ECLI:NL:RBAMS:2025:4693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
13/250344-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en gewoontewitwassen door een medewerker van Beurs van Berlage

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige vrouw, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De vrouw heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van een totaalbedrag van € 124.006,- van haar werkgever, Beurs van Berlage, en aan gewoontewitwassen van een bedrag van € 842.663,37 gedurende een lange periode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voor een deel van de verduistering is vrijgesproken, maar dat zij wel moet voldoen aan bijzondere voorwaarden en een schadevergoeding van € 68.764,50 aan Beurs van Berlage moet betalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van gewoontewitwassen, maar niet aan de verduistering van bepaalde bedragen, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij deze onder zich had verkregen zonder misdrijf. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/250344-23
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Linde, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van
Beurs van Berlage C.V. (hierna: Beurs van Berlage), en van wat door haar vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger] en haar advocaat mr. M.M.P.M. Lousberg naar voren is gebracht.
2.2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. verduistering in dienstbetrekking van een totaalbedrag van € 842.663,37 van Beurs van Berlage in de periode van 25 april 2017 tot en met 23 februari 2022, door middel van overboekingen van een totaalbedrag van € 718.657,37 naar bankrekeningen van verdachte, door een totaalbedrag van € 80.506,- te laten leveren door Brinks en door een totaalbedrag van € 43.500,- euro op te nemen met de creditcard van Beurs van Berlage;
2. diefstal door middel van een valse sleutel van een bedrag van € 43.500,- van Beurs van Berlage in de periode van 23 februari 2020 tot en met 23 februari 2022;
3. gewoontewitwassen van een bedrag van € 842.663,37 in de periode van 25 april 2017 tot en met 23 februari 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1. en 3. tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Ten aanzien van de verduistering van geld door middel van overboekingen naar de bankrekeningen van verdachte en naar een gezamenlijke bankrekening van verdachte en haar ex-partner, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte naast andere toezichthouders akkoord moest geven en dat dit leidt tot de conclusie dat zij de bankrekeningen en daarmee het geld op deze bankrekeningen onder zich had.
4.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wel de overboekingen heeft klaargezet, maar dat iemand anders akkoord moest geven en dat die zodoende feitelijk de overboeking deed. Zij bekent dat zij met de creditcard op naam van de financieel toezichthouder van het bedrijf heeft gepind en dat zij het gepinde bedrag onder zich hield. Zij bekent ook bij Brinks geldbedragen te hebben besteld en dat geld onder zich te hebben gehouden. Het geld dat zij op deze wijze heeft verkregen heeft zij aan zichzelf besteed, namelijk aan kleding, parfums, vakanties en andere (luxe)goederen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is - net als de officier van justitie - van oordeel dat de onder 2. tenlastegelegde diefstal met een valse sleutel niet is bewezen, zodat verdachte hiervan zonder nadere motivering wordt vrijgesproken.
4.3.2.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat niet kan
worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering ten aanzien van drie feitelijke handelingen die onder 1. ten laste zijn gelegd, te weten de overboekingen naar respectievelijk twee bankrekeningen van verdachte en de gezamenlijke bankrekening van verdachte en haar toenmalig partner. Weliswaar staat vast dat die bedragen naar haar bankrekeningen zijn overgeboekt en dat zij die gelden heeft uitgegeven aan privé-doeleinden, maar niet kan worden bewezen dat verdachte de ontvangen geldbedragen ‘
anders dan door misdrijf’onder zich heeft verkregen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verduistering is in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) als volgt strafbaar gesteld:

Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een andere toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent wordt, als schuldig aan verduistering, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie”.
Om tot een bewezenverklaring van verduistering te kunnen komen, moet dus worden
vastgesteld dat verdachte de gelden anders dan door misdrijf onder zich heeft gekregen.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad moet het bestanddeel ‘anders dan door misdrijf’
zo worden uitgelegd dat niet enig door de verdachte begaan misdrijf, zoals diefstal,
afpersing of oplichting, ertoe heeft geleid dat de verdachte het goed onder zich heeft gekregen. Als er een met een bewezenverklaring van dit bestanddeel onverenigbare mogelijkheid openblijft dat de verdachte het goed door misdrijf onder zich heeft gekregen, staat dit aan een bewezenverklaring van verduistering in de weg (HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4573). De rechtbank begrijpt deze rechtspraak zo dat een veroordeling voor verduistering is uitgesloten als er aanwijzingen (blijven) bestaan dat een verdachte geld of goederen door misdrijf heeft verkregen, zoals bijvoorbeeld door oplichting.
4.3.2.1. Bankoverschrijvingen
Uit het onderzoek en de verklaring van verdachte is gebleken dat in de periode van 25 april 2017 tot en met 14 februari 2022 geldbedragen van in totaal € 718.657,37 zijn overgemaakt van de bankrekening van Beurs van Berlage naar drie verschillende bankrekeningen, te weten: twee bankrekeningen van verdachte en een gezamenlijke bankrekening van verdachte en haar toenmalige partner.
Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat er 77 onverklaarbare overboekingen naar voornoemde bankrekeningen zijn gedaan en dat dit gebeurde op basis en/of tegen de achtergrond van door verdachte valselijk opgemaakte facturen, valselijk opgemaakte bankafschriften en doordat verdachte haar bankrekeningnummers invoerde in plaats van de bankrekeningnummers van de crediteuren van het bedrijf. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij handmatig een overboeking klaarzette waarin zij haar eigen bankrekeningnummer gebruikte met een andere tenaamstelling. Hier voegde zij een (valse) factuur aan toe als bijlage, waarop zij het bankrekeningnummer had aangepast. De overboeking werd dan geaccordeerd door een ander daartoe bevoegd persoon en deze persoon zorgde voor de feitelijke overboeking.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de beschrijving die verdachte van haar normale werkzaamheden geeft, dat zij zelf geen betalingen verrichtte, maar enkel de overboeking (administratief) gereedmaakte in de elektronische bankomgeving voor controle, waarna een ander daartoe bevoegd persoon door middel van een akkoord in de elektronische bankomgeving het geld feitelijk overboekte. Verdachte had niet de bevoegdheid om, en kon ook zonder het akkoord van die bevoegde persoon niet, zelfstandig een overboeking doen. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij de gelden op de bankrekeningen van Beurs van Berlage niet onder zich had. Om de beschikking over die gelden te krijgen was het immers blijkbaar nodig om facturen en bankschriften te vervalsen, en de bankrekeningnummers te veranderen, en zo de persoon die bevoegd was tot overboeking van het geld, te laten geloven dat het ging om een door Beurs van Berlage verschuldigde betaling op een factuur van een van de crediteuren van het bedrijf. In deze feitelijke gang van zaken ziet de rechtbank sterke aanwijzingen dat verdachte de gelden door oplichting onder zich heeft gekregen. Dit staat aan een bewezenverklaring van verduistering in de weg, omdat hierdoor het bestanddeel ‘anders dan door misdrijf’ niet kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van de verduistering van de onder 1. tenlastegelegde bankoverschrijvingen.
Hierna komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen van het totale tenlastegelegde bedrag. Omdat hiermee wel voldoende is komen vast te staan dat dit overgeschreven geld ook uit misdrijf afkomstig is. Door dat geld vervolgens te besteden aan privé-uitgaven of giften heeft zij het geld vervolgens voorhanden gehad, omgezet, overgedragen en/of gebruikt.
4.3.3.
Ten aanzien van het onder 1. en onder 3. tenlastegelegde
Aangezien verdachte feit 1 voor het overige en feit 3 heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2022041446-2 van 3 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde bladzijden 8 tot en met 11;
3. een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2022041446-10 van 14 juli 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsoringsambtenaar] , doorgenummerde bladzijden 12 tot en met 14;
4. een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1300-2022041446-21 van 27 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsoringsambtenaar] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 23 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk geldbedragen (tot een totaal van 124.006,- euro):
- 80.506,- euro, (bestaande uit leveringen van BRINKS waar de naam van zij, verdachte, op staat vermeld,), en
- 43.500,- euro, (bestaande uit opnames met de creditcard van Beurs van Berlage),
die toebehoorde aan Beurs van Berlage, en welk goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker debiteurenbeheer en/of assistent hoofd administratie van Beurs van Berlage, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3.
in de periode van 25 april 2017 tot en met 23 februari 2022 in Nederland, een gewoonte
heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft zij, verdachte, meermalen,
meerdere geldbedragen (met een totale waarde van 842.663,37 euro), voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en daarvan gebruik gemaakt terwijl zij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden zal worden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.2.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft als medewerker van Beurs van Berlage gedurende een lange periode geldbedragen met een totale waarde van € 124.006,- verduisterd van haar werkgever. Tevens heeft zij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van meerdere geldbedragen die aan haar werkgever toebehoorden met een totaalbedrag van € 842.663,37, waaronder het geld dat zij heeft verduisterd. Zij heeft daarmee in ernstige mate misbruik gemaakt van haar positie en het in haar gestelde vertrouwen. Het handelen van verdachte heeft niet alleen haar werkgever benadeeld, maar het heeft ook het vertrouwen geschaad dat haar werkgever en haar collega’s in haar stelden. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zeer geraffineerd te werk is gegaan; zo heeft zij op verschillende manieren het geld verduisterd en heeft zij op slinkse wijze de geldbedragen naar haar eigen bankrekening laten overmaken. Dit heeft een lange periode geduurd en nam een aanvang kort na haar indiensttreding. Het buitgemaakte geld heeft zij naar eigen zeggen uitgegeven, waardoor grote financiële schade is toegebracht aan haar werkgever. Uit het dossier blijkt dat verdachte van dit geld vooral een luxeleven heeft geleid. Verdachte heeft zich ten koste van anderen laten leiden door haar eigen financiële gewin.
7.2.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 29 april 2025, opgemaakt door A. Kuiper. Daarin wordt onder meer geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
7.2.3.
Straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. Voor fraude zoals hier aan de orde is volgens de oriëntatiepunten bij een
first offenderen een benadelingsbedrag van € 500.000,- tot € 1.000.000,- een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden het uitgangspunt. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte zich open heeft opgesteld, berouw toont en heeft meegewerkt aan het onderzoek.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dat betekent dat zij effectief 12 maanden naar de gevangenis moet. Als zij na 12 maanden vrijkomt, zal een proeftijd van 2 jaren ingaan waarbij nog 6 maanden aan gevangenisstraf boven haar hoofd hangt. Dit dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Pleegt zij geen strafbare feiten in die twee jaar, dan hoeft zij die 6 maanden niet uit te zitten. Gaat zij toch in de fout, dan weet zij dat daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden en dat zij mogelijk het resterende deel van 6 maanden alsnog moet uitzitten.
Daarbij worden de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank ziet een risico op herhaling en acht het daarom aangewezen dat verdachte met de reclassering aan de slag gaat om haar leven op orde te krijgen en om in de toekomst betere keuzes te maken. Verdachte zal zich aan die voorwaarden moeten houden. Als zij dat niet doet, loopt zij ook in dat geval het risico dat zij de overgebleven 6 maanden alsnog moet uitzitten.
De rechtbank wijkt met deze straf af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is betoogd en omdat de rechtbank op een andere wijze rekening heeft gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Verzoek tot schadevergoeding van Beurs van Berlage

Beurs van Berlage vordert een bedrag van € 301.072,68 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast verzoekt zij de vergoeding van de proceskosten op basis van het liquidatietarief kanton, te weten één punt voor het bijwonen van de zitting en één punt voor het indienen van de vordering.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met betrekking tot de kosten van het onderzoek van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) (€ 68.764,50), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient Beurs van Berlage niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten slotte heeft zij verzocht om de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
8.2.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die zijn gemaakt niet redelijk en noodzakelijk zijn.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Materiële schade
Gelet op artikel 6:96, tweede lid onder b, van het Burgerlijk Wetboek komen als vermogensschade voor vergoeding mede in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Ter terechtzitting hebben de advocaat en vertegenwoordiger van Beurs van Berlage toegelicht op welke werkzaamheden de onderzoekskosten betrekking hebben. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat in het vonnis van 16 februari 2023 van de kantonrechter van deze rechtbank voor recht is verklaard dat verdachte aansprakelijk is voor alle redelijke kosten van Beurs van Berlage ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
[naam bedrijf 1]
De rechtbank is van oordeel dat het inschakelen van [naam bedrijf 1] als redelijkerwijs noodzakelijk kan worden gezien en dat de kosten, gelet op de omvang van het onderzoek en de complexiteit en omvang van de door verdachte gepleegde fraude, als redelijk kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft zich ingespannen om de fraude te verdoezelen door de door haar toegeëigende gelden op geraffineerde wijze boekhoudkundig te verwerken. Dat heeft er voor gezorgd dat lange tijd niet zichtbaar is geweest dat de door haar toegeëigende gelden verdwenen waren, maar ook dat de administratie en de bedrijfsprocessen door deskundigen moesten worden doorgelicht om te kunnen vaststellen om hoeveel geld het in totaal ging. Daarbij speelt mee dat verdachte bij de eerste confrontatie door haar werkgever niet meteen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Zij heeft op dat moment alleen toegegeven dat zij gepind had met de creditcard van het bedrijf en gezegd dat zij niet wist om hoeveel geld het ging. Daarbij heeft zij toen onvermeld gelaten dat zij ook geld naar haar eigen bankrekeningen heeft over laten maken en dat zij geld bij Brinks had besteld voor zichzelf. Het bedrijf is daar pas (mede) door het onderzoek van [naam bedrijf 1] achter gekomen. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 68.764,50 dan ook toe.
Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Omdat deze datum niet eenvoudig kan worden vastgesteld en Beurs van Berlage zich hierover niet heeft uitgelaten, zal worden aangesloten bij de datum van de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. Beurs van Berlage is een grote professionele organisatie die goed in staat kan worden geacht om zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen. Bovendien zijn de voordelen voor Beurs van Berlage bij deze maatregel in dit geval relatief gering. Alle belangen afwegend zal de rechtbank niet tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overgaan.
Solitrust en Ebben
De rechtbank acht de noodzakelijkheid en redelijkheid van de gevorderde onderzoekskosten van Solitrust B.V. en [naam bedrijf 2] niet voldoende onderbouwd. Een uitnodiging tot een nadere onderbouwing voor dit deel van de vordering zou tot een onevenredige belasting van dit strafgeding leiden. Beurs van Berlage wordt daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
8.3.2.
Proceskosten
Aangezien de vordering slechts voor minder dan een kwart wordt toegewezen en Beurs van Berlage niet heeft kunnen uitleggen waarom zij deze vordering niet al heeft gedaan in de al gevoerde civiele procedure, ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat beide partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen. Dit betekent dat de vordering tot vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 322, 420bis en 420ter Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2. tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. en onder 3. tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
ten aanzien feit 3
gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek voorafgaand aan de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. Zij geeft inzicht in de werkzaamheden die zij verricht.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering tot schadevergoeding van Beurs van Berlage
Wijst de vordering van Beurs van Berlage toe tot een bedrag van € 68.764,50 (zegge achtenzestigduizend zevenhonderd vierenzestig euro en vijftig eurocent). Dit bedrag bestaat volledig uit vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2025 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Beurs van Berlage.
Verklaart Beurs van Berlage voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van materiële schade.
Wijst de vordering tot vergoeding van proceskosten af en bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2025.