ECLI:NL:RBAMS:2025:4582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
13/266692-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs en GVM aan een 63-jarige man met psychische stoornis na belaging en smaad

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 63-jarige man die lijdt aan paranoïde wanen. De rechtbank heeft de man, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en smaad jegens zijn broers en een wijkagent, veroordeeld tot een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege voor de duur van maximaal vier jaar, alsook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) voor vijf jaar. De zaak kwam voort uit een lange geschiedenis van conflicten en belaging, waarbij de verdachte herhaaldelijk e-mails en berichten naar de slachtoffers stuurde, ondanks eerdere contactverboden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn psychische stoornis niet in staat was om zijn gedrag te beheersen en dat zijn daden een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers vormden. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft de tbs-maatregel opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen. De slachtoffers hebben schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/266692-23 (Promis)
Datum uitspraak: 3 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 en 24 april 2024 en 5 juni en 3 juli 2025. Het onderzoek is op laatstgenoemde zittingsdag gesloten. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 12 april 2024 inhoudelijk behandeld en het onderzoek vervolgens gesloten. Tijdens de beraadslaging is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte over de vraag of verdachte lijdt aan een psychische stoornis en of deze eventuele stoornis het gedrag en de keuzes van verdachte heeft beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend op de zitting van 24 april 2024 en, na de officier van justitie, verdachte en diens raadsvrouw hierover te hebben gehoord, bevolen dat verdachte ter observatie naar het Pieter Baan Centrum zou worden overgebracht.
Op de zitting van 25 september 2024 heeft de rechtbank bij beslissing op grond van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) verklaard dat wordt vermoed dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis en dat hij daardoor niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. De rechtbank heeft daarbij een last tot aanwijzing van een advocaat aan verdachte afgegeven. Als gevolg van voornoemde beslissing is artikel 509d Sv, eerste lid jo. artikel 495b Sv van overeenkomstige toepassing en heeft de zaak vanaf dat moment achter gesloten deuren plaatsgevonden, met uitzondering van bijzondere toestemming voor de aanwezigheid van de benadeelde partijen en hun advocaten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officieren van justitie, mrs. B. ter Steege en S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn opvolgend raadslieden, mrs. T. Nieuwenhuis, J.B. van Linden en J.C.R. Gijsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
de belaging van:
[slachtoffer 1] vanaf 23 maart 2020;
[slachtoffer 2] vanaf 1 februari 2022;
[slachtoffer 3] vanaf 7 januari 2021;
[slachtoffer 4] vanaf 1 februari 2022;
door veelvuldig e-mails en berichten te sturen naar hen en over hen, naar onder andere medewerkers van (overheids)instanties, journalisten en advocaten, tot en met 11 oktober 2023 en
smaad(schrift) jegens:
5. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] vanaf 23 augustus 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I,die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de belaging van [slachtoffer 2] (feit 2)
De raadsvrouw heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het tweede feit, de belaging van [slachtoffer 2] . Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat zij verzoekt om verdachte te vervolgen voor smaad en laster. De aangifte is opgenomen door een andere verbalisant dan de verbalisant die de klacht in ontvangst heeft genomen. Uit het aanvullende proces-verbaal over de aangifte van [slachtoffer 2] en de totstandkoming van de klacht blijkt onvoldoende duidelijk of er een nieuwe klacht is ingediend voor belaging. Dit proces-verbaal is bovendien pas ver na het verstrijken van de drie maandentermijn voor klachtdelicten opgemaakt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de klacht van [slachtoffer 2] weliswaar niet binnen de termijn van drie maanden is gedaan, maar dat uit de aangifte en hetgeen [slachtoffer 2] op de zitting hierover heeft verklaard kan worden afgeleid dat zij de bedoeling heeft gehad om verdachte te laten vervolgen voor zowel smaad en laster als ook voor belaging.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. [slachtoffer 2] heeft op 22 juni 2023 aangifte gedaan tegen verdachte en heeft daarbij verzocht om over te gaan tot vervolging voor smaad dan wel laster. Op 1 november 2023 heeft [slachtoffer 2] wederom verzocht om over te gaan tot vervolging, maar dan voor belaging. Aan beide klachten liggen dezelfde gedragingen van verdachte ten grondslag. De drie maandentermijn is geen absolute termijn. De rechtbank stelt bovendien vast dat vanaf het begin duidelijk is geweest dat [slachtoffer 2] de bedoeling heeft gehad om verdachte te laten vervolgen. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de belaging van [slachtoffer 2] .
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4 en 5.
In algemene zin heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte gewelddadig is. Hij is nooit verder gegaan dan enkel het sturen van
e-mails en Whatsappberichten. Aangevers hadden verdachte eenvoudig kunnen blokkeren, maar hebben dit niet gedaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesteld dat verdachte hen heeft gedwongen te dulden dat hij stelselmatig contact met hen zocht en dat hij daar ook opzet op heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2, de belaging van [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vermeende e-mails, die verdachte naar [slachtoffer 2] zou hebben gestuurd, ontbreken in het dossier en dat het dossier verder geen ondersteunend bewijs bevat voor de aangifte.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw bepleit dat er in het dossier enkel e-mails zitten uit de periode 7 januari 2021 tot en met 11 oktober 2023, zodat voor een langere pleegperiode geen bewijs voorhanden is. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] , aangezien hij in zijn aangifte stelt dat hij zich de e-mails niet persoonlijk heeft aangetrokken en dat hij de aangifte doet in het belang van de maatschappij. [slachtoffer 3] heeft verdachte nimmer laten weten geen e-mails meer te willen ontvangen.
In relatie tot feit 4 heeft de raadsvrouw primair betoogd dat ook de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 4] niet kan worden vastgesteld. Verdachte heeft de e-mails gericht aan het zakelijke e-mailadres van [slachtoffer 4] . De e-mails betreffen klachten over het handelen van [slachtoffer 4] in zijn functie als hulpofficier, niet als privépersoon. Er is in dergelijke situaties een zekere invloed op en spanning binnen de privésfeer vereist. Verdachte heeft [slachtoffer 4] niet thuis opgezocht, noch heeft hij vrienden of familie van hem benaderd. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij alle e-mailadressen van verdachte heeft geblokkeerd en dat hij alleen nog sporadisch e-mails van hem ontving. Dat [slachtoffer 4] het vervelend en vermoeiend vindt om zich op zijn werk te verantwoorden naar aanleiding van e-mails van cliënt, maakt nog niet dat er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte van een deel van de ten laste gelegde periode, namelijk van september 2021 tot en met september 2022, moet worden vrijgesproken, aangezien uit het dossier volgt dat in die periode geen e-mails naar [slachtoffer 4] zijn gestuurd.
Tot slot heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 5 in zijn algemeenheid aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het aanranden van de eer en goede naam van de genoemde personen. Verdachte dient vrijgesproken te worden van de smaad jegens [slachtoffer 2] , omdat het dossier geen e-mails naar haar bevat. Verdachte dient daarnaast vrijgesproken te worden van smaad jegens [slachtoffer 3] , nu het dossier ook geen e-mails, gericht aan hem, dan wel over hem bevat, in de ten laste gelegde periode.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het beoordelen van de ten laste gelegde feiten gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Zoals uiteengezet door aangevers, kent deze zaak een lange aanloop. Na het overlijden van hun ouders in 2011 raakt verdachte verwikkeld in meerdere geschillen met zijn broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . In het kader van die geschillen stuurt verdachte vanaf begin 2013 een grote hoeveelheid e-mails aan [slachtoffer 1] en over [slachtoffer 1] aan diverse ontvangers, met ernstige beschuldigingen aan het adres van [slachtoffer 1] . Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 9 februari 2015 aan verdachte onder andere een contactverbod met [slachtoffer 1] oplegt en een verbod om op welke wijze dan ook uitlatingen te doen over de genoemde beschuldigingen aan het adres van [slachtoffer 1] . Op het overtreden van de contactverboden wordt een dwangsom gesteld van € 5.000,- per overtreding. Verdachte overtreedt de contactverboden veelvuldig en weigert de verbeurde dwangsommen te betalen. In 2016 wordt op grond van dwangbevelen binnengetreden in de woning van verdachte om executoriaal beslag te leggen ter inning van de openstaande dwangsommen. Daarbij is [slachtoffer 4] aanwezig als hulpofficier van justitie. In de woning wordt een kluis met daarin een contant geldbedrag aangetroffen, waarvan een deel inbeslaggenomen wordt. Vanaf dat moment wordt ook [slachtoffer 4] het subject en object van een veelvoud aan e-mails en berichten van verdachte aan [slachtoffer 4] en andere ontvangers, waarin verdachte diverse beschuldigingen doet aan het adres van [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] doet aangifte tegen verdachte en in 2019 wordt verdachte door het gerechtshof veroordeeld voor smaadschrift jegens [slachtoffer 4] . Het gerechtshof legt verdachte bij arrest van 20 september 2021 een verbod op om
e-mails/berichten over en aan [slachtoffer 4] te sturen voor de duur van drie jaar.
In 2020 en 2023 doet [slachtoffer 1] aangifte tegen verdachte van belaging. In 2023 doen ook zijn andere broer [slachtoffer 3] , zijn verhuurder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (opnieuw) aangifte tegen verdachte. Deze aangiftes hebben geleid tot onderhavige zaak.
4.3.1.
Vrijspraak van de belaging van [slachtoffer 2] (feit 2) en partiële vrijspraak van smaadschrift jegens [slachtoffer 2] (feit 5)
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 2] en de onder 5 ten laste gelegde smaad jegens haar niet bewezen. Het dossier bevat in relatie tot deze feiten enkel de aangifte en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer 2] en een door haar verstrekt overzicht van het aantal e-mails dat verdachte naar haar heeft gestuurd. De politie heeft geen nader onderzoek verricht naar de originele e-mails. Al hetgeen in het dossier over dit feit is opgenomen, is afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten [slachtoffer 2] . Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan het bewijsminimum, inhoudende dat een bewezenverklaring niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte is één e-mail gericht aan [slachtoffer 2] aangetroffen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van stelselmatigheid in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van feit 2 en feit 5, voor zover de tenlastelegging van laatstgenoemd feit ziet op [slachtoffer 2] .
4.3.2.
Bewezenverklaring van de belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (feit 1, feit 3 en feit 4)
De rechtbank acht de belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zoals ten laste gelegd in de feiten 1, 3 en 4 wel bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Aangifte [slachtoffer 1]
verklaart in zijn aangifte dat hij sinds 2015 onafgebroken e-mails en berichten ontvangt van verdachte, waarin verdachte hem beschuldigt van allerlei strafbare feiten. Verdachte neemt naast [slachtoffer 1] tientallen tot soms wel meer dan honderd andere personen mee in de adressering van de e-mails. Onder deze geadresseerden bevinden zich onder meer journalisten, politici, medewerkers van overheidsinstanties, advocaten en werkgevers. Verdachte laat zich niet weerhouden door het contactverbod dat door de voorzieningenrechter in 2015 aan hem is opgelegd. [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte op 23 maart 2020 nogmaals tevergeefs is verzocht om te stoppen. Sindsdien heeft verdachte opnieuw talloze e-mails naar en over hem gestuurd.
Op 3 juli 2023 heeft [slachtoffer 1] een usb-stick aan de politie verstrekt met daarop 1.367 bestanden, bestaande uit e-mails van verdachte en de daarbij horende bijlagen. De politie heeft de beschikking gekregen over een deel van de originele e-mails. Ter terechtzitting van 12 april 2024 zijn de onder 1 ten laste gelegde uitlatingen per e-mail en Whatsappberichten aan verdachte voorgehouden. Van een deel heeft verdachte bekend deze te hebben gestuurd, waaronder alle Whatsappberichten. Nu de overige uitlatingen afkomstig zijn van hetzelfde e-mailadres en zij dezelfde strekking hebben als de uitlatingen die verdachte heeft bekend, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte alle per e-mail en Whatsapp gedane uitlatingen heeft gedaan.
Aangifte [slachtoffer 3]
Op 31 oktober 2023 doet ook de andere broer van verdachte, [slachtoffer 3] , aangifte tegen hem van belaging en smaad/laster en verzoekt daarbij om tot vervolging over te gaan. Hij verklaart dat hij ten minste tienduizend e-mails van verdachte heeft ontvangen, ondanks dat hij verdachte herhaaldelijk heeft verzocht om hem met rust te laten. Op 3 juni 2024 heeft [slachtoffer 3] per aangetekende brief aan verdachte verzocht om geen contact meer met hem op te nemen. Desondanks heeft [slachtoffer 3] talloze e-mails van verdachte ontvangen. In de e-mails beschuldigt verdachte hem van moord, oplichting, verduistering en witwassen. Sinds 2022 heeft [slachtoffer 3] gemiddeld elke dag een e-mail van verdachte ontvangen. Verdachte stuurt de e-mails niet alleen naar [slachtoffer 3] , maar ook naar een lange lijst aan andere personen. [slachtoffer 3] verklaart dat iedereen in zijn omgeving ervan op de hoogte is, dat hij reputatieschade heeft opgelopen door het handelen van verdachte en dat zijn gezin erdoor wordt geraakt. Zijn kinderen moeten de situatie bij het wisselen van baan aan hun nieuwe werkgever uitleggen, omdat ook die door verdachte benaderd wordt. [slachtoffer 3] heeft bij de aangifte een usb-stick aan de politie overhandigd met daarop circa negentig items, geordend op onderwerp. In november 2023 stuurt [slachtoffer 3] op verzoek van de politie per onderwerp ook één originele e-mail door. De politie constateert dat voornoemde e-mails afkomstig zijn van het e-mailadres [e-mailadres] . De eerste
e-mail waarin [slachtoffer 3] één van de geadresseerden is dateert van 7 januari 2021.
Aangifte [slachtoffer 4]
Tot slot heeft [slachtoffer 4] in mei 2023 opnieuw aangifte van belaging en belediging gedaan tegen verdachte. Hij verklaart dat verdachte zich na het door het gerechtshof op 20 september 2021 opgelegde contactverbod enige tijd rustig heeft gehouden, maar dat hij het contactverbod sinds februari 2022 veelvuldig heeft overtreden door e-mails over hem te sturen naar zijn collega’s en naar andere justitiële medewerkers. Op 28 maart 2023 heeft verdachte bovendien aangifte tegen [slachtoffer 4] gedaan van beroving.
Op 17 oktober 2023 heeft mr. Newitt namens [slachtoffer 4] toegelicht dat [slachtoffer 4] het
e-mailadres van verdachte al enige tijd heeft geblokkeerd, maar dat mr. Newitt en zijn kantoor nog wel allemaal e-mails van verdachte hebben ontvangen. Mr. Newitt heeft de politie een overzicht gegeven van deze e-mails. De aantallen e-mails zijn door de politie per jaartal en maand verwerkt in een Excel-bestand. Daaruit blijkt dat verdachte vanaf oktober 2022 tot en met oktober 2023 in totaal 345 e-mails heeft gestuurd naar mr. Newitt en/of zijn kantoor over [slachtoffer 4] . Mr. Newitt heeft de politie ter illustratie vijf van deze e-mails toegestuurd. Deze e-mails zijn in het dossier opgenomen.
Op 23 oktober 2023 heeft mr. Newitt namens [slachtoffer 4] een aanvulling gegeven op de aangifte en verzocht om tot vervolging over te gaan. Hoewel [slachtoffer 4] verdachte heeft geblokkeerd, ontvangen de werkgever, collega’s en kennissen van [slachtoffer 4] nog wel e-mails van verdachte met daarin valse strafrechtelijke aantijgingen jegens [slachtoffer 4] .
Onderzoek telefoon
Op 11 oktober 2023 wordt bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] een iPhone 7 onder verdachte in beslag genomen en vervolgens onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat op de telefoon gebruik is gemaakt van meerdere e-mailadressen. Het meest gebruikte e-mailadres blijkt te zijn [e-mailadres] .
Op de telefoon worden 79 e-mails aangetroffen die rechtstreeks dan wel middels een
(blind) carbon copy(hierna: (b)cc) zijn gericht aan [slachtoffer 1] . De e-mails dateren van 15 november 2022 tot en met 10 oktober 2023. Ook wordt een Whatsappgesprek tussen verdachte en [slachtoffer 1] aangetroffen, beginnend op 29 november 2021 en eindigend op 6 februari 2022. Zowel in de e-mails als in de Whatsappberichten beschuldigt verdachte [slachtoffer 1] van moord, beroving en afpersing. [slachtoffer 1] heeft twee keer op de Whatsappberichten gereageerd en verdachte verzocht om te stoppen met contact zoeken.
Op de telefoon worden daarnaast 84 e-mails aangetroffen die rechtstreeks dan wel middels een cc zijn gericht aan [slachtoffer 4] . De e-mails dateren van 29 januari 2017 tot en met 10 oktober 2023.
Tot slot worden er op de telefoon 143 e-mails aangetroffen die rechtstreeks dan wel middels een (b)cc zijn gericht aan [slachtoffer 3] . De e-mails dateren van 1 juni 2015 tot en met 10 oktober 2023. Voorts worden Whatsappberichten van verdachte aan [slachtoffer 3] aangetroffen. Het eerste bericht dateert van 7 januari 2019 en het laatste bericht van 2 november 2022.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft gedurende de ten laste gelegde periodes van ruim anderhalf tot drieënhalf jaar een overweldigende hoeveelheid e-mails en berichten over aangevers aan die aangevers en aan talloze andere personen en instanties gestuurd met daarin ernstige strafrechtelijke aantijgingen over de aangevers, terwijl hij wist dat aangevers geen contact wensten. De rechtbank wijst in dat kader op het in 2015 door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod met [slachtoffer 1] , het verzoek van [slachtoffer 3] om te stoppen met contact te zoeken uit 2024, het door het gerechtshof Amsterdam in 2021 opgelegde contactverbod met [slachtoffer 4] en de herhaaldelijke verzoeken van aangevers aan verdachte om te stoppen met het opnemen van contact. De verklaring van verdachte dat het contact met aangevers (zo nu en dan) wederzijds was, en dat het daarom voor hem – naar de rechtbank begrijpt – niet duidelijk was dat het contact ongewenst was schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, nu dit door de politie is onderzocht en daarvan niet is gebleken. De rechtbank verwerpt ook het verweer van verdachte dat de hoeveelheid en inhoud van de e-mails zijn vervalst. De politie heeft blijkens het dossier de beschikking gekregen over de originele e-mails. Van vervalsingen is niet gebleken. Bovendien heeft het onderzoek aan de telefoon van verdachte bevestigd dat hij een grote hoeveelheid e-mails aan aangevers heeft gestuurd en dat hij daarbij veelal gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres [e-mailadres] , waarvan hij reeds bij de politie heeft verklaard dat het zijn e-mailadres betreft. Voor zover door verdachte is aangevoerd dat het sturen van e-mails over aangevers aan derden niet kan worden aangemerkt als belaging, verwerpt de rechtbank dit verweer onder verwijzing naar hetgeen hierover op 20 maart 2018 door de Hoge Raad is overwogen. [1] Het verweer van de verdediging dat verdachte aangevers niet heeft gedwongen stelselmatig contact te dulden omdat zij verdachte ook hadden kunnen blokkeren, wordt ook door de rechtbank verworpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte de e-mails over aangevers ook aan talloze andere personen en instanties heeft gestuurd. Van aangevers kan niet worden verwacht dat zij zich daar simpelweg voor afsluiten, zeker niet omdat de inhoud van de e-mails ongewenst op hen afstraalt en de aangevers door de ontvangers van de e-mails om uitleg wordt gevraagd. De impact van het continu ongewenst direct of indirect benaderd worden is voor alle aangevers blijkens hun aangiftes in combinatie met de hoeveelheid e-mails en de inhoud daarvan tot ver in hun privéleven doorgedrongen. Aangevers hebben om begrijpelijke redenen willen weten wat verdachte voor aantijgingen over hen verspreidde. Bovendien heeft verdachte gebruik gemaakt van verschillende e-mailadressen, zodat het enkel blokkeren van een e-mailadres niet leidt tot het ontlopen van contact. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het blokkeren van verdachte geen daadwerkelijk oplossing voor aangevers. Daarbij komt dat verdachte de gevolgen van zijn gedrag feitelijk afwentelt op de aangevers. Het is niet aan aangevers om een oplossing te zoeken maar aan verdachte om daadwerkelijk te stoppen met zijn gedrag indien hij daartoe wordt gesommeerd, dan wel indien hem daarom wordt gevraagd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud en de geadresseerdenlijst van de e-mails in het dossier. Daaruit komt naar voren dat verdachte op intensieve en obsessieve wijze heeft geprobeerd met aangevers in contact te komen, terwijl aangevers herhaaldelijk aan verdachte te kennen hebben gegeven niet van zijn toenaderingen gediend te zijn. Uit de aangiftes blijkt welke indringende gevolgen de gedragingen van verdachte teweeg hebben gebracht in het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangevers en hun families.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
4.3.3.
Bewezenverklaring van smaad(schrift) jegens [slachtoffer 4] , vrijspraak smaad(schrift) jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] (feit 5)
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte veelvuldig e-mails aan en over [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gestuurd. Onder 5 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] door een e-mail naar hen en naar medewerkers van meerdere overheidsinstanties te sturen met de tekst “100% nazi” en aan smaadschrift jegens [slachtoffer 4] door een e-mail naar hem en naar medewerkers van meerdere overheidsinstanties te sturen met de tekst “ligt mega corruptie strafzaak rond uw cliënt [slachtoffer 4] roof 2 ton bij de Hoge Raad art. 13a RO”.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van smaad(schrift) is onder meer vereist dat sprake is van tenlastelegging van een ‘bepaald feit’ als bedoeld in art. 261 Sr. Daarvan is sprake indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het ‘feit’ niet het gedrag van die ander betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, maar dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon. Voorts is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in art. 261 Sr dient te worden verstaan ‘het ter kennis van het publiek brengen’. Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van ‘het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven’ kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan.
Vrijspraak smaadschrift jegens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat “100% nazi” weliswaar beledigend kan zijn, maar niet ziet op een duidelijk te onderkennen, concrete gedraging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] . Daarmee is ten aanzien van hen niet voldaan aan het bestanddeel “tenlastelegging van een bepaald feit”, zodat verdachte daarvoor partieel zal worden vrijgesproken.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, zal verdachte ook worden vrijgesproken van smaadschrift jegens [slachtoffer 2] , nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
Bewezenverklaring smaadschrift jegens [slachtoffer 4]
Met betrekking tot de uitlating van verdachte over [slachtoffer 4] is de rechtbank van oordeel dat dit wel kan worden aangemerkt als de tenlastelegging van een bepaald feit. Verdachte heeft duidelijk gedoeld op het geld dat in de woning van verdachte in beslag is genomen door de deurwaarders, in het bijzijn van [slachtoffer 4] . Verdachte beschuldigt [slachtoffer 4] van corruptie en stelt dat [slachtoffer 4] dit geld heeft geroofd.
Verdachte heeft deze e-mail tevens naar (medewerkers van) de rechtspraak en de rijksrecherche gestuurd. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat is bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het kennelijke doel om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 23 maart 2020 tot en met 11 oktober 2023 in Nederland en/of Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- ( met verschillende e-mailadressen) veelvuldige-mails naar die [slachtoffer 1] en medewerkers van meerdere (overheids)instanties en meerdere advoca(a)t(en) en meerdere journalist(en) te sturen, onder meer inhoudende de tekst: 'Geachte heer [naam acteur] , ik acht u een van Nederlands meest gewetenloze criminelen, pathologische leugenaar en oplichter(...). U heeft op zaterdagavond 26 februari 2011 op GRUWELIJKE wijze mijn moeder laten vermoorden in het Haagse Bronovo' en
- ( met verschillende e-mailadressen) veelvuldige-mails over die [slachtoffer 1] naar de echtgenote van die [slachtoffer 1] en medewerkers van meerdere (overheids)instanties en meerdere advoca(a)t(en) en meerdere journalist(en) te sturen, onder meer inhoudende de tekst: 'Acteur [naam acteur] is dol op [naam 1] , droomt om hem te mogen spelen, daarmee dringt zo'n personage in het brein van de acteur. Zaak voor PBC in hoeverre' en 'Dan is er nog acteur [naam acteur] die opdracht gaf op zaterdagavond 26 februari 2011 om zijn moeder te laten vermoorden in het Haagse horror-Bronovo ziekenhuis' en 'Er is sprake van een megazaak want na de roof vonden afpersingen plaats en dit gaat over zwijgen moord tante, meewerken/zwijgen over notarisfraude en witwaszaak, aankoop onder dwang tegen te hoog bedrag geërfd Spaans huis, tsunami aan onrechtmatige beslagleggingen bij ING bank' en
- ( Whatsapp)bericht(en) naar die [slachtoffer 1] te sturen, onder meer inhoudende de tekst(en): 'oplichter moordenaar' en 'topcrimineel met narcistische persoonlijkheidsstoornis" en "Post voor [naam 2] ' en
- melding(en) over die [slachtoffer 1] te doen, onder meer inhoudende de intimiderende tekst: geachte hoofdofficier van Justitie Den Haag [naam officier] , Hierbij doe ik als broer aangifte tegen acteur [naam acteur] , echte naam [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] daar hij opdracht gaf om zijn eigen moeder [naam moeder] op gruwelijke wijze om het leven te brengen" en/of 'maar er is veel meer aan de hand met [naam acteur] , hij zit in grote witwaszaak van rond I miljoen met erfenissen van mijn ouders en die zaak ligt dan in 2015 bij de notariskamer tevens president van gerechtshof Amsterdam en die zaak meld ik ook bij het OM at1. 420 bis Sr',
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden;
3.
in de periode van 7 januari 2021 tot en met 11 oktober 2023 in Nederland en/of Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 3] , door
- ( met verschillende e-mailadressen) veelvuldig e-mails naar die [slachtoffer 1] en medewerkers van meerdere (overheids)instanties en een of meerdere advoca(a)t(en) en een of meerdere journalist(en) te sturen, onder meer inhoudende de tekst: 'Er is sprake van TERREUR met wel 30 procedures rond deze criminele familie en ongekende KLASSENJUSTITIE, NSB praktijken lopend tot KG ZA 17-124 met nog steeds deurwaarders terreur dan ik voor 150 000 euro aan dwangsommen heb verbeurd want Spaans huis te laat uitgeschreven door "eigenaar" [slachtoffer 3] . Deze rasoplichter met nazi-vrouwtje zijn dus nooit I seconde eigenaar geweest" en 'door vader en oudste broer verduisterd vermogen bleef bij hen' en "Je moeder laten vermoorden' en
- een of meerdere melding(en) over een moord op verdachtes moeder en verduistering van haar vermogen bij de Spaande ambassade maken en
- ( Whatsapp)bericht(en) naar die [slachtoffer 1] te sturen waarin verdachte die [slachtoffer 1] beschuldigt dat hij kennis zou hebben van twee moorden,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden;
4.
in de periode van 1 februari 2022 tot en met 11 oktober 2023 in Nederland en/of Spanje, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 4] (wijkagent basisteam
Zuid-Buitenveldert), door
- ( met verschillende e-mailadressen) veelvuldig e-mails naar die [slachtoffer 4] en medewerkers van meerdere overheidsinstanties en advoca(a)t(en) te sturen, onder meer inhoudende de tekst: 'ligt mega corruptie strafzaak rond uw cliënt [slachtoffer 4] roof2 ton bij de Hoge Raad art. 13a RO' en/of
- ( met verschillende e-mailadressen) veelvuldig e-mails over die [slachtoffer 4] naar medewerkers van meerdere (overheids)instanties en advoca(a)t(en) te sturen,
met het oogmerk die [slachtoffer 4] , te dwingen iets te dulden;
5.
op 24 september 2023 in Nederland of Spanje, opzettelijk de eer en de goede naam van
[slachtoffer 4] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, een
e-mailbericht) naar die [slachtoffer 4] en/of medewerkers van meerdere overheidsinstanties te sturen, onder meer inhoudende de tekst: 'ligt mega corruptie strafzaak rond uw cliënt [slachtoffer 4] roof2 ton bij de Hoge Raad art. 13a RO'.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van de door hem gepleegde feiten. Zij heeft hierbij aangesloten bij de conclusies van de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportage en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting van 5 juni 2025.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel over de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 13 maart 2025, opgemaakt door deskundige A. Brouwer, psychiater, en deskundige K.A. Rose, psycholoog.
De deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Zij schrijven dat verdachte lijdt aan paranoïde wanen. Zijn denkbeelden komen niet overeen met de realiteit. Daarnaast is sprake van complotdenken, grandioosheid en heeft verdachte moeite met het maken van onderscheid tussen feiten en aannames. Hij stelt zich rigide op. Verder is sprake van grenzeloosheid en ontremming, die zich uiten in spreekdrang, fysieke onrust en het zich veelvuldig en langdurig bezighouden met het herhaaldelijk aanschrijven van (dezelfde) instanties en personen. De gedrevenheid van verdachte duidt op problemen in de impulscontrole. Verder zijn er stemmingscomponenten aanwezig, die zich uiten in frustratie en prikkelbaarheid over het onrecht dat verdachte in zijn beleving wordt aangedaan.
De deskundigen stellen vast dat de stoornis ook aanwezig was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Verdachte leed aan wanen, van waaruit de overtuiging bestond dat hij anderen moest behoeden voor moord en dat hij daarom als klokkenluider moest optreden om iedereen te waarschuwen. Door de psychotische stoornis waaraan verdachte lijdt, is er sprake van oordeel- en kritiekstoornissen. Hierdoor is zijn inzicht in situaties gestoord en is hij niet in staat om kritisch naar (consequenties van) het eigen gedrag te kijken.
De deskundigen concluderen dat de psychopathologie van verdachte zijn denken en handelen ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten volledig beïnvloedde. Het psychiatrisch toestandsbeeld is zo consistent en prominent aanwezig dat het denken en handelen van verdachte hier volledig door werd gestuurd.
Ter terechtzitting van 5 juni 2025 zijn de deskundigen gehoord. De deskundigen hebben de inhoud van de rapporten bevestigd en de psychiater heeft nader toegelicht dat zij adviseren om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt het advies van de deskundigen. Zij is van oordeel dat het handelen van verdachte volledig door zijn stoornis werd gedreven en dat de bewezenverklaarde feiten hem in het geheel niet zijn toe te rekenen. De verdachte is dus ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de duur van de tbs-maatregel gemaximeerd moet zijn tot vier jaren. Daarnaast heeft zij oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van vijf jaren gevorderd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen tbs-maatregel moet worden opgelegd. Tbs met voorwaarden is – gelet op de proceshouding van verdachte – geen optie. Aan de voorwaarden voor oplegging van tbs met verpleging van overheidswege wordt niet voldaan. Zo is er allereerst geen sprake van een significant gevaar voor herhaling. Mocht wel worden aangenomen dat er recidivegevaar is, dan zal die herhaling niet van dusdanige aard of omvang zijn dat sprake is van
ernstigerecidive. De raadsman heeft bepleit dat er een passend alternatief voorhanden is, namelijk de GVM.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan jarenlange belaging van zijn twee broers en de toenmalige wijkagent, terwijl hij wist dat zij geen contact wensten. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de privacy van de slachtoffers. Verdachte overspoelde de slachtoffers jarenlang met een overweldigende hoeveelheid e-mails en Whatsappberichten met indringende inhoud, waarin hij hen beschuldigde van ernstige zaken. Hij stuurde bovendien berichten met soortgelijke inhoud naar onder meer overheidsinstanties, advocaten en journalisten, waarmee hij probeerde de slachtoffers in een kwaad daglicht te stellen. Het handelen van verdachte heeft de levens van de slachtoffers en de personen in hun directe omgeving gedurende de afgelopen jaren ernstig verstoord en beheerst. Hierdoor is het (psychisch) welzijn van de slachtoffers aangetast, hetgeen blijkt uit de aangiftes en de slachtofferverklaringen.
Een van de berichten die verdachte naar de wijkagent heeft gestuurd, met medewerkers van meerdere overheidsinstanties in cc, is bovendien aan te merken als smaadschrift, waarmee verdachte de eer en goede naam van het slachtoffer heeft aangerand.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2021 is veroordeeld voor smaadschrift en belediging jegens twee ambtenaren. Ten aanzien van het smaadschrift (feit 5) is er dus sprake van recidive.
8.3.1.
Overwegingen ten aanzien van de tbs-maatregel
Wettelijke vereisten
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan verdachte de tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Deze maatregel kan worden opgelegd indien aan de in artikel 37a Sr opgenomen voorwaarden is voldaan, namelijk indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 sub 1 (Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Zoals in rubriek 7.3 is opgenomen, stellen de deskundigen van het PBC bij verdachte een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis vast. Volgens de deskundigen was de stoornis aanwezig ten tijde van de feiten en heeft deze het handelen van verdachte volledig gestuurd, waardoor verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Daarnaast worden de onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, namelijk belaging ex artikel 285b Sr, in artikel 37a lid 1 sub 2 Sr genoemd als misdrijf waarvoor de tbs-maatregel kan worden opgelegd. Aan de eerste twee wettelijke vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel is dus voldaan.
Herhalingsgevaar en veiligheid van anderen
Het springende punt in deze zaak is of de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid oplegging van de maatregel vereist. Voor de beoordeling hiervan, slaat de rechtbank onder meer acht op de persoonlijkheidsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt.
PBC-rapport
De deskundigen van het PBC schatten het recidiverisico als hoog in. Voor de inschatting van dit recidivegevaar is de stoornis met paranoïde wanen in combinatie met de beperkte zelfcontrole van belang. Doordat verdachte een gebrekkige perceptie van zijn omgeving en zichzelf heeft, frustratie bij hem gemakkelijk oploopt en hij door de stoornis een beperkte impulscontrole heeft, kan hij zich niet beheersen en gaat hij door met het aanschrijven van bepaalde personen en instanties. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef en -inzicht, waardoor hij niet gemotiveerd is voor behandeling. Volgens de zogenaamde ‘Stalking Risk Profile’ kan verdachte worden aangemerkt als een rancuneuze stalker.
Het risico op geweld wordt ingeschat als laag-matig. Hierbij zijn door de deskundigen in hun rapporten en ter terechtzitting echter enkele kanttekeningen geplaatst. Niet alle risicofactoren van geweld konden in kaart worden gebracht, door beperkingen in het onderzoek. Wel zijn de risicofactoren op dit moment gebrekkige emotionele controle, impulsiviteit, paranoïde ideevorming, het falen in pogingen tot verkrijgen van genoegdoening, een verhoogd niveau van boosheid en het eerder al overtreden van een contactverbod. De deskundigen hebben ook verklaard dat de bij verdachte aanwezige psychotische overtuigingen dat hijzelf en anderen in gevaar zijn, ook risicoverhogend werkt ten aanzien van het toepassen van geweld.
Ter zitting heeft de psycholoog nader toegelicht dat twee belangrijke punten waaruit een risico op geweld kan worden afgeleid, namelijk geweldpleging in het verleden en vernielingen, niet aan de orde lijken te zijn. Daarom wordt het gevaar in beginsel als laag ingeschat. Het gegeven dat er sprake is van een psychotische stoornis geeft echter op zich al een verhoogd risico op geweld. Het idee dat men zelf gevaar loopt of dat anderen gevaar lopen, kan paniek en stress veroorzaken en kan in de hand werken dat iemand eerder geneigd is om gewelddadig te worden om het vermeende gevaar te stoppen. Geweld laat zich daarom moeilijk voorspellen. De deskundigen hebben verder gewezen op de verbale felheid van verdachte, die ook tijdens de behandeling ter terechtzitting op een tweetal momenten tot uiting kwam, onder meer toen verdachte begon te schreeuwen tegen de voorzitter die hem onderbrak in zijn verhaal. De psychiater heeft daarnaast verklaard zich tijdens de bespreking van de conclusies van het PBC-rapport door verdachte bedreigd te hebben gevoeld.
Het risico op volharding en het risico op psychosociale schade bij verdachte worden als hoog ingeschat. Er lijken weinig beschermende factoren aanwezig te zijn.
De deskundigen achten een behandeling noodzakelijk voor het inperken van de risico’s. De behandeling dient gericht te zijn op stabilisatie van het psychotisch ontregelde toestandsbeeld. Verdachte dient daarvoor klinisch te worden opgenomen, waarbij ook het gebruik van medicatie noodzakelijk wordt geacht. Een behandeling in een vrijwillig of voorwaardelijk kader is niet mogelijk, omdat verdachte door gebrek aan ziekte-inzicht en probleembesef niet gemotiveerd is voor een behandeling. Een zorgmachtiging is naar het oordeel van de deskundigen niet toereikend om de risico’s in te perken. Er is forensische scherpte nodig om te voorkomen dat verdachte zijn delictgedrag vanuit een klinische opname voortzet. De deskundigen adviseren dan ook om een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen. Zij adviseren daarnaast om – indien de duur van de tbs-maatregel gemaximeerd is tot vier jaren – een GVM op te leggen. Het is namelijk onduidelijk hoe lang het zal duren voordat de psychische toestand van verdachte is gestabiliseerd. Dit in combinatie met het gegeven dat er sprake is van een hoog recidiverisico, maakt dat een mogelijkheid tot toezicht, begeleiding en behandeling na afloop van de tbs-maatregel van belang is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsman heeft bepleit – van oordeel dat het risico op recidive hoog is. Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen volgt dat er een grote kans is op recidive ten aanzien van soortgelijke delicten. Naar aanleiding van de stelling van verdachte dat hij een eventueel contactverbod met aangevers zou honoreren, heeft de psycholoog ter terechtzitting toegelicht dat – hoewel zij wil aannemen dat verdachte dit voornemen daadwerkelijk heeft – de bij hem geconstateerde psychopathologie hem dermate drijft dat hij er niet in zal slagen om zich aan een contactverbod te houden. De drang en drijfveer om uiting te geven aan zijn frustraties is ingegeven door de stoornis. Daarnaast blijkt dat verdachte zich niet heeft gehouden aan eerder (mede, maar niet uitsluitend in het kader van schorsingsvoorwaarden in deze strafzaak) opgelegde contactverboden.
De rechtbank is ook van oordeel dat er sprake is van gevaar voor de veiligheid van anderen. Hoewel de gedragingen waaruit de belagingen bestonden niet fysiek agressief van aard zijn, ziet de rechtbank aanwijzingen voor een verhoogd risico op escalatie tot meer bedreigend en mogelijk gewelddadig gedrag. Uit het PBC-rapport en verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting volgt dat een aantal factoren in deze zaak risico verhogend werkt. Zo laat geweld zich vanwege de psychotische stoornis van verdachte en de daarmee samenhangende gebrekkige impulscontrole niet goed voorspellen. Daarnaast kan het gegeven dat verdachte vreest voor gevaar voor eigen en andermans levens er ook toe leiden dat hij tot geweld zal overgaan. Voorts heeft ook de psychiater ter terechtzitting verklaard zich tijdens een gesprek met verdachte door hem bedreigd te hebben gevoeld.
Naast een verhoogd risico op escalatie tot fysieke agressie, kan onder gevaar voor de veiligheid van anderen volgens vaste jurisprudentie [2] ook worden verstaan gevaar voor de psychische gezondheid van anderen. Verdachte wordt onder meer veroordeeld voor het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers. Zoals hiervoor bij de ernst van de feiten is overwogen, volgt uit het dossier en de slachtofferverklaringen van de aangevers dat de belagingen voor hen een zware psychische belasting hebben gevormd. Hierbij spelen ook de duur en intensiteit van de belagingen een belangrijke rol. De belagingen zijn bovendien, ondanks dat verdachte in voorlopige hechtenis zit, niet gestopt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ook gevaar voor de psychische gezondheid van anderen bestaat.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het gevaarscriterium en daarmee aan alle wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen.
Oplegging tbs-maatregel met verpleging van overheidswege
De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld, om de kans op recidive terug te dringen en omdat de veiligheid van anderen dit vereist. Er is onderzoek verricht naar alternatieven voor de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Zo heeft de reclassering de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden onderzocht. Zij heeft in het rapport van 15 april 2025 daaromtrent negatief geadviseerd. Verdachte is meermaals gesproken. Gelet op de niet-meewerkende houding van verdachte wordt een tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar geacht. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s in te perken of gedragsverandering te bewerkstelligen.
Ook is gestart met de voorbereiding van een zorgmachtiging. Op 3 juni 2025 is echter bericht gekomen van beëindiging van de voorbereiding vanwege een negatieve medische verklaring. De onafhankelijke psychiater kon onvoldoende onderzoek doen. De geneesheer-directeur heeft gesteld dat – mocht er in het Pro Justitia-rapport van het PBC een psychotische stoornis worden vastgesteld – een langdurige behandeling binnen een forensisch-psychiatrische kliniek is aangewezen. Een zorgmachtiging wordt niet doelmatig geacht.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en adviezen van de deskundigen en neemt deze over. Gelet hierop acht de rechtbank een behandeling in het kader van de tbs-maatregel met verpleging noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, omdat het de enige mogelijkheid is om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Gemaximeerde tbs
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit de gedragingen waaruit de belagingen hebben bestaan, kan niet worden afgeleid dat deze onmiskenbaar waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De belaging is ook niet voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag. Voorgaande brengt mede dat de totale duur van de tbs-maatregel is beperkt tot de duur van vier jaren.
8.3.2.
Overwegingen ten aanzien van de GVM
De rechtbank ziet aanleiding om – naast de gemaximeerde tbs-maatregel met verpleging – de GVM op te leggen.
De GVM strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking van verdachte ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Deze biedt een mogelijkheid om na afloop van een vrijheidsbenemende maatregel zoals de tbs-maatregel langdurig toezicht op een veroordeelde te houden, waarbij ook behandeling en begeleiding een rol kunnen spelen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en – indien nodig – onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde tbs-maatregel plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Zoals in rubriek 8.3.1 is overwogen, is de duur van de tbs-maatregel die aan verdachte wordt opgelegd, beperkt tot vier jaren. Uit het PBC-rapport volgt echter dat het tijdspad naar stabilisatie onduidelijk is en de risico’s door de aanwezige stoornis hoog zijn. De rechtbank acht daarom de oplegging van de GVM van belang, zodat eventuele risico’s na afloop van de behandeling in het kader van de tbs-maatregel worden ondervangen. De rechtbank zal daarom, conform de adviezen van de gedragsdeskundigen en de vordering van de officier van justitie, naast de tbs-maatregel ook de GVM opleggen.

9.Beslag

Het dossier bevat geen beslaglijst, maar onder verdachte zijn bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- een Apple iPhone A1778 (zwart);
- een Apple MacBook Pro (grijs);
- een Apple Macbook Air (rose);
- een Apple Mac mini computer (wit/grijs);
- drie LaCie externe harde schijven (grijs in beschermcase);
- een LaCie externe harde schijf (zwart);
- zeven USB-sticks.
De officier van justitie heeft verzocht de voorwerpen aan verdachte terug te geven.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen voorwerpen.
Teruggave aan verdachte
Overeenkomend met het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

10.Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en € 1.778,- aan proceskosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en € 612,- aan proceskosten.
10.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] gevorderde schadevergoeding en de gevorderde proceskosten dienen te worden toegewezen. De hoogte van de door [slachtoffer 3] gevorderde schadevergoeding is echter onvoldoende onderbouwd. Eerst heeft hij aangegeven geen vordering in te gaan dienen, omdat hij alleen wil dat het stopt. Later wenst hij toch een vordering in te dienen en zoekt daarbij vervolgens aansluiting bij het bedrag dat zijn broer heeft gevorderd. De officier van justitie vindt het passender dat ten aanzien van de hoogte van het bedrag wordt aangesloten bij het bedrag van € 1.000.- dat [slachtoffer 4] heeft gevorderd. De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat [slachtoffer 1] een bekende Nederlander is en dat zijn situatie daarmee anders is dan die van [slachtoffer 3] .
10.2.
Standpunt van de verdediging
Op de zitting van 12 april 2024 heeft mr. T. Nieuwenhuis, destijds de raadsvrouw van verdachte, de vorderingen gemotiveerd betwist. Zij acht onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van geleden immateriële schade. Subsidiair verzoekt zij de gevorderde bedragen te matigen.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van alle benadeelde partijen
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is de rechtbank van oordeel dat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partijen ten gevolge van dat handelen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. Verdachte heeft stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen zoals hiervoor beschreven. De verstrekkende gevolgen die dit voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] heeft gehad, hebben zij daarnaast op de zitting van 12 april 2024 in hun slachtofferverklaringen duidelijk naar voren gebracht. De aard en ernst van de normschending door verdachte brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen.
De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW voor alle drie de benadeelde partijen vaststellen op een bedrag van € 1.000,-. Daarbij heeft zij in het bijzonder gelet op de schadevergoedingen die door rechters in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Deze datum ligt in het midden van de bewezenverklaarde periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden. Voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank begroot de door [slachtoffer 1] gevorderde proceskosten conform het “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven” op een bedrag van
€ 1.626,- (zijnde het maximum aantal van 6 punten x € 271,-).
Verdachte wordt voor het bewezenverklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2022, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022, tot aan de dag van algehele voldoening. Deze datum ligt in het midden van de bewezenverklaarde periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden. Voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Verdachte wordt voor het bewezenverklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022. Deze datum ligt in het midden van de bewezenverklaarde periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden.
De rechtbank begroot de door [slachtoffer 4] gevorderde proceskosten conform het “Liquidatietarief kanton” op een bedrag van € 675,- (zijnde het maximum aantal van 5 punten x € 135,-).
Verdachte wordt voor het bewezenverklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2022, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 4] .

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 57, 261, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, feit 3 en feit 4:
telkens: belaging
Feit 5:
smaadschrift
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Legt aan verdachte op de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
- een Apple iPhone A1778 (zwart);
- een Apple MacBook Pro (grijs);
- een Apple Macbook Air (rose);
- een Apple Mac mini computer (wit/grijs);
- drie LaCie externe harde schijven (grijs in beschermcase);
- een LaCie externe harde schijf (zwart);
- zeven USB-sticks.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 1.626,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van algehele betaling kunnen maximaal 20 (twintig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van algehele betaling kunnen maximaal 20 (twintig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering toetot een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 1 december 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 675,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van algehele betaling kunnen maximaal 20 (twintig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:392.