ECLI:NL:RBAMS:2025:4501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
13/398567-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van geld door pintransacties met gestolen pas(sen)

Op 27 juni 2025 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van pintransacties met gestolen bankpassen. De verdachte, geboren in 1979 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was niet aanwezig tijdens de zitting op 13 juni 2025. De officier van justitie, mr. B. Klap, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd gevoerd door mr. R.M.F.R. Ketwaru. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarvan de eerste, tweede en vierde feit bewezen werden verklaard, terwijl de verdachte voor het derde feit werd vrijgesproken. De politierechter oordeelde dat de camerabeelden van voldoende kwaliteit waren om de verdachte te herkennen, en dat de herkenningen door verbalisanten betrouwbaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met vervangende hechtenis van 70 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De benadeelde partijen, waaronder drie aangevers, vorderden schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk werd verklaard. De politierechter legde ook schadevergoedingsmaatregelen op voor de toegekende bedragen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/398567-24
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, politierechter voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek van de politierechter op de terechtzitting van 13 juni 2025. Verdachte was daarbij niet aanwezig.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Klap, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1: Diefstal van geld door pintransacties met gestolen pas(sen);
Feit 2: Diefstal van geld door pintransacties met gestolen pas(sen);
Feit 3: Diefstal;
Feit 4: Diefstal van geld door pintransacties met gestolen pas(sen).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De politierechter acht niet bewezen hetgeen onder 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De politierechter acht bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft gepleegd en overweegt daartoe als volgt.
De politierechter stelt voorop dat er behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer, indien herkenningen (naast de aangiften en op de camerabeelden waargenomen strafbare gedragingen) de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het ten laste gelegde feit kunnen aantonen, zoals in deze zaak het geval is.
Ter terechtzitting zijn de beelden bekeken en bestond er bij partijen geen verschil van mening over de vraag of op de beelden steeds dezelfde verdachte te zien was, ondanks dat deze niet steeds dezelfde kleren droeg. Wel werd steeds dezelfde schoudertas gedragen, te herkennen aan de letters op de schouderband. Gelet op volhardende stelling van verdachte, zoals door haar raadsvrouw naar voren gebracht, dat zij niet degene op de beelden is, zal dus moeten worden beoordeeld of de herkenningen door verbalisanten voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
De politierechter stelt vast dat de camerabeelden (stills) van voldoende kwaliteit zijn om tot een betrouwbare herkenning te kunnen komen. Het beeld is scherp genoeg en er zijn voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken op zichtbaar. Verdachte is door drie verbalisanten op de beelden herkend als de dader. Verbalisant [verbalisant 1] herkende verdachte [verdachte] vanwege eerder contact met haar naar aanleiding van een melding. Verbalisant [verbalisant 2] herkende haar ook direct vanwege een andere casus. Verbalisant [verbalisant 3] herkende verdachte vanwege een aanhouding eerder in het jaar, waarbij verbalisant langdurig met verdachte heeft gesproken. Later heeft verbalisant verdachte aangehouden wegens overtreding van schorsingsvoorwaarden. Alle verbalisanten noemen de persoonskenmerken die bijdroegen aan de herkenning. De politierechter heeft, mede naar aanleiding van het bekijken van de beelden, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde herkenningen en gaat er daarom vanuit dat het verdachte is die op de beelden is te zien.
T.a.v. feit 1 blijkt uit de beelden dat verdachte op verschillende momenten en op verschillende locaties pint met de gestolen bankpas(sen) van aangever.
T.a.v. feit 2 blijkt uit de beelden dat verdachte op verschillende momenten en op verschillende locaties pint met de gestolen bankpas(sen) van aangeefster.
T.a.v. feit 4 blijkt uit de beelden dat verdachte op verschillende momenten en op verschillende locaties pint met de gestolen bankpas van aangeefster.
Conclusie
Gelet op de aangiften, de (omschrijving van de) camerabeelden en de processen-verbaal van herkenning acht de politierechter de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen en zal hij de verdachte hiervoor veroordelen.

4.Bewezenverklaring

De politierechter acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1: op 30 september 2024 te Amsterdam, meermalen een geldbedrag van (ongeveer)
1496,01 euro, dat aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen gebruik te maken van de pinpas van die [aangever 1] en hierbij meermalen een of meerdere goederen heeft afgerekend, terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven,
Feit 2: op 13 december 2024 te Amsterdam, meermalen een geldbedrag van (ongeveer) 84,33 euro, dat geheel of ten dele aan [aangever 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen gebruik te maken van de pinpas van die [aangever 2] en hierbij meermalen een of meerdere goederen heeft afgerekend, terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven,
Feit 4: op 27 november 2024 te Amsterdam, meermalen een geldbedrag van (ongeveer) 24,50 euro, dat geheel of ten dele aan [aangever 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, door meermalen gebruik te maken van de pinpas van die [aangever 3] en hierbij meermalen een of meerdere goederen heeft afgerekend, terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen, waarvan een gedeelte, groot 60 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren) en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd in het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 30 januari 2025.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De politierechter overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft vele pintransacties uitgevoerd met pinpassen waarvan zij wist dat die niet van haar waren. Daarmee heeft zij niet alleen hinder en overlast veroorzaakt voor alle betrokkenen, maar heeft zij aangever en aangeefsters schade bezorgd. Ten aanzien van aangeefsters valt die schade mee, maar vooral ten aanzien van aangever [aangever 1] gaat het om een groot bedrag. De vraag is of aangever dat geld ooit terug zal krijgen van verdachte.
Verdachte moet voor dit feit als een first offender worden beschouwd. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Dat gaat om een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en inzicht in financiën en aflossen van schulden.
De politierechter zal het advies van de Reclassering volgen en conform de eis van de officier van justitie aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen, waarvan een gedeelte, groot 60 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren) en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd in het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 30 januari 2025.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

Benadeelde [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 24,50 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de politierechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Benadeelde [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 463,02 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de gevorderde schade ziet op de vervangingskosten van diverse passen en identiteitsbewijzen, terwijl verdachte niet is veroordeeld voor de diefstal daarvan.
Benadeelde [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 2.849,71 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Alle schade die niet ziet op de transacties met de gestolen passen is betwist. Verdachte is alleen veroordeeld voor het doen van transacties met de gestolen passen en dus niet voor de diefstal van die passen zelf. Ook niet voor diefstal van de in de auto aanwezige cash en ook niet voor vernieling van de auto (als onderdeel van een diefstal). Alleen de transacties met de gestolen passen door verdachte komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
De politierechter concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.496,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

9.De schadevergoedingsmaatregel

De politierechter zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezen geachte feit is toegebracht. De politierechter waardeert deze op een bedrag van € 24,50 (vierentwintig euro en vijftig cent).
De politierechter zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezen geachte feit is toegebracht. De politierechter waardeert deze op een bedrag van € 1.496,01 (veertienhonderdzesennegentig euro en één cent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4, telkens:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermaals gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 140 (honderdveertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 (zeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen (tussen 09:00 en 12:00) na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.

2.Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden

Veroordeelde neemt actief deel aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, indien de reclassering dit nodig acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.

3.Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde verblijft bij een forensische instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.

4.Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

5.Inzicht in financiën en aflossen van schulden

Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden en werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [aangever 3]toe tot een bedrag van € 24,50 (vierentwintig euro en vijftig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 24,50 (vierentwintig euro en vijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 november 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [aangever 1]toe tot een bedrag van € 1.496,01 (veertienhonderdzesennegentig euro en één cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 1] , aan de Staat € 1.496,01 (veertienhonderdzesennegentig euro en één cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [aangever 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D. Bode, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Tellingen, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2025.