Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die op 2 juli 2025 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers, eigenaren van een woning, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. om de hypothecaire inschrijving ten behoeve van gedaagde op hun woning waardeloos te verklaren. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.P. Melens, stelden dat de hypothecaire lening die zij in 1997 bij gedaagde hadden afgesloten, inmiddels niet meer bestond, omdat gedaagde op 30 september 2009 was ontbonden en geen baten meer had. De eisers voerden aan dat zij de lening volledig hadden afgelost en dat de hypothecaire inschrijving hen belemmerde om de woning te verkopen indien nodig.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering. De rechter stelde vast dat de hypothecaire inschrijving waardeloos verklaard kon worden op basis van artikel 3:29 van het Burgerlijk Wetboek, omdat gedaagde niet meer bestond en de verklaring die normaal door gedaagde afgegeven zou moeten worden, niet kon worden afgegeven. De rechter verklaarde de hypothecaire inschrijving waardeloos, maar verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vordering tegen gedaagde, omdat deze niet meer bestond. De eisers moesten hun eigen proceskosten dragen, ondanks dat zij materieel in het gelijk waren gesteld.
Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om tijdig hun rechten te effectueren en de gevolgen van ontbinding van rechtspersonen in het kader van hypothecaire inschrijvingen.