ECLI:NL:RBAMS:2025:4850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
13.230457.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld in vereniging en wapenbezit in een jeugdstrafzaak

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met anderen een kwetsbare man op leeftijd heeft ontvoerd. De verdachte heeft het slachtoffer een vuurwapen getoond, hem daarmee geslagen en zijn eigendommen, waaronder een mobiele telefoon en bankpassen, afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te beroven. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uur. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer heeft geleden. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de afpersing verworpen, omdat niet is aangetoond dat het slachtoffer zijn eigendommen onder dwang heeft afgegeven. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een structurele schoolgang en een contactverbod met het slachtoffer en mededaders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.230457.24
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende op het [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 15 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. van Wanrooij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker Kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker Jeugdbescherming] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam, namens de [benadeelde partij] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 juli 2024 in Amsterdam en/of Duivendrecht heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij] ;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
diefstal in vereniging en met geweld van een mobiele telefoon, twee bankpassen, een rijbewijs, gezinsfoto’s, een schoudertas en een geldbedrag van 190 euro, toebehorende aan [benadeelde partij] ;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
medeplegen van afpersing van een mobiele telefoon, twee bankpassen, een rijbewijs, gezinsfoto’s, een schoudertas en een geldbedrag van 190 euro, toebehorende aan [benadeelde partij] ;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
medeplegen van het voorhanden hebben van een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 knal (omgebouwd naar .22 Long) en zes patronen van het merk Industrias Tecnos, kaliber .22 Long Rifle.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Uit de aangifte blijkt dat de eigendommen van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) zijn weggenomen, zodat de onder 2 tenlastegelegde diefstal kan worden bewezen en verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 3 afpersing tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde geen verweer gevoerd. De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de onder 3 tenlastegelegde afpersing, omdat de eigendommen zijn weggenomen en niet onder dwang zijn afgegeven. De raadsvrouw heeft voorts bepleit verdachte van het onder 4 tenlastegelegde vuurwapen- en munitiebezit vrij te spreken, nu verdachte geen beschikkingsmacht had over het wapen. De mededader en het slachtoffer zaten op de achterbank en de mededader had het wapen vast. Verdachte zat achter het stuur. Hij heeft het wapen nooit aangeraakt. Het is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde afpersing. Uit de inhoud van het dossier blijkt niet dat de telefoon en tas met inhoud, toebehorende aan [benadeelde partij] , door hem zijn afgegeven. Dat maakt dat geen sprake is van afpersing, zoals bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde vrijheidsberoving en onder 2 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
4.3.3.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte tezamen en in vereniging het ten laste gelegde vuurwapen en de ten laste gelegde munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Daarnaast is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij over het wapen heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat er op 6 juli 2024 in de auto waarin ook verdachte reed een wapen is gebruikt voor de vrijheidsberoving en diefstal met geweld. Voorts staat vast dat op 6 juli 2024 meerdere Snapchatberichten werden verstuurd tussen verdachte en zijn mededaders. Uit die gesprekken komt naar voren dat de daders een gezamenlijk plan hadden om het slachtoffer te lokken naar een auto en om hem te beroven. In de Snapchatgesprekken werd ook gesproken over een “Blow”, een “Klok” en een “P”. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat het de politie ambtshalve bekend is dat dit bewoordingen zijn die vaak worden gebruikt voor een vuurwapen. [1] Op enig moment stuurde verdachte het volgende bericht naar zijn mededaders: “k ga m kolfen he”. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat “kolfen” betekent iemand met een pistool slaan.
Gelet op de planmatigheid van de feiten en gelet op het feit dat sprake was van inwisselbare rollen tussen de daders, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders dat sprake is van medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op de Snapchatberichten die gestuurd zijn door de mededaders en door verdachte zelf, niet anders dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en van de munitie in de auto. Daarbij is van belang dat verdachte met zijn mededaders contact heeft gehad op 6 juli 2024 en de dag ervoor, zij op Snapchat het plan doorspraken waarbij het vuurwapen ter sprake is gekomen, zij gezamenlijk naar de parkeerplaats zijn gereden om daar te wachten op het slachtoffer en hem vervolgens hebben ontvoerd en beroofd onder bedreiging van een wapen. Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel verdachte in de auto achter het stuur zat, hij wel de feitelijke macht heeft kunnen uitoefenen over het wapen en de munitie. Dat verdachte het vuurwapen niet daadwerkelijk vast heeft gehad, doet daaraan niet af. Verdachte wist dat een vuurwapen werd meegenomen en wist dat hij het vuurwapen kon pakken en gebruiken. Sterker nog: verdachte was, zo blijkt uit zijn Snapchatbericht, voorafgaand van plan het slachtoffer zelf te slaan met het vuurwapen. Verdachte was dus zelf in de veronderstelling ook die feitelijke macht over het wapen en de munitie te kunnen uitoefenen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededaders zich bewust waren van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in de auto en dat zij gezamenlijk de beschikking hadden over dat wapen en die munitie en dat aldus sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 6 juli 2024 te Amsterdam en Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door die [benadeelde partij] in een auto te laten stappen en vervolgens weg te rijden en die [benadeelde partij] een vuurwapen te tonen en voor te houden en de telefoon van die [benadeelde partij] af te pakken;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 6 juli 2024 te Amsterdam en Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met anderen, een mobiele telefoon en twee bankpassen (SNS en KNAB) en een rijbewijs en gezinsfoto's en een schoudertas inhoudende een PSA kaart en een geldbedrag van 190 euro, die geheel aan [benadeelde partij] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [benadeelde partij] in zijn, verdachte's, auto in te laten stappen en vervolgens weg te rijden en die [benadeelde partij] een vuurwapen te tonen en voor te houden en die [benadeelde partij] met dat vuurwapen tegen het hoofd en rug te slaan;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
op 6 juli 2024 te Amsterdam en Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 knal (omgebouwd naar .22 Long) en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten zes patronen van het merk Industrias Tecnos, kaliber .22 Long Rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en munitie voorhanden hebben gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door JBRA. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de voorwaarden zoals geadviseerd door JBRA.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan ernstige feiten. Hij heeft samen met anderen een kwetsbare man op leeftijd ontvoerd, hem een vuurwapen getoond en ze hebben hem zelfs met dat vuurwapen geslagen. Verdachte heeft zich voorts als mededader schuldig gemaakt aan de diefstal van de eigendommen van het slachtoffer, waarbij geweld werd gebruikt, en aan het bezit van het vuurwapen. Er was sprake van een vooropgezet plan om het slachtoffer die dag te beroven. Het slachtoffer heeft verklaard ontzettend bang te zijn geweest. De gedragingen hebben een grote impact op hem gehad, zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de vrijheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft hij geen respect getoond voor het eigendom van anderen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld door de kinderrechter tot een werkstraf van 120 uur voor handel in drugs en steekwapenbezit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • een rapport van de Raad van 2 mei 2025, waarin wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke jeugddetentie én een deels voorwaardelijke werkstraf met voorwaarden op te leggen;
  • een rapport van JBRA van 8 mei 2025, waarin wordt geadviseerd de maatregel van Toezicht en Begeleiding op te leggen met voorwaarden;
Uit het rapport van JBRA blijkt – samengevat – dat [verdachte] zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. In de gesprekken met JBRA stelt [verdachte] zich vriendelijk en beleefd op en heeft hij een open houding. [verdachte] is echter veel afwezig geweest op school. [verdachte] belooft elke keer verbetering, toch lukt het [verdachte] nog steeds niet om meer aanwezig te zijn op school. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden op school met [verdachte] , moeder, de zorgcoördinator, de mentor, de jeugdreclasseerder en zelfs met de Officier van Justitie. [verdachte] heeft na beraad met zijn gezin gekozen om zijn schoolgang te vervolgen. Hij wil heel graag zijn diploma niveau 1 halen en doorstromen naar niveau 2. Ter terechtzitting heeft JBRA toegelicht dat [verdachte] intussen hard heeft gewerkt om zijn achterstanden op school in te halen. [verdachte] is nu bezig met zijn schoolexamens. Naast de geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een structurele schoolgang, adequate vrijetijdsbesteding en een contactverbod met het slachtoffer en de mededaders, stelt JBRA dat een behandeling en/of coachingstraject helpend kan zijn voor [verdachte] om de sociaal emotionele ontwikkeling van [verdachte] nader te onderzoeken en hem te helpen te leren adequaat zijn gedachten en gevoelens te uit en meer zichzelf te worden. Er lijkt bij [verdachte] een diepere laag van gevoelens te zijn, die nog niet goed is aangeraakt en zichtbaar is. Hij zoekt erg de bescherming van zijn gezin, met name van zijn oudere broer. Voor de verdere identiteitsontwikkeling van [verdachte] is het belangrijk als hij zelfstandiger en autonomer wordt en zich richt op een eigen toekomstplan en hier volledige inzet op gaat laten zien.
Ter zitting heeft
de Raadzich aangesloten bij het advies van JBRA.
De rechtbankoverweegt als volgt. De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen – gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd – in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank is echter van oordeel dat het niet in het belang is van verdachte en niet in het belang van de maatschappij dat verdachte langer moet vastzitten dan hij al heeft vastgezeten in voorarrest. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling ingezet en een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zal die positieve lijn doorkruisen. Om het recidiverisico te verminderen zal de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de na te noemen voorwaarden zoals geadviseerd door JBRA. De voorwaardelijke jeugddetentie moet de verdachte motiveren om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten en zich te houden aan de opgelegde voorwaarden. Hoewel [verdachte] sinds twee weken hard werkt op school en zijn aanwezigheid is verbeterd, is die ontwikkeling nog pril en moet [verdachte] gemotiveerd blijven die lijn door te zetten. De rechtbank denkt, net als JBRA, dat een behandeling en/of coachingstraject helpend kan zijn om [verdachte] te begeleiden in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. De rechtbank zal verdachte daarom conform de eis van de officier van justitie veroordelen tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met de geadviseerde voorwaarden, en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank verdachte nog veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte nog een extra consequentie van zijn handelen ondervindt.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De [benadeelde partij] vordert € 1.940,00 aan vergoeding van materiële schade, te weten de kosten van zijn weggenomen telefoon, kosten van boeketten voor te hulp geschoten omstanders en toekomstige medische kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij vordert ook € 3.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het volledig gevorderde bedrag hoofdelijk kan worden toegewezen ter vergoeding van de materiële en immateriële schade, met uitzondering van de vergoeding van de boeketten en de toekomstige medische kosten. Ten aanzien van dat deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd wat het rechtstreekse verband is tussen die kosten en de strafbare feiten. De benadeelde partij dient voor dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige vordert de officier van justitie de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de gevorderde boeketkosten en toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu die kosten geen rechtstreekse schade als gevolg van het tenlastegelegde zijn. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan de gevorderde vergoeding van de immateriële schade.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Zo is zijn mobiele telefoon weggenomen. Dat deel van de vordering is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de gevorderde kosten voor de boeketten voor te hulp geschoten omstanders en toekomstige medische kosten, nu onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. Aanhouding van de procedure om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting op van het strafproces.
Ten aanzien van de immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering is ten aanzien van de immateriële schade niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Hoofdelijkheid
Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat bij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde drie personen betrokken zijn geweest. Nu de verdachte en zijn twee mededaders ieder een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij
ieder hoofdelijk aansprakelijk voor dezelfde schade. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij en proceskosten dan ook hoofdelijk toewijzen. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 55 (vijfenvijftig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast wegens het niet nakomen van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenvast
onder de algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaardendat de verdachte:
- meewerkt aan een structurele schoolgang;
- meewerkt aan het vinden en behouden van adequate vrijetijdsbesteding;
- meewerkt aan behandeling bij [GGZ-instelling] of een soortgelijke instantie als dat nodig wordt geacht door de jeugdreclassering;
- meewerkt aan een coachingstraject als dat nodig wordt geacht door de jeugdreclassering;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de mededaders – te weten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 3], zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer – te weten [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteland], zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Vordering van de [benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] ,
gedeeltelijktoe tot een bedrag van
€ 3.400,00 (zegge: drieduizend vierhonderd euro),bestaande uit
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro) aan materiële schadeen
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op
aan de Staat te betalenten behoeve van [benadeelde partij] ,
€ 3.400,00 (zegge: drieduizend vierhonderd euro),bestaande uit
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro) aan materiële schadeen
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 6 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Diepraam en A.E. van Montfrans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Pattiasina, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2025.
[...]

Voetnoten

1.[...]