periode van 8 jaar en dat zij voornemens is om de Convenantrekening te beëindigen omdat hij (samengevat) het vertrouwen van ING heeft geschaad omdat ING meent dat hij ook met de Convenantrekening fraude heeft gepleegd:
“(…) Je Betaalrekening is naar voren gekomen in een onderzoek naar oplichting. Op 7 juni 2024 is er een bedrag op je rekening bijgeschreven van een andere rekening. De rekeninghouder van de tegenrekening heeft op basis van misleiding opdracht gegeven voor deze overboekingen en gaat hiervan aangifte doen bij de politie. Hierdoor is het vertrouwen in de klantrelatie ernstig geschaad. Daarom nemen wij afscheid van jou als klant. (…)”
2.7.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen beëindiging van zijn Convenantrekening. In zijn eerste reactie van 26 juni 2024 schrijft hij (samengevat) dat hij de bankrekening nodig heeft voor ontvangst van zijn salaris en om financiële verplichtingen na te komen en dat hij nooit heeft geweten dat het geld afkomstig was van fraude. In een tweede bezwaarbrief schrijft hij onder meer:
“(…) De betaling was naar aanleiding van mijn online verkoopactiviteiten via Snapchat, waar ik foto's verkocht. Omdat de betalingen via een anoniem platform als Snapchat kwamen, had ik geen mogelijkheid om te verifiëren waar het geld precies vandaan kwam. Zodra ik mij bewust werd van de mogelijke risico's, heb ik mijn activiteiten onmiddellijk stopgezet. (…)”
2.8.
Op 4 juli 2024 heeft [eiser] een derde reactie met zijn bezwaar naar ING gestuurd:
“(…) Op 07-06-2024 ontving ik een bedrag van 1850€ van een persoon genaamd [naam 2] . Ik had deze persoon leren kennen via Snapchat en had regelmatig contact met haar. Zij stelde voor om mij geld te sturen in ruil voor het sturen van pikante foto’s. Dit voorstel werd gedaan op een moment dat ik in financiële nood verkeerde en schulden had.
(…)
Daarnaast wil ik hierbij officieel aangifte doen van deze fraude bij de politie. Ik ben bereid om alle relevante bewijzen te overleggen, waaronder de communicatie met de betrokken persoon en bankafschriften van de ontvangen bedragen. (…)”
2.9.
ING heeft vervolgens aan [eiser] gevraagd om de aangifte en de op Snapchat gevoerde gesprekken met haar te delen. [eiser] heeft daarop niet gereageerd.
2.10.
Bij brief van 19 juli 2024 heeft ING het bezwaar van [eiser] afgewezen en gemeld dat de Convenantrekening binnen drie maanden na dagtekening van de brief zal worden beëindigd.
2.11.
ING heeft de Convenantrekening op 18 oktober 2024 beëindigd.
2.12.
In februari 2025 heeft [eiser] weer contact opgenomen met de ING en gevraagd of hij een betaalrekening bij ING kon openen. ING heeft dit verzoek afgewezen en hem (samengevat) verteld dat hij bij herhaling fraude heeft gepleegd, eerst met de reguliere bankrekening en daarna met de Convenantrekening.
2.13.
Partijen (en hun advocaten) hebben nog enige tijd gecorrespondeerd over het verstrekken van een betaalrekening. ING heeft bij brief van 15 mei 2025 (uitgebreid) toegelicht wat er is gebeurd en gemeld dat ING daarom alleen bereid is een zogenaamde beheerrekening voor [eiser] te openen als er een onderbewindstelling wordt uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. ING, op straffe van een dwangsom, te veroordelen om de opheffing van de reguliere betaalrekening dan wel de Convenantrekening van [eiser] ongedaan te maken, of de bankrekening(en) zo nodig te deblokkeren, zodat [eiser] weer gebruik kan maken van zijn bankrekening;
II. ING te veroordelen de persoonsgegevens van [eiser] te (doen) verwijderen uit het Incidentenregister, Internverwijzingsregister (IVR) en Extern Verwijzingsregister (EVR);
III. ING te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij zich nooit schuldig heeft gemaakt aan fraude of oplichting. ING weigert om inzage te geven in de door haar verrichte onderzoeken. ING heeft dus op geen enkele wijze onderbouwd dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting of fraude, bijvoorbeeld met betrekking tot de betaling van 7 juni 2024. Als die betaling al op frauduleuze wijze tot stand is gekomen, is daarmee nog niet gezegd dat [eiser] kennis had van fraude of oplichting, of dat sprake is van opzet. [eiser] heeft geen kans gehad om zijn kant van het verhaal te vertellen.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen zijn in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze eveneens zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden verlangd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
Geen ongedaanmaking opheffing bankrekening
4.2.
ING heeft de betaalrekening(en) van [eiser] beëindigd. In deze zaak ligt de vraag voor of de beëindiging van zowel de reguliere bankrekening als de Convenantrekening ongedaan moet worden gemaakt.
4.3.
[eiser] heeft ten eerste geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening tot ongedaanmaking van de opheffing van de reguliere bankrekening. Deze reguliere bankrekening is al in maart 2024 beëindigd en daarna heeft [eiser] een Convenantrekening aangevraagd en gekregen. Daarom zal alleen worden beoordeeld of hij belang heeft bij herstel van de Convenantrekening.
4.4.
Op grond van artikel 4:71f Wet op financieel toezicht (Wft) heeft elke consument in beginsel recht op een basisbetaalrekening, tenzij zich een van de weigeringsgronden van artikel 4:71gWft voordoet, zoals een strafrechtelijke veroordeling voor valsheid in geschrift, oplichting of witwassen.
4.5.
Het vermoeden dat [eiser] fraude heeft gepleegd met/door middel van zijn Convenantrekening blijkt (in ieder geval) voldoende uit de omstandigheden rond het in juni 2024 overgeboekte bedrag van € 1.850,02 op de rekening van [eiser] (zie 2.3 en 2.4). Het staat vast dat ten aanzien van deze overboeking aangifte is gedaan van Hulpvraagfraude en dat daarbij het rekeningnummer van [eiser] is genoemd (er is zelfs nog een tweede aangifte over Hulpvraagfraude waarbij het rekeningnummer van [eiser] is genoemd). Vijf minuten na de overboeking is € 1.800 contant opgenomen met de betaalpas van [eiser] , waarbij in één keer de juiste pincode is ingevoerd. [eiser] heeft ook niet betwist dat hij het geld heeft opgenomen.
4.6.
Vervolgens heeft [eiser] een inconsistent verhaal verteld over de reden van de overboeking en de opname. Eerst gaf hij aan niet te weten dat het geld afkomstig is van fraude (zie 2.7). Vervolgens heeft hij gezegd dat de betaling gedaan was naar aanleiding van zijn online verkoopactiviteiten via Snapchat, waar hij foto’s verkocht (zie 2.7) en dat hij niet heeft kunnen vaststellen van wie het geld afkomstig was. Daarna gaf hij aan dat hij € 1.850 had ontvangen van een persoon genaamd [naam 2] , die hij via Snapchat had leren kennen en dat zij had voorgesteld om hem geld te sturen in ruil voor pikante foto’s (zie 2.8). Tot slot heeft [eiser] in de dagvaarding vermeld dat hij is benaderd door een vriend, [naam 3] . [naam 3] zou niet hebben gewild dat de gelden die hij via Snapchat had gegenereerd op zijn eigen bankrekening werden bijgeschreven, waarna [eiser] zijn Convenantrekening ter beschikking zou hebben gesteld.
4.7.
Ten eerste zijn de verhalen van [eiser] ongeloofwaardig, alleen al om dat deze telkens anders en/of onderling tegenstrijdig zijn. Bovendien heeft hij geen van de verhalen, bijvoorbeeld door onderbouwing met stukken, aannemelijk gemaakt.
Verder is het kwalijk dat [eiser] , indien zijn laatste verhaal klopt, zijn Convenantrekening beschikbaar heeft gesteld aan een ander. [eiser] had immers moeten weten dat de Convenantrekening hem een tweede kans bood om deel te nemen aan het betaalverkeer nadat ING zijn reguliere bankrekening al had beëindigd vanwege het vermoeden van betrokkenheid bij fraude. De Convenantrekening bood [eiser] dus al een tweede kans en waardoor hij een gewaarschuwd persoon was. In ieder geval heeft [eiser] de aanmerkelijke kans aanvaard dat met de Convenantrekening zou worden gefraudeerd. Alles bij elkaar is er voldoende grond om aan te nemen dat de bodemrechter de beëindiging door ING van de Convenantrekening rechtsgeldig zal achten.
Opname in registers gerechtvaardigd
4.8.
ING heeft de persoonsgegevens van [eiser] voor acht jaar geregistreerd in het Intern Verwijzingsregister (IVR), en het Incidentenregister en daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (EVR). [eiser] stelt alleen dat opname in de registers onrechtmatig zou zijn omdat [eiser] niets heeft misdaan.
4.9.
Op basis van de voorgaande conclusie dat ING de Convenantrekening mocht beëindigen vanwege een ernstig vermoeden van betrokkenheid bij fraude van [eiser] , mocht ING zijn persoonsgegevens opnemen in het EVR. Er was immers sprake van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld. Voor opname in de andere registers geldt een lichtere maatstaf. Voor ongedaanmaking van de registraties is dus geen grond.
Slotsom en proceskosten
4.10.
De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025. [2]

Voetnoten

2.type: EvK