ECLI:NL:RBAMS:2025:5006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
C/13/770652 / KG ZA 25-441
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over schorsing tenuitvoerlegging kinderalimentatie in executiegeschil

In deze zaak, die op 9 juli 2025 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiser, na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking betreffende kinderalimentatie. De eiser, die in financiële problemen verkeert, vordert dat de gedaagde, zijn ex-partner, het executietraject bij het LBIO opschort totdat er een uitspraak is gedaan in de procedure tot wijziging van de kinderalimentatie. De eiser stelt dat hij in een noodtoestand dreigt te geraken door de executie van de beschikking van 3 mei 2017, waarin de alimentatie is vastgesteld. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de eiser niet in een noodtoestand verkeert. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand die schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigt. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/770652 / KG ZA 25-441 EAM/JD
Vonnis in kort geding van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 16 juni 2025,
advocaat mr. H. Shawky te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Hoekx-Audiffred te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 24 juni 2025, waar partijen met hun advocaten zijn verschenen, heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend.
Vonnis is aanvankelijk bepaald op 8 juli 2025, waarna deze een dag is aangehouden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Zij hebben twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 3 mei 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 16 mei 2017 is de beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In het door partijen opgestelde ouderschapsplan, dat deelt uitmaakt van de beslissing in de echtscheidingsbeschikking van 3 mei 2017, hebben partijen (voor zover hier van belang) afgesproken dat [eiser] met ingang van de datum van de scheiding een bedrag van € 640,00 per kind per maand aan kinderalimentatie voldoet aan [gedaagde] , en dat deze alimentatie onderworpen is aan wettelijke indexering. Vanaf 1 januari 2025 bedraagt de geïndexeerde kinderalimentatie per kind per maand € 833,36.
2.4.
Bij e-mail van 3 december 2024 heeft [eiser] (voor zover hier van belang) het volgende aan [gedaagde] geschreven.
“Mijn werk stopt bij YoungCapital. Het heeft niet gebracht waar ik op gehoopt
had en dat geldt ook voor YoungCapital. Ik maak deze maand nog af en dan
is het voorbij. Behoorlijk balen gezien alle energie die hierin is gaan zitten.
Maar ook omdat het toekomstperspectief hiermee is één klap is weggevaagd
voor mij.
Dat betekent o.a. geen inkomen voor mij vanaf 1 januari 2025. Op basis
hiervan kan ik vanaf die datum ook niet langer de kinderalimentatie betalen
die je gewend bent. Ik stel voor dat we een nieuwe behoefte-inventarisatie
doen op basis van de werkelijke kosten en dan kijken wat haalbaar is qua
verdeling van die kosten.
Het spijt me dat dit voor jou natuurlijk ook behoorlijk slikken is en dat het
comfort van de maandelijkse betalingen zoals je die gewend bent per 1
januari stopt, totdat we een nieuwe regeling met elkaar hebben getroffen.
(…)”
2.5.
Bij e-mail van 9 februari 2025 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven (kort gezegd en zover van belang) dat zij het niet eens is met het eenzijdige besluit om te stoppen met het betalen van alimentatie.
2.6.
Op 26 april 2025 heeft [gedaagde] een aanvraagformulier van het LBIO voor inning van alimentatie ingevuld.
2.7.
Op 30 april 2025 heeft [eiser] een verzoekschrift tot wijziging van de alimentatie ingediend. Deze procedure staat op dit moment voor verweer.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten:
I te bepalen dat [gedaagde] gehouden is om na betekening van dit vonnis:
het executietraject bij het LBIO op te schorten in afwachting van de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam in de procedure tot wijziging van de kinderalimentatie;
een kopie van het bericht van opschorting gericht aan het LBIO aan [eiser] te verstrekken;
II te bepalen dat [gedaagde] zich dient te onthouden van het opstarten van een ander executietraject gedurende de procedure bij de Rechtbank te Amsterdam tot wijziging van de kinderalimentatie.
3.2.
[eiser] heeft aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat hij vreest dat [gedaagde] beslag zal leggen op zijn banktegoeden of woning, waardoor hij in een noodsituatie terecht zal komen. Nu hij geen inkomsten heeft, noch weet wanneer hij weer inkomsten zal kunnen genereren, noch recht heeft op een uitkering via de DWI is hij aangewezen op zijn banktegoeden. Deze zijn ook voor zijn levensonderhoud ontoereikend als deze situatie langer duurt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en spoedeisend belang

4.1.
Partijen zijn overeengekomen dat de Amsterdamse voorzieningenrechter als bevoegde rechter zal worden aangewezen voor de kennisneming van dit geschil. [eiser] stelt dat hij in een noodtoestand dreigt te geraken door de aangezegde executie van de beschikking van 3 mei 2017 door [gedaagde] . Hij heeft daarom spoedeisend belang bij een beslissing op zijn vorderingen in dit kort geding.
Toetsingskader
4.2.
Tegen de beschikking die ten uitvoer wordt gelegd staat geen rechtsmiddel (meer) open. In dat geval kan de beschikking alleen worden geschorst indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren in de zin van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW), dat wil zeggen wanneer de executant ( [gedaagde] ) – mede gelet op de belangen van [eiser] die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
Geen noodtoestand
4.3.
[eiser] heeft zijn huidige situatie als volgt voor het voetlicht gebracht. Op 1 januari 2025 is de arbeidsovereenkomst van [eiser] met YoungCapital geëindigd. Hij heeft daarna drie maanden een WW-uitkering ontvangen, maar die is inmiddels geëindigd en hij heeft geen recht op een andere uitkering. Op dit moment werkt [eiser] aan nieuwe carrièremogelijkheden, waarvoor hij verscheidene kennismakings- en netwerkgesprekken voert, en hij volgt een opleiding tot commissaris. [eiser] is er van overtuigd dat het hem zal lukken om weer aan het werk te komen, maar dit duurt langer dan verwacht. Hij heeft nog een beetje geld om van te leven en zal nu de ‘tering naar de nering’ moeten zetten. Tweemaal € 833,36 per maand kan er niet uit. Er komt geen geld binnen. [eiser] vreest dat betaling van de kinderalimentatie er toe zal leiden dat hij geen boodschappen meer zal kunnen doen, en niet meer in staat is om te investeren in zijn carrière. Als hem die kans wordt ontnomen zal hij zijn verdiencapaciteit niet meer op peil krijgen, wat hij niet in het belang van beide partijen acht.
4.4.
Geoordeeld wordt als volgt. [eiser] stelt enerzijds dat hij de broekriem moet aanhalen en anderzijds dat hij wil investeren in zijn carrière. Dat [eiser] daarbij is gestopt met het betalen van kinderalimentatie is problematisch, omdat hij daarmee de gestelde benodigde bezuinigingen zonder overleg ten laste van [gedaagde] brengt, terwijl sprake is van rechterlijke beslissing (de beschikking van 3 mei 2017) die maakt dat er gewoon kinderalimentatie moet worden betaald. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een (dreigende) noodtoestand. Dat er geheel geen geld binnenkomt is niet aannemelijk: er zijn inkomsten van Airbnb, huurinkomsten en [eiser] heeft een transitievergoeding ontvangen. Wat de financiële reserve van [eiser] op dit moment precies is kan niet worden vastgesteld. Dat [eiser] een periode zuiniger zal moeten leven kan worden aangenomen. Dit betekent echter niet dat er sprake is van een noodtoestand en dus schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 3 mei 2017 op grond van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [gedaagde] gerechtvaardigd is. Dat [eiser] vreest dat [gedaagde] beslag zal kunnen leggen op zijn banktegoeden of woning is mogelijk terecht maar doet daaraan niet af.
4.5.
Dit leidt tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.