ECLI:NL:RBAMS:2025:4793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
13-089226-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Tsjechië van een persoon verdacht van drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Tsjechië, waar hij verdacht wordt van drugshandel. De rechtbank oordeelde dat het gelijkstellingsverweer van de opgeëiste persoon niet slaagde, omdat hij niet voldoende kon aantonen dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat er geen terugkeergarantie nodig was, aangezien de detentieomstandigheden in Tsjechië geen algemeen gevaar opleverden. De raadsman had betoogd dat de opgeëiste persoon niet goed was geïnformeerd over de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de kern van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op zitting was voorgehouden en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was gesteld. De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, zoals zijn gezin en bedrijf in Nederland, niet als zodanig bijzonder werden beschouwd dat dit de overlevering zou kunnen verhinderen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering aan Tsjechië toegestaan, omdat aan de wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-089226-25
Datum uitspraak: 9 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 maart 2025 door
the District Court Prague 5,Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 5 maart 2025 (dossiernr. 37 Nt 1400/2025), uitgevaardigd door
the District Court Prague 5.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Tsjechisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

3.Genoegzaamheid

3.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is, omdat de pleegperiode niet voldoende is afgebakend en het EAB geen bewijsmiddelen vermeldt waar de verdenking op is gebaseerd. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - met de omschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij de handel in en het vervaardigen van verdovende middelen in crimineel verband zowel in Tsjechië als Nederland, dat tot op heden voortduurt. Ten aanzien van hetgeen de raadsman verder naar voren heeft gebracht, merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van verdenking niet hoeft te vermelden. Het is namelijk niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Tsjechië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 6, eerste lid, OLW; gelijkstelling

5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander en dat daarom een terugkeergarantie dient te worden verstrekt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. De brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 17 juni 2025, waarin staat dat de verwachting is dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen ten gevolge van het feit omschreven in het EAB, is volgens de raadsman onvoldoende om daarop een beslissing te baseren. De IND heeft enkel een verwachting uitgesproken en bovendien is de inhoud van het strafdossier niet voldoende meegenomen bij de beoordeling door de IND. De raadsman verzoekt subsidiair om aanhouding voor een nadere toetsing door de IND.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander en dat daarom geen terugkeergarantie hoeft te worden verstrekt. Er zijn ten aanzien van het inkomen van de partner van opgeëiste persoon enkel belastingaangiftes aangeleverd, die niet gelden als objectieve gegevens. Uit deze belastingaangiftes blijkt tevens dat het inkomen van de partner van de opgeëiste persoon in het jaar 2023 onvoldoende was. Verder blijkt uit de voornoemde brief van de IND dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Hoewel de opgeëiste persoon langer dan vijf jaar ingeschreven in Nederland staat, zijn geen objectieve gegevens aangeleverd die aantonen dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft. Er is daarom niet voldaan de vereisten om gelijk gesteld te worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6 OLW. Daarom hoeft er geen terugkeergarantie te worden verstrekt.
Omdat niet voldaan is aan de eerste voorwaarde, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de tweede voorwaarde en het subsidiaire aanhoudingsverzoek betreffende nadere toetsing door de IND.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • de precursoren zijn ingevoerd in Tsjechië;
  • de medeverdachten worden in Tsjechië vervolgd;
  • de productie van drugs heeft plaatsgevonden in Tsjechië;
  • de criminele organisatie is actief in Tsjechië;
  • Tsjechië heeft de wens geuit om de opgeëiste persoon te vervolgen;
  • het openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon voor het feit te vervolgen.
De raadsman verzoekt primair om de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren, omdat de vermeende strafbare handelingen die aan de opgeëiste persoon worden gekoppeld, zich volledig zouden hebben afgespeeld op Nederlands grondgebied en omdat het EAB onduidelijk is over de wijze waarop de levering van precursoren en het afnemen van het eindproduct hebben plaatsgevonden. De raadsman verzoekt subsidiair om aanhouding voor het stellen van nadere vragen hieromtrent aan de Tsjechische autoriteiten.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het subsidiaire aanhoudingsverzoek af.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman stelt zich op het standpunt dat sterke twijfels bestaan over de veiligheid van gedetineerden in de Tsjechische gevangenissen, waardoor het gevaar bestaat dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM zullen worden geschonden indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. De raadsman verwijst naar het CPT-rapport van 22 februari 2022 over de situatie in gevangenissen in Polen en ter vergelijking met gevangenissen in Tsjechië.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.
De rechtbank heeft ten aanzien van de detentieomstandigheden en rechtsorde in Tsjechië geen algemeen gevaar aangenomen. Nu de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd op grond waarvan voornoemd algemeen gevaar kan worden vastgesteld – en de rechtbank ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens beschikt –, kan het verweer niet slagen.

8.Artikel 11 OLW; recht op een eerlijk proces

De raadsman stelt dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken in de Tsjechische rechtsorde en dat een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het grondrecht op een eerlijk proces.
De officier van justitie stelt dat er geen algemeen gevaar geldt vanwege de rechtsstaat in Tsjechië.
De rechtbank heeft ten aanzien van de detentieomstandigheden en rechtsorde in Tsjechië geen algemeen gevaar aangenomen. Nu de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd op grond waarvan voornoemd algemeen gevaar kan worden vastgesteld – en de rechtbank ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens beschikt –, kan het verweer niet slagen.

9.Artikel 23, derde lid, OLW; verstrekken vertaling

9.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen vertaling van het EAB in een voor hem begrijpelijke taal aan de opgeëiste persoon is verstrekt, zoals genoemd in artikel 23, derde lid, OLW, waardoor hij niet schriftelijk kennis heeft kunnen nemen van de verdenking die ten grondslag ligt aan het EAB. Daardoor heeft hij zich niet goed kunnen voorbereiden en heeft hij op deze wijze geen eerlijk proces gehad. Het voorhouden van de essentiële onderdelen van het EAB op zitting kan dit verzuim niet herstellen. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie constateert dat geen vertaling van het EAB in een voor de opgeëiste persoon begrijpelijke taal is verstrekt. Gelet op de jurisprudentie op dit punt hoeft dit niet tot weigering te leiden, nu de opgeëiste persoon op zitting via een tolk in de Poolse taal kennis heeft kunnen nemen van de essentiële onderdelen van het EAB.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat aan de opgeëiste persoon, die niet de Tsjechische en Nederlandse taal beheerst, geen vertaling in de Poolse taal van de relevante delen van het EAB is verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het niet verstrekken van een vertaling van de relevante onderdelen van het EAB op zichzelf niet tot een weigering van de overlevering. Aan de opgeëiste persoon is in de onderhavige zaak ter zitting voorgehouden dat het EAB door een Tsjechische justitiële autoriteit is uitgevaardigd en zijn het besluit dat aan het EAB ten grondslag ligt, alsmede de omschrijving van de strafbare feiten die aan het EAB ten grondslag liggen vermeld. Dit is door de ter zitting aanwezige tolk voor de opgeëiste persoon vertaald. Op een daartoe strekkende vraag van de rechtbank heeft de opgeëiste persoon nadien geantwoord dat hij dit heeft kunnen volgen en dat hij heeft gehoord waarvan hij verdacht wordt in Tsjechië.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak dus alsnog in zijn eigen taal kennis heeft kunnen nemen van de relevante onderdelen van het EAB. Nu niet is gebleken dat de verdedigingsrechten niet naar behoren konden worden uitgeoefend en het verloop van de procedure daardoor oneerlijk zijn geweest, komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon in dit geval niet in zijn belang is geschonden door het niet verstrekken van een schriftelijke vertaling van (de relevante onderdelen van) het EAB.

10.Evenredigheid

De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering onevenredig bezwarend is voor de opgeëiste persoon vanwege het achterlaten van zijn gezin en het moeten stilleggen van zijn bedrijf door een wellicht lang voorarrest in Tsjechië.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het geval van de opgeëiste persoon niet gebleken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

11.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

12.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, en 13 OLW.

13.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court Prague 5(Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.W. van der Hoek en G.S. Haas, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.