ECLI:NL:RBAMS:2025:4947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
AMS 25/3461
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag van zwangere verzoekster met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsaanvraag. Verzoekster, een zwangere vrouw met twee minderjarige kinderen, had een aanvraag om bijstand ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam buiten behandeling was gesteld. Dit gebeurde omdat verzoekster niet de gevraagde financiële gegevens van haar echtgenoot kon aanleveren, die in België verblijft en niet meewerkt aan de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat het buiten behandeling stellen van de aanvraag onevenredig zwaar zou zijn voor verzoekster, die zich in een financieel moeilijke situatie bevindt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewijslast voor verzoekster in deze omstandigheden zeer moeilijk is en dat er een reëel risico bestaat op een financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat verzoekster recht heeft op voorschotten op de bijstandsnorm tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/3461

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
(gemachtigde: mr. M.I. ten Hoedt).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het buiten behandeling stellen van de aanvraag van verzoekster om bijstand. [1]
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoekster woont met haar twee minderjarige kinderen op het adres [adres] Amsterdam. Tussen 1 maart 2020 en 31 mei 2020 heeft zij met haar echtgenoot [echtgenoot] een Bbz-uitkering [2] gehad. Verzoekster had een bedrijf. Dit is sinds 6 mei 2024 inactief. Op het adres staan nog twee actieve bedrijven van de echtgenoot ingeschreven: [bedrijf] en [bedrijf] Op 25 december 2024 heeft verzoekster een aanvraag om bijstand als alleenstaande ouder ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar echtgenoot [echtgenoot] . Op 23 april 2025 heeft verzoekster opnieuw bijstand aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft verzoekster vermeld dat zij gehuwd is, dat haar relatie verbroken is en dat haar echtgenoot sinds 1 april 2025 is vertrokken uit huis en in België woont.
2.1.
Met een brief van 28 april 2025 heeft het college verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op 7 mei 2025 en gevraagd voor 28 april 2025 stukken aan te leveren over, onder andere, de echtscheiding, het bedrijf [bedrijf] , en alle bank- en spaarafschriften met saldo. Verzoekster heeft hieraan niet volledig voldaan.
2.2.
Met een brief van 14 mei 2025 heeft het college verzoekster gevraagd voor 28 mei 2025 aanvullende financiële gegevens van de echtgenoot aan te leveren:
- huurovereenkomst in België,
- aangifte inkomstenbelasting eerste kwartaal 2025;
- alle inkomstenspecificaties van de afgelopen drie maanden;
- alle gegevens over spaartegoeden en, kort gezegd, ander vermogen;
- recente bewijzen van schulden;
- alle bankafschriften van de afgelopen drie maanden van de betaal- en spaarrekeningen in binnen- en buitenland; en
- alle zakelijke bankafschriften van de afgelopen drie maanden.
Verzoekster is hierbij geïnformeerd alle informatie op tijd aan te leveren, om te voorkomen dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Verzoekster heeft op 18 mei 2025 stukken aangeleverd en toegelicht dat zij niet in staat is de stukken van haar echtgenoot (zoals huurspecificaties en bankafschriften) aan te leveren, omdat hij niet bereid is deze aan haar te verstrekken en zij geen toegang heeft tot zijn financiële gegevens; ook draagt hij niet bij aan haar kosten voor levensonderhoud.
3. Met het bestreden besluit van 2 juni 2025 heeft het college de aanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster de in 2.2. gevraagde stukken niet heeft aangeleverd, waardoor de aanvraag niet compleet is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter treft [3] alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Het verzoek heeft betrekking op het buiten behandeling stellen van een aanvraag om een bijstandsuitkering, een vangnetvoorziening. Een dergelijk verzoek is naar zijn aard spoedeisend, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang daarom aan en zal de zaak inhoudelijk beoordelen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden van verzoekster of het besluit na bezwaar in stand zal blijven.
6. De bijstand verlenende instantie kan besluiten een aanvraag om bijstand niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Maar dan moet de aanvrager wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door de bijstand verlenende instantie gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
7. Voor de beoordeling of verzoekster in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is de financiële situatie van haar in België verblijvende echtgenoot een essentieel gegeven. De in 2.2. gevraagde financiële gegevens hebben daar betrekking op en het college heeft deze dan ook terecht opgevraagd. Niet in geschil is dat verzoekster die gegevens niet heeft verstrekt.
8. Het college was daarom in beginsel bevoegd om de aanvraag van verzoekster buiten behandeling te stellen. [4] De voorzieningenrechter oordeelt in dit geval echter dat de op verzoekster rustende bewijslast zodanig moeilijk is, dat het buiten behandeling stellen van de aanvraag om de enkele reden dat zij de in 2.2. gevraagde financiële gegevens niet heeft verstrekt, onevenredig zwaar is. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat uit het dossier naar voren komt dat verzoekster zich financieel (en relationeel) in een lastig parket lijkt te bevinden. Verzoekster heeft met diverse stukken aannemelijk gemaakt dat zij schulden en een oplopende huurachterstand heeft en daarmee dat zij in bijstand behoevende omstandigheden verkeert. Het is daarom niet onaannemelijk dat een financiële noodsituatie dreigt. Ook heeft verzoekster in bezwaar een e-mail van 9 juni 2025 van haar echtgenoot ingebracht, waarin hij verklaart “dat zolang mijn gezin zich niet bij me voegt ik ze op geen enkele wijze onderhoud en zal onderhouden.” Het tijdens de zitting door het college ingenomen standpunt dat het niet uitsluit dat de echtgenoot wel bijdraagt in de kosten van verzoekster, is in tegenspraak met de gebleken huurachterstand en overige schulden van verzoekster. Dit standpunt is daarom vooralsnog niet aannemelijk. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat verzoekster de verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van haar twee minderjarige kinderen en bovendien vijf maanden zwanger is. Al deze omstandigheden zal het college in de bezwaarfase moeten heroverwegen. De voorzieningenrechter neemt tot slot in aanmerking dat tijdens de zitting is besproken dat het college het recht op bijstand ambtshalve kan vaststellen [5] en de kosten van bijstandverlening (deels) op de echtgenoot kan verhalen [6] , conform het (aanvullend) advies van de Stimulansz helpdesk dat zich in het dossier bevindt.
9. Bij deze stand van zaken vindt de voorzieningenrechter het belang bij het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekster zwaarder wegen dan het belang van het college dat geen bijstand wordt verstrekt aan personen die daar geen recht op hebben.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit van 2 juni 2025 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat vanaf 9 juni 2025 (datum indiening verzoekschrift) voorschotten worden verstrekt naar de voor verzoekster geldende bijstandsnorm tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook haar proceskosten vergoed krijgt. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 2 juni 2025 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat aan verzoekster vanaf 9 juni 2025 voorschotten worden verstrekt naar de voor verzoekster geldende bijstandsnorm tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, voorzieningenrechter,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).
3.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
5.Op grond van artikel 43, derde lid, van de Pw.
6.Op grond van artikel 62, onder a, van de Pw.