4.6.Voorlopige kinderbijdrage
4.6.1.De rechtbank beslist dat de man voorlopig een bedrag van € 415,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 30 april 2025. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
4.6.2.Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
4.6.3.Ingevolge artikel 822 lid 2 Rv is de rechter bevoegd een voorlopige voorziening te laten aanvangen op een tijdstip dat is gelegen vóór de dagtekening der beschikking.
4.6.4.De rechtbank hanteert als ingangsdatum 30 april 2025 omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat partijen sinds het echtscheidingsverzoek meerdere periodes van verzoening hebben gehad. De man onbetwist gesteld dat hij en zijn familie in die periode incidentele bijdragen hebben geleverd aan de vrouw voor de kosten van [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat de man eerst vanaf de datum van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen er rekening mee had kunnen houden dat hij een maandelijkse bijdrage moest gaan betalen in de kosten van [minderjarige] .
De behoefte van [minderjarige]
4.6.5.Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vast op een bedrag van € 695,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
4.6.6.Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen ten tijde van de samenleving te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
4.6.7.De rechtbank gaat voor de berekening van het NBI van de man uit van zijn jaaropgaaf 2024 nu de man geen inkomensgegevens over 2025 heeft overgelegd. Op de jaaropgaaf 2024 van de man staat een bruto inkomen van € 40.219,- vermeld over een periode van 11 maanden. Omgerekend naar 12 maanden bedraagt het bruto jaarinkomen van de man € 43.875,-. De rechtbank houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Uitgaande van deze gegevens, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.919,-.
4.6.8.De rechtbank gaat voor de berekening van het NBI van de vrouw eveneens uit van haar inkomensgegevens over 2024. Uit de jaaropgaaf 2024 blijkt dat de vrouw een Wajong uitkering heeft ontvangen van € 4.997,- bruto en een uitkering in het kader van de Participatiewet van € 15.121,-. In totaal heeft de vrouw aldus een bruto inkomen in 2024 gehad van € 20.118,-. De rechtbank houdt voorts rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting. Uitgaande van deze gegevens, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 1.676,-.
4.6.9.De rechtbank berekent het NBGI van partijen ten tijde van het huwelijk op € 4.608,- per maand, inclusief € 45,- kind gebonden budget. Dit leidt tot een behoefte van [minderjarige] in 2024 van € 653,- per maand. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 € 695,-.
4.6.10.Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van het kind voorzien.
4.6.11.Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
4.6.12.Bij een NBI dat hoger is dan € 2.125,- per maand in 2025 maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een vast bedrag aan lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)].
4.6.13.Wanneer het NBI lager is dan € 2.125,- per maand in 2025 maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin per inkomenscategorie vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
4.6.14.De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.166,- per maand. De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dit bedrag is gekomen.
4.6.15.De rechtbank gaat niet mee in de stelling van de man dat voor de berekening van zijn draagkracht rekening gehouden dient te worden met het bedrag dat hij als uitkering zal ontvangen, zijnde € 2.167,- bruto per maand, nu hij per 1 juli 2025 geen werk meer heeft. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij of zij verwerft (het feitelijke inkomen), maar ook op het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven (een fictief inkomen). Hoewel in het kader van een voorlopige voorziening in beginsel niet wordt uitgegaan van een fictieve verdiencapaciteit is de rechtbank van oordeel dat het in deze situatie niet redelijk is om aan te nemen dat de man slechts beperkte middelen heeft om in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de man weliswaar nu een getekende beëindigingsovereenkomst heeft overgelegd, maar het heeft er -mede gelet op hetgeen de man ter zitting verklaard heeft- alle schijn van dat hij deze overeenkomst vrijwillig heeft getekend. De noodzaak van het ontslag is niet, althans onvoldoende door de man onderbouwd. De rechtbank is het verder eens met de stelling van de vrouw dat het op de weg van de man ligt om vervolgens op korte termijn een nieuwe baan te vinden waarmee hij kan voorzien in de te betalen bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Aan de stelling van de man dat hij op dit moment niet in staat is om een nieuwe baan te vinden vanwege zijn burn out gaat de rechtbank ook voorbij nu de man hierover geen nadere bewijsstukken in het geding heeft gebracht. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw veronderstelt de rechtbank dat de man in staat is om te werken. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de man geen bewijsstukken van een uitkering heeft overgelegd. Het door de man gestelde bedrag van € 2.167,- bruto per maand is slechts de uitkomst van een berekening die hij - met door hemzelf ingevoerde gegevens - op de website van het UWV heeft gemaakt. Aldus zal de rechtbank voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van zijn verdiencapaciteit, zijnde het inkomen dat hij gedurende de relatie van partijen verdiende (€ 43.875,-).
4.6.16.De man heeft verder gesteld dat hij schulden heeft en maandelijks € 200,- aflost. Ter onderbouwing van zijn schulden heeft de man een schuldenoverzicht overgelegd. De vrouw voert verweer en betwist het schuldenoverzicht. De vrouw merkt op dat op het schuldenoverzicht van de man staat vermeld dat de man het totaalbedrag vóór 21 januari 2025 diende te betalen zodat onduidelijk is in hoeverre de man daadwerkelijk nog schulden aflost. De man heeft hiervan ook geen bewijsstukken overgelegd.
4.6.17.De rechtbank is van oordeel dat de man zijn aangevoerde schulden onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met de schulden.
4.6.18.Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 43.875,- bruto per jaar in 2025, zijnde zijn verdiencapaciteit. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2025 heeft de man een draagkracht van € 1.166,- per maand.
4.6.19.De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 53,- per maand. De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dit bedrag is gekomen.
4.6.20.Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 1.643,87,- bruto per maand zoals volgt uit de uitkeringsspecificatie van de vrouw over juni 2025. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2025 heeft de vrouw een draagkracht van € 53,- per maand.
Afwijken van het woonbudget
4.6.21.De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat er aan de zijde van de man rekening gehouden moet worden met een woonbudget van € 0,- nu hij bij zijn ouders woont en daar geen woonlasten heeft. Nu er geen tekort is in de draagkracht om de kosten van [minderjarige] te voldoen, bestaat er geen aanleiding om af te wijken van het woonbudget.
De verdeling van de kosten
4.6.22.De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.219,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 695,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van € 665,- per maand kan dragen en de vrouw een deel van € 30,- per maand.
4.6.23.De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige] of een deel daarvan: de “zorgkorting”. Zoals volgt uit de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld, bedraagt de zorgkorting in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel, omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang. Dit percentage past ook bij omgang minder dan een dag per week. Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn echter mogelijk.
4.6.24.Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er tussen partijen een bijzondere situatie die met zich meebrengt dat er dient te worden afgeweken van het uitgangspunt dat de zorgkorting in beginsel 5% bedraagt. De bedoeling van de zorgkorting is dat de ouder bij wie het kind zijn of haar hoofdverblijf niet heeft, een gedeelte van de kosten van het kind ‘in natura’ voldoet. Omdat het kind gedurende de zorgregeling bij de andere ouder is, dalen de kosten voor de ouder bij wie het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft. Nu de voorlopige regeling één keer per week anderhalf uur begeleide omgang betreft, is er geen sprake van een voornoemde voldoening van de kosten van [minderjarige] ‘in natura’. Aldus acht de rechtbank het redelijk om een zorgkorting te hanteren van 0% welk percentage aansluit bij de feitelijke situatie van partijen.
4.6.25.De rechtbank merkt hierbij op dat het in het kader van de voorlopige voorzieningen gaat om een overbruggingsperiode. Wanneer de zorgregeling in de toekomst verandert, dient ook de hierbij behorende zorgkorting te worden aangepast.
4.6.26.Aan de hand van het vorenstaande en zoals uit de bijgevoegde draagkrachtberekening blijkt, komt de rechtbank de door de vrouw voorgestelde bijdrage van € 415,- per maand, niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man aan de vrouw vanaf 30 april 2025 € 415,- per maand dient te voldoen.