ECLI:NL:RBAMS:2025:4624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13-118563-25 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek naar verblijfsrecht

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 juli 2025, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije, is in Nederland verblijvend en heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 17 juni 2025 gehoord, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank onderzoekt of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland kan behouden, ondanks de mogelijke intrekking daarvan door de IND. De IND heeft in een advies aangegeven dat de opgeëiste persoon, gezien zijn strafblad en de aard van het strafbare feit, mogelijk zijn verblijfsrecht kan verliezen. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat er persoonlijke omstandigheden zijn die aanleiding kunnen geven tot een ander advies van de IND. De rechtbank heeft daarom besloten om het onderzoek te heropenen en de IND om nadere informatie te verzoeken, zodat deze omstandigheden in de beoordeling kunnen worden meegenomen.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 10 juli 2025, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de IND te bevragen over de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-118563-25
Datum uitspraak: 1 juli 2025
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 17 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2024 door het hof van beroep Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juni 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van beroep Antwerpen d.d. 17 november 2023 - C8 kamer met referentie 2020/PGA/835 (Griffienummer: 1474/2023).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen​​​​​​​.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [4]
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Uit de brief van de IND van 11 juni 2025 volgt dat het in het EAB vermelde strafbare feit ertoe kan leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de opgeëiste persoon, ondanks het bericht van de IND, gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden zodat de IND kennis kan nemen van de overgelegde brieven van Fivoor (Forensische en intensieve psychiatrische zorg) met betrekking tot de persoonlijke feiten en omstandigheden van de opgeëiste persoon, zodat een beter onderbouwd en herziend advies kan worden geven.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing. Uit het advies van de IND volgt namelijk dat de opgeëiste persoon door het in het EAB vermelde feit zijn verblijfsrecht kan verliezen. Bij de totstandkoming van dit advies heeft de IND de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon al meegewogen.
Het oordeel van de rechtbank
In voornoemde brief van de IND is onder meer het volgende opgenomen:
“Betrokkene heeft de Turkse nationaliteit. Sinds 17 augustus 1990 is hij in het bezit van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar zonder de aantekening ‘langdurig ingezetene van de Europese Unie’. Op grond van de beschikbare gegevens kan ik niet beoordelen of [opgeëiste persoon] rechten ontleent aan artikel 6 of artikel 7 van Besluit 1/80.
Een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan op grond van artikel 22, lid 2, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet worden ingetrokken, indien de vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar gevangenis of meer. (…)
Op basis van deze gegevens is intrekking van het verblijfsrecht in beginsel mogelijk. Op grond van zijn strafblad in Nederland geldt [opgeëiste persoon] al als veelpleger. Bij aanvang van de pleegperiode (15 oktober 2019) was de verblijfsduur meer dan vijftien jaar, zodat de maximumnorm in artikel 3.86, lid 5 van toepassing is. Met (de eerdere opgelegde straffen en) de voorziene eis van vier jaar gaat [opgeëiste persoon] deze norm ruim te boven. Ook aan lid 10 wordt voldaan, omdat hij schuldig is aan een drugsmisdrijf met een maximumstraf van zes jaar gevangenis of meer. (…)
In de uiteindelijke besluitvorming over intrekking van het verblijfsrecht zullen de persoonlijke feiten en omstandigheden worden betrokken. Beoordeeld moet worden of de duur van het verblijf, de leeftijd, de gezondheidstoestand, de gezinssituatie, de economische situatie, de sociale en culturele integratie en/of de binding met het land van herkomst wellicht tot een andere uitkomst leiden. Feiten en omstandigheden die al bij voorbaat aan intrekking in de weg staan, zijn mij vooralsnog niet bekend. De verwachting dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken, heb ik thans niet.”
De rechtbank stelt vast dat de IND in zijn bericht terecht uitgaat van het toetsingskader dat sprake moet zijn van een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar gevangenisstraf of meer en dat bij een verblijfsduur van meer dan vijftien jaar, de maximumnorm in artikel 3.86, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing is. Bovendien stelt artikel 3.86, tiende lid, Vreemdelingenbesluit 2000 bij een verblijfsduur vanaf tien jaar een aanvullende eis aan de ernst van het misdrijf. In zijn advies is de IND uitgegaan van de informatie waarover zij beschikken, namelijk de onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaren met kenmerk 2020/PGA/835 (Griffienummer: 1474/2023).
De rechtbank overweegt in dat verband dat op grond van artikel 22, lid 2, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken.
De IND heeft verder terecht onderkend dat ook moet worden gekeken naar de persoonlijke feiten en omstandigheden van de opgeëiste persoon. De IND heeft medegedeeld dat er vooralsnog geen feiten en omstandigheden bekend zijn die al bij voorbaat aan intrekking in de weg staan. De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek ter zitting echter vastgesteld dat er mogelijk feiten en omstandigheden betreffende de opgeëiste persoon zijn die aanleiding kunnen geven tot een ander advies. De rechtbank beoordeelt het onderhavige IND-advies daarom terughoudend. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat opgeëiste persoon zijn hele leven in Nederland heeft doorgebracht en onder behandeling is bij de hulpverlenende instantie Fivoor (Forensische en intensieve psychiatrische zorg). Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman op zitting stukken van Fivoor aan de rechtbank overgelegd, waarin een beschrijving van zijn persoonlijke feiten en omstandigheden is opgenomen. Daaruit blijkt van verschillende kwetsbaarheden van de opgeëiste persoon. Ook wordt opgemerkt dat hij, hoewel hij in het verleden vaker met justitie in aanraking kwam, de afgelopen jaren (vanaf het moment dat hij niet meer dakloos was) juist niet meer is voorgekomen. Hij heeft zich gemotiveerd getoond om aan zijn (schulden)problematiek te werken en is zijn afspraken met de hulpverlening goed nagekomen. Verder is hij als zzp-er gaan werken en heeft hij zijn bijstandsuitkering stopgezet, omdat hij nu zelf voldoende inkomen kan genereren. De opgeëiste persoon is ter zitting met zijn begeleider van Fivoor verschenen. Het beeld dat de rechtbank op zitting van de opgeëiste persoon heeft verkregen heeft het beeld dat in de stukken van Fivoor wordt geschetst, van een persoon met de nodige kwetsbaarheden die desondanks een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven, nog bevestigd.
Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding om de vraag, of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zou verliezen naar aanleiding van de omschreven strafbare feiten, nog eens voor te leggen aan de IND, zodat zij de overgelegde brieven van Fivoor mede in hun advies kunnen betrekken, om te bezien of de persoonlijke omstandigheden aanleiding geven tot een ander advies.
Nu de beslistermijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op 11 juli 2025 verstrijkt, is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de IND, mogelijk.

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige
SCHORSINGtot aan de zitting van
10 juli 2025om
13:30 uur, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de IND nader te bevragen zoals hiervoor in rubriek 5 is overwogen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de datum en tijdstip van de volgende zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland en M.L. Kole, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872