ECLI:NL:RBAMS:2025:4654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13-011679-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van verdachte in het kader van een JIT-overeenkomst met Bulgarije

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die in het kader van een Joint Investigation Team (JIT) met Bulgarije wordt vervolgd. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld in het licht van afspraken die zijn gemaakt tussen de justitiële autoriteiten van Nederland, België en Bulgarije. De officier van justitie had verzocht om niet-ontvankelijkheid in de vervolging van de verdachte, omdat deze in Bulgarije voor witwassen zou worden vervolgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de afspraken tussen de autoriteiten en dat de verdachte in Nederland in voorlopige hechtenis was genomen en gedagvaard voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat het recht van het Openbaar Ministerie om de verdachte in Nederland te vervolgen niet was vervallen, ondanks de JIT-overeenkomst. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en schorste het onderzoek ter terechtzitting, met de opdracht om het onderzoek op een later tijdstip te hervatten.

Uitspraak

BESLISSING
Parketnummer: 13-011679-24
Datum beslissing: 2 juli 2025
Beslissing van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.De procesgang

Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg. Verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, zijn niet ter terechtzitting verschenen.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1
Inleiding
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 4 oktober 2022 [1] hebben de destijds aanwezige officieren van justitie hun eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd ten aanzien van het ten laste gelegde witwasfeit. Kort samengevat hebben de officieren van justitie de rechtbank tijdens deze zitting gewezen op de inhoud van een overeenkomst tussen de justitiële autoriteiten van Nederland, België en Bulgarije, die tot stand is gekomen in het kader van een
Joint Investigation Team(hierna: JIT). In deze overeenkomst zijn door de autoriteiten van deze landen afspraken gemaakt over de vervolging van verdachte en zijn medeverdachten voor verschillende feiten. Daarbij zou verdachte in Nederland en België voor mensenhandel worden vervolgd en in Bulgarije voor onder meer witwassen, het feit dat verdachte in deze zaak ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de vordering van de officieren van justitie heeft de rechtbank overwogen dat er ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting op 4 oktober 2022 te veel onduidelijkheid bestond over de afspraken die tussen de autoriteiten van Nederland en Bulgarije zijn gemaakt met betrekking van het vervolgen van verdachte voor witwassen. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (2009/948/JBZ), het witwasfeit van het andere op de destijds uitgevaardigde dagvaarding vermelde feit op grond van artikel 285, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) afgesplitst en het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot het afgesplitste witwasfeit geschorst.
Op 6 juni 2025 heeft de officier van justitie per e-mail aan de rechtbank medegedeeld dat een (naar het Nederlands vertaalde) brief van de Bulgaarse autoriteiten aan het dossier is toegevoegd. Deze brief, afkomstig van een rechter bij de arrondissementsrechtbank te Sliven in Bulgarije en ondertekend op 11 februari 2025, bevat – kort gezegd – de mededeling dat verdachte, samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in Bulgarije onderwerp is van een strafrechtelijke procedure waarin tegen hem een tenlastelegging met betrekking tot witwassen is opgesteld.
Verder heeft de officier van justitie een e-mail van 26 mei 2025 gericht aan de raadsman van verdachte en de raadslieden van de medeverdachten verstrekt. Daarin staat – samengevat en voor zover relevant – het volgende vermeld:
  • Op 1 juli 2019 heeft de officier van justitie per e-mail aan de rechter-commissaris aangegeven dat door de Bulgaarse autoriteiten is toegezegd dat verdachte en de medeverdachten in Bulgarije voor witwassen zullen worden vervolgd. De rechter-commissaris heeft vervolgens bij brief van 29 augustus 2019 aangegeven dat het inmiddels bekend is geworden dat de verdachten in Bulgarije voor witwassen zullen worden vervolgd;
  • Op 29 september 2022 heeft de officier van justitie per e-mail bij de voorzitter van de rechtbank aangegeven dat sinds 2019 vaststaat dat verdachte niet in Nederland voor witwassen wordt vervolgd en dat op geen enkel moment de verwachting is gewekt dat dit wel zou gebeuren;
  • Op 13 september 2024 stond er met betrekking tot het witwasfeit in Bulgarije een zitting gepland, waarbij door de Bulgaarse rechter is medegedeeld dat er informatie nodig was over de stand van zaken van de vervolging van witwassen in Nederland. In reactie daarop heeft het Openbaar Ministerie bij brief van 24 januari 2025 aan de Bulgaarse autoriteiten laten weten dat verdachte en zijn medeverdachten in Nederland niet verder voor witwassen worden vervolgd.
  • Op 11 februari 2025 heeft het Openbaar Ministerie informatie van de Bulgaarse autoriteiten ontvangen, inhoudende dat Bulgarije de verdere afhandeling van in beslag genomen geld en goederen op zich zal nemen en de bevestiging dat verdachte en zijn medeverdachten in Bulgarije zullen worden vervolgd voor witwassen.
Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 18 juni 2025 opnieuw aangevangen.
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank opnieuw verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Daarbij heeft zij gewezen op de JIT-overeenkomst die tussen de Nederlandse, Belgische en Bulgaarse autoriteiten is gesloten. De vervolging van verdachte voor witwassen in Bulgarije is inmiddels aangevangen en het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet in staat om van de in de JIT-overeenkomst gemaakte afspraken af te wijken.
Daarnaast heeft de officier van justitie gewezen op het bepaalde in artikel 167 en 242 Sv en betoogd dat de vervolging van verdachte in Nederland op dit moment niet het algemeen belang dient. Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen is namelijk sprake geweest van een grensoverschrijdend strafrechtelijk onderzoek en de voorwerpen waarop het vermeende witwassen ziet, zijn in Bulgarije in beslag genomen.
2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorafgaand aan de terechtzitting van 18 juni 2025 bij e-mail van 12 juni 2025 aangegeven dat ook de verdediging de rechtbank verzoekt om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.
2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld onderzoek vervolging moet plaatsvinden. Wanneer eenmaal is besloten om een verdachte voor een hem of haar verweten strafrechtelijk feit te vervolgen en het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van dat feit eenmaal is geopend, geldt echter dat een verdachte in het algemeen aanspraak maakt op de voortzetting van dat onderzoek totdat een einduitspraak is gewezen. [2]
Dat de verwachting is gewekt dat verdachte in de onderhavige zaak in Nederland voor witwassen zou worden vervolgd en dat hij aanspraak maakt op verdere vervolging voor het ten laste gelegde feit in Nederland, staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Verdachte is namelijk ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen in Nederland in voorlopige hechtenis genomen, is in Nederland voor dat feit gedagvaard en het onderzoek ter terechtzitting is ten aanzien van dat feit eerder al op 4 oktober 2022 aangevangen.
De rechtbank begrijpt de officier van justitie zo dat zij betoogt dat het recht van het Openbaar Ministerie om verdachte in Nederland te vervolgen, is vervallen naar aanleiding van de in de JIT-overeenkomst en elders gemaakte afspraken tussen de autoriteiten van Nederland en Bulgarije. De rechtbank overweegt in dit kader dat in het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2022 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (2002/465/JBZ) niet is bepaald dat wanneer de justitiële autoriteiten van lidstaten in het kader van een grensoverschrijdend strafrechtelijk onderzoek afspreken dat vervolging in één bepaalde lidstaat dient plaats te vinden, de justitiële autoriteiten van de andere betrokken lidstaten het recht van vervolging verliezen.
Ook het in de inleiding aangehaalde Kaderbesluit over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures heeft niet tot gevolg dat het Nederlands Openbaar Ministerie het recht om verdachte ter zake van witwassen te vervolgen heeft verloren. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het niet duidelijk is of uit de brief van de rechter bij de arrondissementsrechtbank te Sliven in Bulgarije van 11 februari 2025 kan worden afgeleid dat de Nederlandse en Bulgaarse autoriteiten “overeenstemming” hebben bereikt over de vervolging van verdachte in de zin van artikel 10 van het Kaderbesluit.
Ook wanneer wel zou zijn gebleken dat een dergelijke overeenstemming is bereikt, volgt uit het Kaderbesluit niet dat het Openbaar Ministerie het recht om verdachte ter zake van het feit waarover overeenstemming is bereikt te vervolgen verliest. In de inleidende overweging met nummer 15 van het Kaderbesluit staat immers vermeld dat het Kaderbesluit de procedures met betrekking tot de (uit verdragen voortvloeiende) overdracht van strafvervolging onverlet laat. Het had daarom op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om, na het bereiken van overeenstemming met de Bulgaarse autoriteiten, de strafvervolging van verdachte in lijn met de procedure vervat in titel 3 van het vijfde boek van het Wetboek van Strafvordering aan de Bulgaarse autoriteiten over te dragen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit.

3.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaartde officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het ten laste gelegde feit.
Schorsthet onderzoek ter terechtzitting.
Beveeltdat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nader te bepalen tijdstip.
Beveeltde oproeping van verdachte tegen het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.
Beveeltde oproeping van een tolk in de Bulgaarse taal.
Deze beslissing is op 2 juli 2025 aan partijen verzonden en genomen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en I. Struijkenkamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier.

Voetnoten

1.Het onderzoek ter terechtzitting is eerder aangevangen op de terechtzitting van 4 oktober 2022. De zaak tegen verdachte is destijds aangebracht met het parketnummer 13-728046-16. Op de zitting van 4 oktober 2022 heeft de rechtbank besloten om het op de dagvaarding vermelde feit van een ander feit af te splitsen. Ten aanzien van dit andere feit is het onderzoek ter terechtzitting in de tussentijd gesloten en is vonnis gewezen. Vanwege administratieve redenen is het feit op de dagvaarding met een nieuw parketnummer aangebracht.
2.Zie bijvoorbeeld: HR 28 februari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8323,