ECLI:NL:RBAMS:2025:4660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
c/13/753432 / HA ZA 24-724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de bankrelatie van een goede doelenstichting door ING Bank N.V. op basis van onvoldoende inzicht in geldstromen en risicobeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan over de beëindiging van de bankrelatie tussen een goede doelenstichting, aangeduid als [eiser], en ING Bank N.V. De stichting, opgericht ter nagedachtenis aan een overleden zus, heeft een ANBI-status en is actief in Marokko. ING heeft de bankrelatie opgezegd omdat zij onvoldoende inzicht had in de bestedingsdoelen en het risicobeleid van de stichting, wat in strijd is met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank oordeelde dat ING terecht de relatie heeft beëindigd, omdat het cliëntenonderzoek niet kon worden voltooid. De stichting had niet voldaan aan de voorwaarden die waren gesteld om de bankrelatie voort te zetten, ondanks herhaalde verzoeken van ING om meer transparantie te bieden over de geldstromen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de registratie van de stichting in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en de gebeurtenissenadministratie gerechtvaardigd is, maar heeft de duur van de registratie beperkt tot vier jaar in plaats van acht jaar, omdat de lange termijn disproportioneel werd geacht. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/753432 / HA ZA 24-724
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.A.H. Jie Sam Foek,
tegen
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. M.E.G. Murris

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 februari 2025, met de daarin vermelde processtukken en het e-mail bericht van 11 maart 2025 van ING met twee opmerkingen bij het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een goede doelen organisatie. Zij is in 2015 opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) ter nagedachtenis aan zijn overleden zus met dezelfde naam: [naam 2] . [eiser] werkt grotendeels met vrijwilligers en in alles wat [eiser] doet, neemt de Islam een centrale positie in. De goede doelen zijn voornamelijk gesitueerd in Marokko. [naam 1] is bestuurder van [eiser] .
2.2.
[eiser] heeft een zakelijke rekening en twee zakelijke spaarrekeningen bij ING lopen. Daarnaast heeft [eiser] een Mijn ING.nl zakelijk account. Op de tussen [eiser] en ING gesloten overeenkomsten zijn de Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) en de Voorwaarden Zakelijke Rekening (VZR) van toepassing.
2.3.
Gedurende de periode april 2021 tot en met juli 2021 heeft ING informatieverzoeken aan [eiser] gedaan. Daarbij heeft ING vragen gesteld over transacties, waaronder het overboeken van bedragen naar de privérekening van [naam 1] , en het beleid van [eiser] om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. [eiser] heeft inhoudelijk gereageerd op de informatieverzoeken.
2.4.
Bij brief van 17 september 2021 heeft ING aan [eiser] meegedeeld dat het op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplichte cliëntenonderzoek geen transparant beeld van het gebruik van de bankrekeningen van [eiser] heeft opgeleverd. Verder heeft ING in de brief geconcludeerd dat (i) de aangeleverde documentatie ter onderbouwing van de uitgaande transacties naar Marokko onvoldoende inzicht geeft in de bestedingsdoelen, (ii) in strijd met de algemene voorwaarden documenten niet in het Nederlands of Engels worden aangeleverd en (iii) [eiser] als grote Non Profit Organisation (NPO) geen beleid heeft om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. ING heeft om die redenen de bankrelatie opgezegd per 17 december 2021 en aangekondigd de gegevens van [eiser] op te nemen in het Interne Verwijzingsregister (IVR).
2.5.
Partijen hebben vervolgens gecorrespondeerd over de beëindiging. Ook heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. ING heeft de opzegtermijn meermaals verlengd maar haar beëindigingsbesluit steeds gehandhaafd.
2.6.
In de tussentijd heeft de Belastingdienst [eiser] als een Algemeen Nut Beogende Instelling aangemerkt. [eiser] heeft vanaf dat moment een zogenoemde ANBI status.
2.7.
Nadat [eiser] tegenover ING heeft laten weten dat zij een kort geding zou starten, zijn partijen op 15 november 2022 overeengekomen dat de bankrelatie onder voorwaarden kan worden voortgezet. Partijen hebben afgesproken dat [eiser] per 1 maart 2023 aan de volgende voorwaarden dient te voldoen:
“1) [eiser] c.s. bevestigt zich te houden aan de toepasselijke wet- en regelgeving (inclusief de ANBI voorwaarden) en de toepasselijke bancaire documentatie;
2) [eiser] c.s. zal haar administratieve en bedrijfsmatige processen (verder) professionaliseren door onder meer dit jaar (per 1 maart 2023)
a. haar risicobeleid aan te passen naar een concreet en uitvoerbaar plan, waarin de risico’s van inkomende donaties en de besteding van deze donaties worden omschreven en waarin wordt toegelicht hoe [eiser] Wwft-risico’s beperkt bij de besteding van deze inkomende donaties;
b. haar projecten uit te splitsen in budget en realisatie en per project de specifieke donateurs inzichtelijk te maken;
c. een protocol op te stellen om de projectuitgaven in Marokko (inclusief het weeshuisproject waarvoor het vastgoed is aangekocht) administratief vast te leggen. Een enkele verklaring van de vrijwilliger voor de ontvangst van de gelden is onvoldoende;
d. er zullen VOG-verklaringen voor de bestuurders in Nederland worden aangevraagd;
e. de jaarstukken zullen jaarlijks worden gecontroleerd door een boekhouder/accountant op (minimaal) AA-niveau;
f. er zullen geen gelden meer via privérekeningen van bestuurders en/of vrijwilligers lopen en er zal dus (opnieuw) een zakelijke rekening op naam van de stichting worden geopend in Marokko.”
2.8.
Per e-mail van 17 februari 2023 heeft [eiser] op verzoek van ING een update gegeven over de inspanningen die zij heeft verricht om aan voornoemde voorwaarden te voldoen en heeft zij verschillende documenten overgelegd.
2.9.
Bij e-mail van 21 maart 2023 heeft ING aan [eiser] bericht dat zij heeft geconstateerd dat op dat moment niet aan de voorwaarden is voldaan. ING heeft benadrukt dat het van belang is dat [eiser] voor 1 mei 2023 aan alle overeengekomen voorwaarden voldoet. Ook heeft ING naar aanleiding van recente transacties aanvullende vragen aan [eiser] gesteld.
2.10.
Per e-mailberichten van 7 april 2023 heeft [eiser] informatie en antwoorden op de aanvullende vragen van ING verstrekt. ING heeft daarop in een e-mail van 25 april 2023 onderbouwd aan [eiser] te kennen gegeven aan welke voorwaarden [eiser] volgens haar nog onvoldoende uitvoering heeft gegeven. Daarnaast heeft ING opnieuw aanvullende vragen gesteld. Per e-mail van 1 mei 2023 heeft [eiser] aan ING laten weten dat zij tijdig alle informatie heeft aangeleverd, zij aan de voorwaarden heeft voldaan, zij alsnog met verbeterpunten aan de slag zal gaan en zij een gesprek met ING wil voeren. In een e-mail van 16 mei 2023 heeft [eiser] aanvullende informatie aan ING verstrekt.
2.11.
Bij brief van 12 juni 2023 heeft ING aan [eiser] bericht dat zij op basis van de gegeven antwoorden en de daarbij behorende bewijsstukken tot de conclusie is gekomen dat [eiser] niet voldoet aan de overeengekomen voorwaarden. Ook heeft ING laten weten dat zij onvoldoende vertrouwen heeft om de bankrelatie met [eiser] voort te zetten. ING heeft [eiser] vervolgens veertien dagen de tijd gegeven om op haar brief te reageren.
2.12.
[eiser] heeft in reactie daarop per e-mails van 21 juni en 21 juli 2023 laten weten dat zij van mening is dat aan de voorwaarden is voldaan. Ook bericht zij dat voor zover dat niet het geval zou zijn, dat onvoldoende is om over te gaan tot beëindiging van de bancaire relatie.
2.13.
In een brief van 28 juli 2023 heeft ING, onder verwijzing naar artikel 5 lid 3 Wwft en artikel 35 ABV aan [eiser] haar beslissing meegedeeld dat zij de bankrelatie per 28 oktober 2023 zal beëindigen en dat de gegevens van [eiser] worden opgenomen in het IVR voor de duur van acht jaar. ING heeft daarbij op grond van het cliëntenonderzoek de volgende redenen voor opzegging gegeven (samengevat):
I. [eiser] heeft (ondanks dat zij een langere periode heeft gekregen om een goede administratie op te zetten) onvoldoende inzicht gegeven in het bestedingsdoel van uitgevoerde transacties, waardoor risico’s uit de Wwft onvoldoende kunnen worden gereduceerd. [eiser] gebruikt ook geen protocollen om projectuitgaven vast te leggen. Bovendien is niet gebleken dat de accountant een onafhankelijke toetsing van de jaarcijfers heeft uitgevoerd;
II. De risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering worden onvoldoende ondervangen door het risicobeleid van [eiser] . In het laatste door [eiser] overgelegde document van 21 juli 2023 staat niet welke maatregelen [eiser] neemt om die risico’s, in de landen waar zij actief is, tegen te gaan. [eiser] heeft haar administratieve en bedrijfsmatige processen onvoldoende geprofessionaliseerd.
III. De vertrouwensbasis tussen ING en [eiser] ontbreekt. ING heeft [eiser] meermaals de kans gegeven om aan overeengekomen voorwaarden te voldoen. [eiser] heeft hieraan niet voldaan. Ook hebben na februari 2023 nog privébetalingen plaatsgevonden op de Marokkaanse rekening van [naam 1] en heeft [eiser] activiteiten ontplooid in Syrië, terwijl ING [eiser] eerder te kennen had gegeven geen betrokkenheid te willen hebben bij transacties in enkele landen, waaronder Syrië.
2.14.
[eiser] heeft onder meer bij ASN Bank en ABN AMRO Bank een nieuwe zakelijke bankrekening aangevraagd. Deze aanvragen zijn afgewezen.
2.15.
Bij vonnis in kort geding van 3 oktober 2023 van deze rechtbank is ING veroordeeld tot voortzetting van de bankrelatie totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist. De voorzieningenrechter heeft niet aangenomen dat ING op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht is om tot beëindiging van de bankrelatie over te gaan. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat (i) voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zou oordelen dat ING naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet tot opzegging van de relatie kon overgaan, (ii) de bodemrechter daar in de toekomst echter anders over kan oordelen en (iii) [eiser] tot die tijd de kans krijgt haar organisatie verder te professionaliseren, waarbij onder meer de jaarstukken aan de gangbare vereisten moeten voldoen, hetgeen in ieder geval betekent dat de jaarrekening 2022 zal moeten worden goedgekeurd door een accountant.
2.16.
Partijen zijn na het kort geding in overleg getreden om de bancaire relatie onder voorwaarden voort te zetten. Dit heeft niet geleid tot een nadere regeling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat beëindiging van de bancaire relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel dat ING tegenover [eiser] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomsten dan wel dat ING onrechtmatige tegenover [eiser] heeft gehandeld;
II. ING veroordeelt tot integrale nakoming van haar verbintenissen uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten, en dus tot (integrale en ongewijzigde) voortzetting van de bancaire relatie, zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000 per dag met een maximum van € 5.000.000;
III. ING veroordeelt de registratie van [eiser] in het IVR en de gebeurtenissenadministratie te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel de registratie te beperken tot zes maanden dan wel de registratie te beperken voor een door de rechtbank redelijk en billijk te achten periode dan wel een in goede justitie te bepalen duur;
IV. ING veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ING voert verweer. ING concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank behandelt als eerste de vraag of ING de bankrelatie met [eiser] moet opzeggen op grond van artikel 5 lid 3 Wwft.
beoordelingskader
4.2.
ING is op grond van artikel 3 Wwft verplicht een cliëntenonderzoek te doen. Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Het cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat ING een voortdurende controle uitoefent op de zakelijke relatie en op de transacties die tijdens de duur van de relatie worden verricht. ING moet zich ervan verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die zij heeft van de klant en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die gebruikt worden (artikel 3 lid 2 aanhef en onder d Wwft). Indien ING haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien of omdat het gebruik door de klant van de bankrekening(en) een (ander) onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft) omdat zij in dat geval het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet kan overzien. Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de klant betrokken is bij criminele activiteiten.
4.3.
De Nederlandse Bank (DNB) heeft in 2015 een “Q&A” verstrekt over cliëntenonderzoek bij stichtingen: “
Customer Due Diligence bij stichtingen in het kader van terrorismefinanciering”. In deze Q&A staat onder meer dat zicht op de risico’s en adequate controle op de geldstromen van goede doelen stichtingen (zoals [eiser] ) van groot belang zijn om misbruik van deze stichtingen voor het financieren van terrorisme en terroristische organisaties te voorkomen. Afhankelijk van het risicoprofiel van een stichting kan zo nodig aanvullende informatie worden opgevraagd en kunnen, zeker in geval van verhoogd risico, verdere mitigerende maatregelen worden genomen. Dergelijke mitigerende maatregelen kunnen bijvoorbeeld zien op de frequentie van de voortdurende controle.
beëindiging van de bankrelatie op grond van artikel 5 lid 3 Wwft terecht
4.4.
ING heeft in haar brief van 28 juli 2023 verschillende gronden voor de beëindiging van de bankrelatie genoemd. In de kern gaat het om onvoldoende inzicht in de bestedingsdoelen, onvoldoende risicobeleid en een gebrek aan vertrouwen (zie 2.13). ING stelt daarbij onder meer dat zij onvoldoende zicht heeft op de geldstromen van [eiser] . Het gaat daarbij om omvangrijke geldstromen die ING faciliteert en waarvan zij niet kan vaststellen waaraan die zijn besteed en of ze daar terecht gekomen zijn. Omdat zij het cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3 Wwft niet kan voltooien, is zij verplicht om tot beëindiging van de relatie over te gaan grond van artikel 5 lid 3 Wwft, aldus ING.
4.5.
De rechtbank volgt ING in haar standpunt dat zij gehouden is de bankrelatie met [eiser] te beëindigen omdat zij onvoldoende inzicht heeft in de geldstromen en bestedingsdoelen. Dat betekent dat van ING ook niet verlangd kan worden dat zij de relatie met [eiser] voortzet. Daartoe is gekeken naar het moment van de (laatste) opzeggingsbrief van 28 juli 2023, met dien verstande dat verbeteringen van daarna zijn meegenomen. Ter toelichting geldt het volgende.
4.6.
[eiser] heeft toegelicht dat gegeven de aard van haar werk (het als goede doelen organisatie helpen van armlastigen in landen met een ander welvaartsniveau dan Nederland) niet eenzelfde administratieve vastlegging verwacht mag worden als bijvoorbeeld in Nederland. Zo wordt in Marokko niet gewerkt op basis van schriftelijke overeenkomsten. Ook worden werkzaamheden zonder facturen uitgevoerd. Het gaat om directe bestedingen door middel van contante betalingen in het werkgebied van [eiser] . [eiser] heeft ook toegelicht dat zij niet in staat is om dit te veranderen.
4.7.
[eiser] betoogt verder dat zij haar organisatie (verder) heeft geprofessionaliseerd, op onderdelen ook na het kort gedingvonnis van 3 oktober 2023. Zij heeft een bankrekening in Marokko geopend zodat er geen transacties meer via de privérekeningen van bestuurders en/of vrijwilligers lopen. De administratieve- en bedrijfsprocessen zijn verbeterd, het risicobeleid is verder aangescherpt, een handboek is opgesteld en goedgekeurd door Certificeringsadvies Nederland, en nieuwe medewerkers zijn aangenomen, waaronder een administratief medewerker en procesmanagers, om alle processen verder te optimaliseren. Daarnaast heeft [eiser] een ANBI-status, waardoor zij aan allerlei voorwaarden moet voldoen. Ook heeft [eiser] afscheid genomen van een door haar ingeschakelde accountant, die bij ING geen vertrouwen genoot.
4.8.
[eiser] stelt ten slotte dat niet van haar verlangd kan worden dat zij een accountantscontrole laat uitvoeren die uitmondt in een goedkeurende accountantsverklaring, zoals ING verlangt, waarmee zij ook overigens nooit heeft ingestemd. Een nieuwe door [eiser] ingeschakelde accountant die ter zitting aanwezig was, heeft toegelicht dat een goedkeurende accountantsverklaring over 2022 en 2023 niet mogelijk is vanwege overboekingen naar de privérekeningen van de bestuurder. Voor de toekomst ligt dat anders, waarbij de vele contante betalingen wel meebrengen dat bij elk project waarneming ter plaatse nodig is. Dat is niet reëel, aldus [eiser] .
4.9.
De rechtbank is van oordeel deze omstandigheden, ook tezamen genomen, onvoldoende zijn om van ING te verlangen dat zij de bancaire relatie met [eiser] voortzet. Ook met de gegeven toelichting blijft namelijk staan dat ING geen, althans onvoldoende inzicht heeft (i) in de bestedingsdoelen van [eiser] en (ii) in de geldstromen zodat niet vastgesteld kan worden waar het (contante) geld van [eiser] daadwerkelijk terechtkomt. ING kan daarmee onvoldoende invulling geven aan haar verplichtingen op grond van de Wft en Wwft omdat het niet mogelijk is een toereikend cliëntonderzoek te doen. Onder deze omstandigheden is ING, gelet op artikel 5 lid 3 Wwft, verplicht om de bankrelatie met [eiser] te beëindigen.
4.10.
Concreet betekent dit dat [eiser] haar administratieve en bedrijfsmatige processen weliswaar geprofessionaliseerd heeft, maar dat dit onvoldoende is zolang het vereiste inzicht ontbreekt. Uit door ING uitgevraagde transacties blijkt bovendien dat de protocollen en modelformulieren niet altijd worden gebruikt, wat terechte twijfel zaait over het risicobewustzijn binnen [eiser] . Die twijfel is versterkt, toen op de mondelinge behandeling bleek dat de aanwezige bestuurder, [naam 1] , niet op de hoogte was, ook niet bij benadering, van de omvang van donaties in 2024 en de eveneens aanwezige procesmanager van [eiser] er fors naast bleek te zitten: hij vermoedde ‘iets boven 1 miljoen euro’ terwijl later bleek dat het om minimaal € 2,1 miljoen gaat (inkomsten). Verder is de rechtbank van oordeel, anders dan [eiser] , dat ING mag verlangen dat een stichting van deze omvang een goedkeurende accountantsverklaring heeft. In de loop der tijd is [eiser] zodanig gegroeid (inmiddels gaat het om meerdere miljoenen euro inkomsten per jaar), dat van haar kan worden verwacht dat zij een dergelijke accountantsverklaring verschaft. Daarmee kan de vereiste transparantie en informatie over de besteding van de donaties worden verkregen en kan verantwoording voor de bestedingen worden afgelegd. ING heeft voldoende toegelicht dat voor dit doel niet volstaan kan worden met een samenstellingsverklaring. De rechtbank onderkent dat gegeven de vele contante betalingen een goedkeurende accountantsverklaring lastig kan zijn (of niet reëel, zoals [eiser] stelt), maar dit maakt niet dat een dergelijke verklaring dan achterwege kan blijven. Denkbaar is dat dit inzicht op alternatieve wijze wordt verkregen met een vergelijkbare toets door een onafhankelijke derde partij, maar dit heeft [eiser] niet dan wel onvoldoende concreet gemaakt.
4.11.
De rechtbank overweegt nog dat niet vereist is dat daadwerkelijk sprake is van witwassen en/of terrorismefinanciering of dat daar concrete aanwijzingen voor bestaan, zoals [eiser] heeft aangevoerd. Voor het moeten beëindiging van een bankrelatie is niet noodzakelijk dat concrete bewijzen bestaan dat [eiser] betrokken is bij criminele activiteiten. Het onvoldoende zicht hebben op de omvangrijke geldstromen die binnen [eiser] omgaan is voldoende omdat dit op zich zelf een risico vormt.
4.12.
Tot slot is niet relevant dat [eiser] steeds heeft gereageerd op herhaalde vragen van ING. In die zin heeft zij meegewerkt aan het cliëntenonderzoek, maar dit laat onverlet dat de bestedingsdoelen en omvangrijke geldstromen binnen de [eiser] nog niet voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Dat levert de terechte zorg op voor ING.
4.13.
Dit alles betekent dat gevorderde verklaring voor recht (vordering I) wordt afgewezen. ING is verplicht om de bankrelatie te beëindigen en door daar gevolg aan te geven is zij niet toerekenbaar tekortgeschoten en heeft zij ook niet onrechtmatig gehandeld. Daarmee wordt niet meer toegekomen aan beoordeling van de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ING van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt. Vordering II, voortzetting van de bankrelatie, behoefte gegeven het voorgaande eveneens geen behandeling meer.
registratie toegestaan, maar wel beperkt in tijd
4.14.
Vervolgens is aan de orde beantwoording van de vraag of de gegevens van [eiser] in het IVR en de gebeurtenissenadministratie opgenomen mochten worden. Het IVR en de gebeurtenissenadministratie zijn interne registers van ING. ING heeft toegelicht dat de gebeurtenissenadministratie het onderdeel is van de klantenadministratie waarin gebeurtenissen worden vastgelegd die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van ING. De afdeling Veiligheidszaken beslist of voorvallen die in de gebeurtenissenadministratie zijn opgenomen, ook leiden tot een vermelding in het IVR. Het IVR is daarmee onlosmakelijk verbonden met de gebeurtenissenadministratie en kan dus niet los daarvan functioneren. Het IVR is het interne waarschuwingssysteem van ING dat een “hit of geen hit-melding” geeft als een medewerker bij een nieuwe aanvraag de gegevens van de klant in het systeem invoert. De gegevens in het IVR kunnen uitsluitend worden geraadpleegd door medewerkers van de eigen organisatie. Bij een hit-melding moet de medewerker contact opnemen met de fraudeafdeling, omdat alleen deze afdeling de reden voor opname in het IVR kan zien. Deze afdeling kijkt wat de reden is voor de IVR-registratie en adviseert op basis daarvan over het in behandeling nemen van de aanvraag.
4.15.
Omdat de opzegging op grond van artikel 5 lid 3 Wwft in stand blijft (ING heeft haar cliëntenonderzoek niet kunnen afronden), is er geen reden om de registraties in het IVR en de gebeurtenissenadministratie volledig ongedaan te maken, zoals gevorderd. ING heeft voldoende onderbouwd dat de registratie dient ter bescherming van ING zelf, zodat zij bij een nieuwe aanvraag kennis kan nemen van het cliëntenonderzoek en een inschatting kan maken van de integriteit van [eiser] . Dit is een gerechtvaardigd belang en daarvoor is registratie noodzakelijk omdat van een alternatieve methode niet is gebleken.
4.16.
[eiser] heeft gevorderd dat als de registratie wordt gehandhaafd, de termijn wordt beperkt tot een half jaar.
4.17.
Net als het Kifid is de rechtbank van oordeel dat een op de concrete zaak toegesneden belangenafweging moet worden gemaakt en een standaardtermijn van acht jaar niet als uitgangspunt kan gelden. Het is aan ING in dit geval om te motiveren waarom de door haar vastgestelde registratietermijn strikt noodzakelijk is. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in hun onderlinge verband worden meegewogen.
4.18.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de registratieduur van acht jaar disproportioneel is. Zij heeft in dat kader naar voren gebracht dat er geen verdenkingen zijn en dat ook concrete aanwijzingen tot verdenkingen ontbreken. ING heeft, ook desgevraagd ter zitting, onvoldoende toegelicht waarom de registratietermijn is vastgesteld op de maximale termijn van acht jaar. Het argument dat andere financiële instellingen geen toegang hebben tot deze registers (het zijn interne registers) is daartoe onvoldoende. De rechtbank acht een registratie in beide registers voor de duur van acht jaren bij deze stand van zaken niet proportioneel en ziet aanleiding de registratieduur van [eiser] te beperken tot vier jaar vanaf het moment van de registratie. Daarmee is het belang van ING gediend dat zij bij een nieuwe aanvraag voor een aantal jaren kan zien dat en waarom zij afscheid heeft genomen van [eiser] . Het belang van [eiser] is gediend dat zij na verloop van tijd, niet zijnde acht jaar, met schone lei een aanvraag kan indienen.
proceskosten
4.19.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat [eiser] niet langer dan tot vier jaar vanaf het moment van de registratie in de gebeurtenissenadministratie en het IVR geregistreerd mag blijven,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.