ECLI:NL:RBAMS:2025:4732

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
13/398012-24 (zaak A) en 15/402836-24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval en verkeersdelicten door minderjarige verdachte in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een minderjarige verdachte. De verdachte is beschuldigd van een gewapende overval op een winkel aan het Bijlmerplein in Amsterdam en van het veroorzaken van levensgevaarlijke situaties op een bromfiets in Edam. De overval vond plaats op 14 december 2024, waarbij de verdachte samen met een mededader een vuurwapen gebruikte om de winkelmedewerker te bedreigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Daarnaast heeft de verdachte op 14 augustus 2024 als bestuurder van een bromfiets verkeersregels in ernstige mate geschonden, zonder rijbewijs en zonder kentekenplaat. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot 280 dagen jeugddetentie, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 40 uur. Tevens is er een voorwaardelijke leerstraf van 20 uur opgelegd voor het rijden zonder rijbewijs en kentekenplaat. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn gedragsproblematiek en de impact van de overval op de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/398012-24 (zaak A) en 15/402836-24 (zaak B)
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen door mr. T.K. Dik, advocaat te Leiden, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
1.
een poging tot diefstal met bedreiging met geweld in vereniging op 14 december 2024 te Amsterdam bij de winkel [naam bedrijf] aan het [vestigingsadres] ;
2.
een poging tot afpersing in vereniging op 14 december 2024 te Amsterdam van [slachtoffer] en [benadeelde partij] door de winkel [naam bedrijf] aan het [vestigingsadres] binnen te gaan en o.a. met een (doorgeladen) vuurwapen op [slachtoffer] te richten;
3.
het voorhanden hebben van een (getransformeerd) pistool met munitie op 14 december 2024 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B
1.
primair:
zich op 14 augustus 2024 te Edam als bestuurder van een bromfiets opzettelijk zodanig gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden waardoor levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
subsidiair:
zich op 14 augustus 2024 te Edam als bestuurder van een bromfiets zodanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
2.
als bestuurder van een bromfiets op 14 augustus 2024 te Edam te hebben gereden op de weg zonder dat hij over een rijbewijs beschikte;
3.
het besturen van een bromfiets op 14 augustus 2024 te Edam zonder dat het voertuig van een kenteken was voorzien.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten in beide zaken kunnen worden bewezen. In het requisitoir heeft de officier van justitie de daartoe relevante bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
3.2.1.
Ten aanzien van zaak A
Verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan een overval bij de [naam bedrijf] aan het [vestigingsadres] (feiten 1 en 2). Dat verdachte daarbij een (doorgeladen) vuurwapen heeft gebruikt, heeft hij eveneens bekend (feit 3).
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 geen bewijsverweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat het gaat om hetzelfde feitencomplex en dat bij een bewezenverklaring daarom sprake is van eendaadse samenloop. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.2.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte heeft bekend te hebben gereden zonder dat hij over een rijbewijs beschikte (feit 2) en zonder dat de bromfiets was voorzien van een kenteken (feit 3).
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat sprake was van zodanig ernstige schendingen van de verkeersregels dat daarmee
kan worden gesproken van een situatie als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Verdachte heeft de feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
Een bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juni 2025;
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] met nummer 241214-542-636 van 14 december 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s A1.38 tot en met A1.41;
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] met nummer PL1300-2024298189-2 van 14 december 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s A1.42 tot en met A1.46;
Een proces-verbaal wapenonderzoek met nummer PL1300-2024298119 van 15 december 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s A1.47 tot en met A1.52.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak B
Feit 1
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
Op 14 augustus 2024 heeft verdachte als bestuurder van een rode scooter zonder kentekenplaat tijdens een achtervolging in Edam:
  • meermalen geen gevolg gegeven aan door politieambtenaren gegeven stoptekens;
  • meermalen gevaarlijk ingehaald, door op de Singelweg een lijnbus in te halen en op de William Pontstraat een personenauto in te halen;
  • meermalen de wettelijke toegestane maximumsnelheid overschreden, door met een snelheid van (tenminste) 55 km per uur te rijden op plekken waar de toegestane maximumsnelheid 30 km per uur is;
  • meermalen geen snelheid geminderd op de William Pontstraat, op de Achterhaven en terwijl verdachte langs een Albert Heijn reed, waar het druk was met winkelend publiek en geparkeerde auto’s;
  • meermalen tegen de rijrichting ingereden, door bij de kruising met de Grote Kerkstraat en op het Prins Mauritspad de rijrichting te negeren (aangegeven met het bord D5);
  • op de Nieuwe Haven over het voetpad en aan het einde van de William Pontstraat over het trottoir gereden;
  • op de Baanstraat een abrupte stuurbeweging gemaakt waardoor een verbalisant die met zijn motorvoertuig reed moest remmen om een botsing te voorkomen;
  • geslingerd over de weg op de William Pontstraat en nadat hij linksaf sloeg bij de Voorhaven;
  • rakelings langs andere weggebruikers, voetgangers en geparkeerde auto’s gereden, door op de Nieuwe Haven via de stoep een voertuig van de gemeentereiniging te passeren, waarbij een persoon zich tegen een muur drukte om niet geraakt te worden en een andere persoon met een kind in zijn armen aan de kant sprong om een aanrijding te voorkomen. Ook heeft verdachte op de Achterhaven verschillende mensen gepasseerd die zowel te voet als met de fiets waren. Verdachte bleef toen met onverminderde snelheid doorrijden en men moest zowel met de fiets als te voet aan de kant.
De rechtbank stelt op grond van de in
bijlage IIgenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte, als bestuurder van de rode scooter zonder kenteken, deze gedragingen heeft verricht. Hiermee heeft verdachte gedurende zijn rit verschillende verkeersregels zoals bedoeld in artikel 5a, eerste lid van de WVW geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In dit geval heeft verdachte
meerderevoor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels door verdachte.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft er welbewust voor gekozen om op zijn scooter te stappen, zonder dat hij een scooterrijbewijs had. Verdachte heeft bewust het stopteken van de politie genegeerd en heeft vervolgens zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond en de verkeersregels overtreden. Verdachte heeft zelf op de zitting verklaard dat hij in paniek was, wilde vluchten en écht niet aangehouden wilde worden, omdat hij zijn scooter niet kwijt wilde raken, zodat dit verkeersgedrag kennelijk een bewuste keuze van verdachte was. Verdachte moet er zich vanaf het begin bewust van zijn geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate schond en heeft deze ernstige schending van de verkeersregels willens en wetens gecontinueerd.
Naar het oordeel van de rechtbank was dit verkeersgedrag van verdachte gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Over het algemeen acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder een stopteken negeert en er – niets ontziend – vandoor gaat. Daarbij hebben de omstandigheden dat er sprake was van een versleten profiel van zijn achterband, een kapotte voorrem en het rijden op nat en glad wegdek het gevaar aanzienlijk vergroot.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door het rijgedrag van verdachte gevaar te duchten was voor het leven van anderen of voor zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Uit voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als een misdrijf op grond van artikel 5a WVW. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Feit 2 en feit 3
Verdachte heeft de feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt op grond van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de ten aanzien van feit 2 en feit 3 gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
Een bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juni 2025;
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2024179709-4 van 22 augustus 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 12 tot en met 15.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 en
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1
op 14 december 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, dat/die aan de winkel [naam bedrijf] (gelegen aan het [vestigingsadres] ), toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en [benadeelde partij] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die winkel is ingegaan en
- naar de kassa is toegegaan en
- een vuurwapen heeft getoond aan die [slachtoffer] en
- voornoemd vuurwapen heeft doorgeladen en
- voornoemd vuurwapen heeft gericht op de borst van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] meermalen de woorden heeft toegevoegd: “waar is de kluis” en “open de kluis!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 14 december 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] en [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen die aan de winkel [naam bedrijf] (gelegen aan het [vestigingsadres] ) toebehoorde(n),
- die winkel is ingegaan en
- naar de kassa is toegegaan en
- een vuurwapen heeft getoond aan die [slachtoffer] en
- voornoemd vuurwapen heeft doorgeladen en
- voornoemd vuurwapen heeft gericht op de borst van die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] meermalen de woorden heeft toegevoegd: “waar is de kluis” en “open de kluis!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 14 december 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd pistool, van het merk Blow voorzien van valse inscriptie Walther, model TR914, kaliber 7.65mm Browning oorspronkelijk 9mm PAK, zijnde een vuurwapen en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één patroon, kaliber 7.65mm Browning van het merk Sellier & Bellot voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van zaak B
1
op 14 augustus 2024 te Edam als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Singelweg en Westervesting en Prinsenstraat en Prins Mauritspad en Grote Kerkstraat en Frobelsteeg en Breedstraat en Grote Molensteeg en Kerkstraat en Eilandsgracht en Achterhaven en Heerenstraat en Voorhaven en Klundert en Oosterkade en Nieuwe Haven en Baanstraat en Langemeerstraat en William Pontstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan door politieambtenaren gegeven stoptekens;
- meermalen de wettelijk toegestane maximumsnelheid aanzienlijk te overschrijden;
- meermalen geen snelheid te minderen;
- meermalen tegen de rijrichting in te gaan rijden;
- meermalen over een voetpad en trottoir te rijden;
- een abrupte stuurbeweging te maken alwaar een politie motorvoertuig reed ten gevolge waarvan de bestuurder van het politie motorvoertuig moest remmen om een botsing te voorkomen;
- te slingeren over de weg;
- meermalen gevaarlijk in te halen;
- meermalen rakelings langs andere weggebruikers en voetgangers en geparkeerde voertuigen te rijden,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar voor anderen te duchten was;
2
op 14 augustus 2024 te Edam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Singelweg en Westervesting en Prinsenstraat en Prins Mauritspad en Grote Kerkstraat en Frobelsteeg en Breedstraat en Grote Molensteeg en Kerkstraat en Eilandsgracht en Achterhaven en Heerenstraat en Voorhaven en Klundert en Oosterkade en Nieuwe Haven en Baanstraat en Langemeerstraat en William Pontstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3
op 14 augustus 2024 te Edam, op de weg, een motorrijtuig (bromfiets) heeft bestuurd, terwijl door de Dienst Wegverkeer voor dit motorrijtuig geen kenteken was opgegeven, geen kentekenbewijs was afgegeven, of terwijl het kentekenbewijs zijn geldigheid had verloren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 22 mei 2025, opgesteld door GZ-psycholoog M.E. de Wit. De psycholoog concludeert dat er bij verdachte sprake is van forse gedragsproblematiek. Verdachte heeft een laag zelfbeeld en een zwakke eigen identiteit en zelfsturing. Ook heeft hij een ontwikkelingsachterstand op zowel emotioneel als cognitief vlak. Verdachte is zwakbegaafd en heeft moeite met het doordenken van de consequenties van zijn handelen. Voorts lijdt hij aan een cannabisverslaving. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over, maakt deze tot de hare en volgt het advies dat het bewezenverklaarde in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaar van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van zaak A feit 1, feit 2, feit 3 en zaak B feit 1 primair verdachte volgens het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de leerstraf So-Cool op te leggen voor de duur van 40 uren, met bevel dat, voor het geval dat verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Ten aanzien van zaak B feit 2 en feit 3 vordert de officier van justitie dat verdachte zal worden veroordeeld tot hechtenis van 10 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft met een ander geprobeerd om de winkel [naam bedrijf] te overvallen met het doel de inhoud van de kluis te verkrijgen. Hierbij heeft hij een medewerker bedreigd met een doorgeladen wapen. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] komt naar voren dat het slachtoffer, terwijl hij vreesde voor zijn leven, de deur van de winkel heeft dichtgehouden om te voorkomen dat verdachte zou ontsnappen. Het slachtoffer kampt sinds het incident met angstgevoelens, herbeleving en extreme alertheid op straat en op de werkvloer. Omdat de klachten ruim zes maanden later nog onverminderd aanwezig zijn, is hij doorverwezen naar een psycholoog.
Verdachte heeft verklaard dat hij aan geld wilde komen om kerstcadeautjes voor zijn familie te kunnen bekostigen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte relatief makkelijk heeft besloten tot het plegen van zo’n ernstig feit. Daarnaast heeft verdachte kennelijk alleen aan zijn eigen (financiële) behoefte gedacht en zich er niet om bekommerd dat hij daarmee anderen leed en schade zou kunnen toebrengen. Verdachte heeft ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij het winkelend publiek en de maatschappij als geheel door op klaarlichte dag een winkel te beroven.
De overtredingen van de Wegenverkeerswet en de wijze waarop verdachte ter terechtzitting heeft verklaard versterken bij de rechtbank het beeld van een verdachte die weinig rekening houdt met de belangen van anderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte
first offenderis voor vermogensdelicten. Verdachte is eerder veroordeeld voor verkeersovertredingen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 11 juni 2025, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [naam 1] . Hieruit volgt – kort gezegd – dat financiële motieven, een negatief sociaal netwerk, het psychosociaal functioneren en het ontbreken van dagbesteding hebben geleid tot het delictgedrag van verdachte. Volgens de reclassering is de diagnostiek zoals beschreven in het Pro Justitia-rapport van 22 mei 2025 (zie rubriek 5) van invloed geweest op het functioneren en handelen van verdachte voorafgaand en tijdens het ten laste gelegde. Als positief wordt gezien dat verdachte een sterke band heeft met zijn familie en dat verdachte heeft verklaard dat hij openstaat voor hulpverlening en begeleiding. De reclassering adviseert daarom om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Tot slot adviseert de reclassering een taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool.
Ter terechtzitting van 24 juni 2025 heeft de rechtbank [naam 2] , reclasseringswerker van William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering gehoord als getuige/deskundige, zij heeft het rapport van [naam 1] bevestigd en voorts benadrukt dat het van belang is verdachte te laten starten in het traject van de voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Toepassing jeugdstrafrecht
Uit het Pro Justitia-rapport, het reclasseringsrapport van 11 juni 2025 en de verklaring van reclasseringswerker [naam 2] ter terechtzitting van 24 juni 2025 blijkt dat toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd, omdat bij verdachte sprake is van beperkte handelingsvaardigheden. Verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau, schat de risico’s van eigen handelen onvoldoende in, organiseert eigen gedrag niet of nauwelijks, handelt impulsief en laat zich beïnvloeden door anderen.
De rechtbank kan het jeugdstrafrecht toepassen ten aanzien van de verdachte die ten tijde van het begaan van het feit meerderjarig is maar de leeftijd van 23 jaar nog niet is gepasseerd. De rechtbank kan tot toepassing daarvan overgaan indien de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit en/of feiten is/zijn begaan daartoe aanleiding geeft.
Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
Strafoplegging
Ten aanzien van zaak A feit 1, feit 2, feit 3, zaak B feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de feiten forse jeugddetentie rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor een overval met geweld, waarbij de rechtbank zowel naar het oriëntatiepunt in jeugdstrafzaken als het oriëntatiepunt in volwassenstrafzaken heeft gekeken. Het oriëntatiepunt jeugd geeft als uitgangspunt jeugddetentie voor de duur van vier maanden. Het oriëntatiepunt volwassenen noemt een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als uitgangspunt. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat de feiten aan verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend, dat er sprake is van een poging en dat er sprake is van eendaadse samenloop voor de feiten 1 en 2 in zaak A. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte de feiten in vereniging heeft gepleegd en gebruik heeft gemaakt van een doorgeladen wapen.
Gelet op alle overige genoemde omstandigheden acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 280 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank legt een deel van deze jeugddetentie voorwaardelijk op, enerzijds om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering op te kunnen leggen.
De rechtbank kan de geadviseerde bijzondere voorwaarde strekkende tot een contactverbod ‘met de mededader’ niet opleggen reeds omdat geen sprake is van een onherroepelijk veroordeelde mededader. Voor zover een contactverbod met een medeverdachte wordt bedoeld, geldt dat ook dit niet mogelijk is omdat deze persoon (nog) niet bekend is. Het contactverbod zal daarom worden beperkt tot de hierna te noemen slachtoffers.
Verder zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten So-Cool (verlengde variant), voor de duur van 40 uren opleggen, met bevel dat, voor het geval verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Ten aanzien van zaak B feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt vast dat oplegging van de gevorderde hechtenis niet mogelijk is nu de bewezenverklaarde feiten krachtens artikel 177 lid 1 en lid 2 onder a WVW overtredingen zijn. Uit het gestelde in artikel 77h lid 1 onder b Sr volgt dat in geval van overtreding enkel als hoofdstraf kan worden opgelegd een taakstraf of een geldboete.
Het handelen van verdachte rechtvaardigt oplegging van een straf. De rechtbank ziet daarom aanleiding een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren aan verdachte op te leggen, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie bij niet (naar behoren) voldoen daarvan..

8.Beslag

8.1.
Ten aanzien van zaak A
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
1. 1 STK Patroon (G6594517);
2. 1 STK Telefoontoestel (iPhone: G6594308);
3. 1 STK Pistool (Walter: G6594514);
4. 1 STK Patroonhouder (S&B 7.65: G6594516);
5. 1 STK Tas (Basic-Fit: G6594519);
6. 1 STK Handschoen (G6594520);
7. 1 STK Handschoen (G6594521);
8. 1 STK Huishoudelijke gebruiksvoorwerpen (G6594523).
8.1.1.
Standpunten
De officier van justitie van heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen met nummers 1 tot en met 7 zoals in bovengenoemde lijst gelet op de samenhang met de gepleegde strafbare feiten dienen te worden verbeurd verklaard. Het goed met nummer 8 op bovengenoemde lijst dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen goederen:
1. STK Patroon (G6594517);
3. 1 STK Pistool (Walter: G6594514);
4. 1 STK Patroonhouder (S&B 7.65: G6594516);
5. 1 STK Tas (Basic-Fit: G6594519);
6. 1 STK Handschoen (G6594520);
7. 1 STK Handschoen (G6594521);
behoren aan verdachte toe.
Nu met behulp van die goederen het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen geachte is begaan, worden deze goederen verbeurd verklaard.
Teruggave aan verdachte
Er is geen strafvorderlijk belang dat zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen goed:
2. 1 STK Telefoontoestel (iPhone: G6594308).
De rechtbank zal teruggave gelasten van voornoemd in beslag genomen goed aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt, te weten verdachte.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het in beslag genomen goed:
8. 1 STK Huishoudelijke gebruiksvoorwerpen (G6594523).
8.2.
Ten aanzien van zaak B
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Bromfiets (Piaggio Zip Ssl: G1636558).
8.2.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen goed, nu de bewezenverklaarde feiten met dit goed zijn begaan, verbeurd dient te worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de teruggave van de in beslag genomen bromfiets te gelasten.
8.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen goed:
1 STK Bromfiets (Piaggio Zip Ssl: G1636558)
behoort aan verdachte toe.
Nu met behulp van dit goed het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen geachte is begaan, wordt dit goed verbeurd verklaard.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak A

9.1.
De vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
De benadeelde partij vordert € 3.500,00 (zegge: vijfendertighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding voldoende is onderbouwd en moet worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen aangezien de ter onderbouwing bijgevoegde zaken niet voldoende in overeenstemming zijn met het feitencomplex waarvoor in deze zaak vergoeding wordt gevraagd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de feiten zeer beangstigend zijn geweest en hij na de feiten last heeft gekregen van angstgevoelens, herbeleving en extreme alertheid op straat en op de werkvloer.
De aard en ernst van de normschending brengt met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en psychisch letsel wordt aangenomen. De benadeelde partij is tijdens zijn werkzaamheden overvallen en bedreigd met een vuurwapen. Daarna heeft hij, terwijl hij vreesde voor zijn leven, de deur van de winkel voor enige tijd dichtgehouden vanuit de buitenkant van de winkel om te voorkomen dat verdachte zou ontsnappen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (14 december 2024).
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Nu toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht, bepaalt de rechtbank de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op nul dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 55, 57, 62, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5a, 36, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 2
eendaadse samenloop van
poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door twee of meer verenigde personen
en
poging tot medeplegen van afpersing
ten aanzien van zaak A feit 3
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van zaak B feit 1 primair
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van zaak B feit 2
overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994
ten aanzien van zaak B feit 3
overtreding van artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A feit 1, feit 2, feit 3 en zaak B feit 1:
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie van
280 (tweehonderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
70 (zeventig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet:
-
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Begeleiding door Jeugdreclassering
Veroordeelde houdt zich aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat meewerken aan een training of behandeling gericht op middelgebruik inhoudt, zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, te weten:
o [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteland 1] ;
o [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteland 2] .
-
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van maximaal 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat minimaal 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van maximaal 12 uur per dag vrij te besteden.
Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 3] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden op de datum dat veroordeelde uit detentie komt. De aansluiting zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres.
-
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Veroordeelde bevindt zich niet in een straal van 500 meter rond het adres van de plaats delict: [vestigingsadres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden op de datum dat veroordeelde uit detentie komt. De aansluiting zal plaatsvinden op het opgegeven verblijfadres.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Coaching- en begeleidingstraject
Veroordeelde werkt mee aan een coaching- en begeleidingstraject vanuit [instelling] of een andere organisatie wat gericht is op een zinvolle dag invulling, zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft aan de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa lid 3, jo artikel 14c lid 6 van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa lid 1 tot en met lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool (verlengde variant) voor de duur van
40 uren. Beveelt dat, als verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Ten aanzien van zaak B feit 2 en feit 3:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
20 uren. Beveelt dat, als verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als verdachte zich voor het einde van de op twee jaar gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het beslag in zaak A:
Verklaart verbeurd:
1. 1 STK Patroon (G6594517);
3. 1 STK Pistool (Walter: G6594514);
4. 1 STK Patroonhouder (S&B 7.65: G6594516);
5. 1 STK Tas (Basic-Fit: G6594519);
6. 1 STK Handschoen (G6594520);
7. 1 STK Handschoen (G6594521).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2. 1 STK Telefoontoestel (iPhone: G6594308).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
8. 1 STK Huishoudelijke gebruiksvoorwerpen (G6594523).
Ten aanzien van het beslag in zaak B:
Verklaart verbeurd:
1. STK Bromfiets (Piaggio Zip Ssl: G1636558)
Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak A
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 2.500,00 (zegge: vijfentwintig honderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 december 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Baroud, voorzitter,
mr. A.R.P.J. Davids en mr. K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt en mr. K.V. Meiring, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2025.