Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen JBRA.
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 april 2025;
- nadere producties van de moeder (1 t/m 73), ontvangen op 10 juni 2025.
- de moeder met haar advocaat mr. J. du Bois;
- de vader;
- mevrouw [naam 1] , namens de Raad;
- mevrouw [naam 2] , namens JBRA.
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
[minderjarige 3]voert de Raad aan dat hij tijdens het gesprek met de Raad heeft gezegd het niet leuk te vinden dat ouders uit elkaar zijn evenals dat [minderjarige 1] er niet is en dat hij soms geen schermtijd van vader krijgt als straf: [minderjarige 3] kan hierdoor niet meer bellen met of berichtjes sturen naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . School heeft aangegeven [minderjarige 3] emotioneel gezien als een gesloten, afwachtende jongen te ervaren met onvoldoende zelfvertrouwen. School ervaart stressproblematiek bij [minderjarige 3] : hij durft weinig contact te maken met de leerkrachten en is erg timide/gespannen in dit contact. Hij oogt lichamelijk verkrampt. [minderjarige 3] heeft sturing nodig bij het plannen en afmaken van zijn werk. Volgens moeder is er bij [minderjarige 3] mogelijk sprake van lichte scoliose.
[minderjarige 2]geeft de Raad aan dat zij tijdens het gesprek met de Raad heeft verteld, “zich slecht te voelen en weleens te huilen”, wanneer ze aan alle problemen in haar opvoedsituatie denkt. Om niet aan alle problemen te denken, zoekt [minderjarige 2] bewust veel afleiding: ze spreekt vaak met vriendinnen af en is veel in de manege. Wanneer er thuis weer ruzie is geweest, heeft [minderjarige 2] moeite met in slaap vallen. [minderjarige 2] denkt dat de ruzies tussen ouders nooit meer zullen stoppen. Soms heeft [minderjarige 2] zorgen over [minderjarige 1] . [minderjarige 2] heeft soms het gevoel te moeten kiezen tussen ouders”. Bij [minderjarige 2] is sprake van coeliakie.
[minderjarige 1]geeft de Raad aan dat hij heeft aangegeven zich zorgen te maken over vader en soms zorgen te hebben dat hij terug moet naar moeder. De kindbehartiger heeft [minderjarige 1] in de gesprekken als “helemaal uit getuned en leeg” ervaren. De middelbare school vraagt zich nog steeds af of [minderjarige 1] het onderwijsniveau gymnasium aankan. Dit jaar doet [minderjarige 1] het 2e jaar over. School heeft tot voorkort extra (externe) hulp voor [minderjarige 1] ingeschakeld. Vorig schooljaar is hij veel ziekgemeld. Ook bij [minderjarige 1] is sprake van coeliakie. In tegenstelling tot wat moeder heeft gezegd, antwoordt [minderjarige 1] niets in zijn lijf te merken wanneer hij gluten gegeten heeft. Moeder heeft echter tijdens het raadsonderzoek ernstige zorgen geuit over [minderjarige 1] gezondheid. Volgens moeder eet [minderjarige 1] te veel gluten bij vader en zijn de coeliakie-antistoffen veel te hoog in zijn bloed.
5.De beoordeling
(zie artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)).
- [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] groeien op in een emotioneel en fysiek veilige opvoedsituatie;
- [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben positief, onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ervaren steun en hebben handvatten aangaande het opgroeien in een opvoedingssituatie met ouders die niet meer bij elkaar zijn;
- [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] maken een adequate sociaal-emotionele ontwikkeling door;
- [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] maken een adequate lichamelijke ontwikkeling door;
- Ouders hebben een constructieve samenwerking en communicatie over de kinderen, in het belang van de kinderen;
- Beide ouders gaan persoonlijke hulpverlening aan om (in)zicht te krijgen in wat hun eigen rol is in (het in stand houden van) hun onderlinge samenwerkings- en communicatieproblemen en wat zij hierin zelf binnen hun eigen cirkel van invloed kunnen doen om de situatie te verbeteren.
6.De beslissing
tot 12 juni 2026;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.