Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3] B.V.,
9 oktober 2024.
1.De procedure
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 7 februari 2025,
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van een failliete vennootschap, [gefailleerde] B.V., de bestuurders aansprakelijk heeft gesteld voor het boedeltekort. De curator heeft [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] B.V. aangeklaagd, waarbij [gedaagde 1] als bestuurder van [gefailleerde] werd beschouwd. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 9 oktober 2024 geoordeeld dat de bestuurders in beginsel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort, maar dat voor [gedaagde 1] nog moest worden vastgesteld of hij zich kon disculperen op basis van wilsonbekwaamheid door dementie, zoals bedoeld in artikel 2:248 lid 3 BW. De bewindvoerder van [gedaagde 1] heeft bewijs gepresenteerd, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat [gedaagde 1] bij aanvang van zijn bestuurderschap niet in staat was zijn wil te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet is geslaagd in het leveren van het opgedragen bewijs en dat er geen reden is voor matiging van de aansprakelijkheid. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, waarbij [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort en een voorschot van € 950.000 is toegewezen. Tevens zijn beslagkosten en proceskosten aan [gedaagden] opgelegd.