Beoordeling
8. Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan twee uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van artikel 5 lid 1 c onder III jo artikel 7 lid 1 van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de doelstelling van de Verordening, die volgens overweging 1 van de Verordening erin is gelegen een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, en het feit dat artikel 5, lid 3, van de Verordening een afwijking is van het beginsel dat de passagiers recht op compensatie hebben in geval van annulering van hun vlucht, moet het begrip “buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling echter strikt worden uitgelegd (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2021, Airhelp/SAS, ECLI:EU:C:2021:226).
Onderbouwing buitengewone omstandigheid
9. Van de vervoerder mag verwacht worden dat hij de gestelde buitengewone omstandigheid, in casu de capaciteitsreductie, onderbouwt en tevens onderbouwt wat de gevolgen daarvan zijn voor de geplande vlucht. Daarin is hij niet geslaagd. De vervoerder moet onderbouwen dat hij geen andere mogelijkheid had dan de vlucht te annuleren. Dat heeft hij nagelaten. Reeds gelet daarop is het arrest van het hof Amsterdam van 23 augustus 2022 (ECLI:GHAMS:2022:2422) op dit punt niet relevant voor onderhavige zaak. In die situatie was sprake van een verzoek van de luchthavenexploitant aan alle luchtvaartmaatschappijen om een algemene capaciteitsreductie door te voeren van 30 % voor inkomend en uitgaand vliegverkeer, hetgeen de facto een beperking van 30% van de geplande vluchten betekent. Gesteld noch gebleken is dat dit hier het geval was. Het betreft in deze zaak een verzoek van LVNL tot een capaciteitsreductie, hetgeen naar de kantonrechter vaststelt een procentuele vermindering betreft van het aantal vastgestelde maximale vliegbewegingen, vastgesteld door LVNL. Van de vervoerder had derhalve verwacht mogen worden te onderbouwen wat de gevolgen waren van de capaciteitsreductie. Het had op zijn weg gelegen om, bijvoorbeeld, een NOTAM over te leggen waaruit blijkt dat hij gehouden was om een bepaald percentage van zijn vluchten te annuleren (zie ook Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, 29 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:1824). Dat is niet gebeurd. Gelet daarop is de gestelde buitengewone omstandigheid onvoldoende onderbouwd en volgt toewijzing van de gevorderde compensatie. Capaciteitsreductie/weersomstandigheden
10. De kantonrechter zal desalniettemin tevens beoordelen of de gestelde weersomstandigheden dan wel de capaciteitsreductie buitengewone omstandigheden zijn als bedoeld in de Verordening.
11. In overweging 15 van de Verordening is opgenomen dat er dient te worden geacht sprake te zijn van een buitengewone omstandigheid wanneer een besluit voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging of annulering veroorzaakt. Voor zover de vervoerder heeft willen betogen dat overweging 15 van de Verordening van toepassing is in deze zaak wordt hij daarin niet gevolgd. Het betreft in dit geval niet een besluit voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag. Dit volgt reeds uit de verklaring van LVNL (1.6).
12. Dan resteert de vraag of de door de vervoerder gestelde omstandigheid een buitengewone omstandigheid is als bedoeld in overweging 14 van de Verordening. Het verschil met overweging 15 is dat in overweging 15 is opgenomen dat ‘er dient te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden’ daar waar in overweging 14 is opgenomen dat ‘dergelijke (buitengewone, kantonrechter) omstandigheden
kunnenzich met name voordoen’, in een aantal gevallen, waaronder weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen. Kortom, de drempel ligt hoger bij de in overweging 14 genoemde gevallen.
13. De kantonrechter is van oordeel dat de weersomstandigheden die zich ten tijde van de vlucht voordeden niet kwalificeren als weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht verhinderden. Indien de Metar gegevens worden vertaald naar gewoon Nederlands betekent dit dat er sprake was van laaghangende bewolking, met windkracht 6 en windstoten met windkracht 7, vanuit een zuid/zuidwestelijke richting. Dit zijn geen weersomstandigheden die uitzonderlijk/buitengewoon zijn voor Nederland en zeker niet voor het deel van Nederland waarin Schiphol is gelegen en het tijdstip van de vlucht. Indien deze weersomstandigheden reeds leiden tot een capaciteitsreductie dan is de oorzaak van het annuleren gelegen in het vaststellen van de capaciteit, dan wel de invulling daarvan door de geplande vluchten ten tijde van de weersomstandigheden. De oorzaak van het annuleren is dan niet gelegen in de weersomstandigheden.
14. De vervoerder stelt feitelijk dat de capaciteit gemaximaliseerd is. Meer vluchten kan de infrastructuur niet aan. De vervoerder heeft niet onderbouwd hoe de capaciteit is benut/ingevuld met vluchten. Dat had wel op zijn weg gelegen. Belangrijker echter is dat, zelfs indien ervan uit wordt gegaan dat de capaciteit niet volledig is benut, het kennelijk noodzakelijk was bij de niet uitzonderlijke weersomstandigheden een capaciteitsreductie door te voeren van 61% ten tijde van de vlucht, waarbij tevens niet is onderbouwd of dit 61% van de volledige capaciteit is dan wel van de geplande vluchten. Dan rijst de vraag of de capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid is. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter eveneens niet het geval.
14. Het HvjEU heeft aan het begrip buitengewone omstandigheden meermaals invulling gegeven, waaronder in het arrest Airhelp/SAS, HvjEU (Grote Kamer), ECLI:EU:C:2021:226), tevens besproken in de conclusie van advocaat-generaal L. Medina van 9 februari 2023 (ECLI:EU:C:2023:91). De kantonrechter zoekt daarbij aansluiting. Buitengewone omstandigheden zijn omstandigheden die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij (eerste voorwaarde) en waarop laatstgenoemde geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen (tweede voorwaarde). Dit betreffen cumulatieve voorwaarden. In het arrest Airhelp/SAS heeft het HvjEU vier criteria onderzocht om vast te stellen of aan de tweede voorwaarde is voldaan. Dit zijn eveneens cumulatieve voorwaarden. Van die voorwaarden zijn er in ieder geval twee voor deze zaak van belang, namelijk de vraag 1) of de gebeurtenis voorzienbaar was voor de vervoerder en 2) of de vervoerder invloed op de gebeurtenis had.
16. Met name is van belang of de gebeurtenis voorzienbaar is voor de vervoerder. In hoeverre kan een gebeurtenis bekend zijn of kan ze worden vermoed door de vervoerder voor ze plaatsvindt. In hoeverre kan de gebeurtenis redelijkerwijs worden verwacht, hetgeen een onderzoek naar de waarschijnlijkheid impliceert. Hoe waarschijnlijk was het derhalve dat de vervoerder de gevolgen van de gebeurtenis had kunnen voorzien. Dat dergelijke weersomstandigheden zich zullen voordoen in Nederland is waarschijnlijk. Voorzienbaar is dat in Nederland, met name in het voorjaar, najaar en winter, een weerbeeld van windkracht 6 met windstoten van windkracht 7 uit zuid/zuidwestelijke richting niet ongebruikelijk is. Vervolgens is de vraag aan de orde of en in hoeverre het gebruik van de capaciteit ertoe leidt dat hierdoor kennelijk niet gevlogen kan worden. Dat de invulling van de capaciteit door de luchthavenexploitant van dien aard is dat reeds bij dit weerbeeld vluchten dienen te worden geannuleerd is voorzienbaar voor de vervoerder. Daarbij mag van de vervoerder gewoonweg meer worden verwacht dan enkel te wijzen naar de luchthavenexploitant of LVNL. In dat kader mag van de vervoerder ook meer worden verwacht met betrekking tot een toelichting op de planning van zijn vluchten, ook met betrekking tot de seizoenen en het daarbij verwachte weerbeeld. Zo is onduidelijk gebleven in hoeverre de vervoerder in zijn eigen planning rekening houdt met het voorgaande. Hoe de vervoerder zijn vluchten plant is overigens een beslissing die behoort tot de ondernemersvrijheid van de vervoerder en het staat hem uiteraard vrij dit naar eigen inzicht in te vullen. Het laat echter onverlet dat een invulling van de capaciteit ten tijde van de vlucht, zowel door de luchthavenexploitant als door de vervoerder, tot gevolg heeft dat voorzienbaar is voor de vervoerder dat bij weersomstandigheden als de onderhavige, die niet uitzonderlijk zijn, vluchten geannuleerd dienen te worden. Het gevolg daarvan is dat er geen sprake is van een buitengewone omstandigheid en dus van een compensatieplicht bij een vertraging van de passagiers als in onderhavige zaak.
17. Voor wat betreft het deel van de planning door de vervoerder van zijn vluchten kan de vraag gesteld worden in hoeverre hij daadwerkelijk invloed heeft op de gebeurtenis. Dit is niet onderbouwd en kan derhalve in het midden blijven nu reeds niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarde met betrekking tot de voorzienbaarheid van de gebeurtenis. Of de vervoerder invloed heeft op de planning van de luchthavenexploitant kan gelet daarop eveneens in het midden blijven maar vast staat dat dit eveneens niet is onderbouwd door de vervoerder.
18. Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het onderhoud aan de Kaagbaan in dit geval eveneens geen buitengewone omstandigheid is. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder, dan wel de luchthavenexploitant, hiermee rekening hebben gehouden bij de planning van de vluchten/capaciteit, hetgeen wel verwacht had mogen worden, met name in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van de cumulatieve voorwaarde met betrekking tot de voorzienbaarheid van de gebeurtenis. Anders dan de vervoerder stelt is het arrest Moens (HvjEU, 26 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:535) in dit geval niet toepasbaar op de onderhavige situatie. In het arrest Moens was, onverwacht, sprake van aanwezigheid van benzine op een start- of landingsbaan van een luchthaven waardoor deze baan moest worden gesloten. In dit geval was sprake van gepland onderhoud aan de start/landingsbaan, hetgeen voorzienbaar is.
19. Dat in, thans in 5.2.3 onder sub h, van de Richtsnoeren is opgenomen dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid ‘als een luchtvaartmaatschappij een vlucht op een overbelaste luchthaven moet uitstellen of annuleren wegens slechte weersomstandigheden, ook als dit tot capaciteitstekort leidt’, maakt het voorgaande niet anders alleen al omdat hier geen sprake is van slechte weersomstandigheden in de zin van de Verordening. In dit geval leidt het niet tot het oordeel dat er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Ook de uitspraken van andere (Europese) rechtbanken geven geen aanleiding om het oordeel in deze zaak anders te doen laten uitvallen. De vraag of, dan wel wanneer, een capaciteitsreductie een buitengewone omstandigheid is, is nooit door het Europees Hof of, inmiddels, het Gerecht beoordeeld omdat de luchtvaartmaatschappijen de zaken die daarvoor in aanmerking kwamen, dan wel aanhangig zijn gemaakt, regelden waardoor geen uitspraak over dit punt is gedaan.
20. Daarbij komt dat volgens de passagiers het toestel dat de rotatievluchten zou uitvoeren aanwezig was op Schiphol. De vervoerder heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat de passagiers dit niet hebben onderbouwd en voorts dat het niet relevant is. Daarmee heeft de vervoerder echter niet de stelling gemotiveerd betwist, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De passagiers hebben bij akte na dupliek het vluchtschema weergegeven van het betreffende toestel ter onderbouwing van hun stelling, waaruit volgt dat het toestel op de luchthaven was ten tijde van de geplande rotatievluchten maar dat het toestel een andere vlucht heeft uitgevoerd. Van de vervoerder had eveneens een onderbouwing mogen worden verwacht, die hij niet heeft gegeven, waar het vliegtuig dan wel was dan wel waarom het vliegtuig dat de vlucht zou uitvoeren kennelijk wel op de luchthaven aanwezig was maar de onderhavige rotatievluchten niet heeft uitgevoerd. De vervoerder beschikt over deze gegevens en het had op zijn weg gelegen om zijn betwisting op dit punt deugdelijk te onderbouwen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat het toestel zich ten tijde van de geplande rotatievluchten op de luchthaven Schiphol bevond. Dat de vervoerder ervoor heeft gekozen om het vliegtuig niet te laten vertrekken dan wel een andere vlucht te laten uitvoeren staat hem vrij. Dat aan deze keuze mogelijk economische redenen te grondslag liggen is begrijpelijk maar economische redenen kwalificeren niet als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Hoofdsom en wettelijke rente
21. Dat betekent dat gevorderde hoofdsom toewijsbaar is als gevorderd. De gevorderde wettelijke rente daarover zal worden toegewezen als gevorderd. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. En dat moment is de datum van de geannuleerde vlucht.
Buitengerechtelijke kosten
22. De passagiers hebben niet aangetoond dat er meer dan een enkele standaardbrief aan de vervoerder is verzonden. Daarnaast hebben de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagiers hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen.
23. Bij deze uitkomst wordt de vervoerder veroordeeld in de proceskosten als hierna te melden. Nu de aktes na de rolmededelingen buiten beschouwing zijn gelaten wordt er aan salaris gemachtigde 2,5 punt toegewezen.