ECLI:NL:RBAMS:2025:5197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
11531117 \ CV EXPL 25-2759
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor schadevergoeding na gezamenlijke overval

In deze civiele zaak vordert eiser, die samen met gedaagde in 2014 strafrechtelijk is veroordeeld voor een gewapende bankoverval, de helft van de door hem betaalde schadevergoeding aan de benadeelden. Eiser heeft in totaal € 31.194,- aan schadevergoedingen betaald, waarvan € 275,- aan een slachtoffer en € 30.919,- aan de bank. Gedaagde is niet veroordeeld tot schadevergoeding aan de bank, maar is wel hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door de overval is ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat eiser recht heeft op regres van gedaagde, omdat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, omdat de onderlinge verdeling van de schadevergoeding gelijk is, gezien de gelijke straf die beide partijen hebben ontvangen. Gedaagde's verweren worden verworpen, onder andere omdat het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing is in deze civiele procedure. De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van € 15.597,- aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11531117 \ CV EXPL 25-2759
Vonnis van 11 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.G. Westerman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 februari 2025 met producties,
- het schriftelijk verweer van [gedaagde] ,
- het tussenvonnis van 28 februari 2025, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 10 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte wijst de kantonrechter vandaag vonnis.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn beiden op 11 april 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor het gezamenlijk plegen van een gewapende bankoverval. Aan hen is allebei een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. De uitspraken van het hof zijn onherroepelijk geworden en beide partijen hebben hun straf uitgezeten.
2.2.
Zij zijn bovendien veroordeeld tot een schadevergoeding van € 275,- aan een van de slachtoffers (een medewerker van de bank, hierna: het slachtoffer), met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. [eiser] is daar bovenop veroordeeld tot een schadevergoeding van € 30.919,- aan de bank (het bij de overval buit gemaakte bedrag), eveneens met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Tussen juli 2015 en februari 2024 heeft [eiser] een maandelijks bedrag overgemaakt aan het Centraal Justitieel Incassobureau. Inmiddels heeft hij beide schadevergoedingen volledig afbetaald.
2.3.
[gedaagde] is niet veroordeeld tot schadevergoeding aan de bank. De rechtbank had hem in eerste aanleg vrijgesproken. De bank is om die reden niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. In hoger beroep heeft de bank niet opnieuw een vordering ingediend, zodat het gerechtshof op die vordering niet kon beslissen. De schadevergoeding die het hof wel heeft opgelegd (€ 275,- aan het slachtoffer), is uitsluitend bij [eiser] geïncasseerd.
2.4.
Op 16 februari 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] een sommatiebrief gestuurd waarin hij vraagt om betaling van de helft van de door hem betaalde schadevergoeding vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Op 20 februari 2024 heeft [gedaagde] gereageerd dat hij niet zal betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 15.597,-, vermeerderd met rente en kosten. Hij vordert daarbij een verklaring dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij en [gedaagde] gezamenlijk zijn veroordeeld voor de overval en dezelfde straf opgelegd hebben gekregen. Daarom zijn zij beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die zij hebben veroorzaakt (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Dat alleen aan [eiser] een schadevergoedingsverplichting is opgelegd door het hof maakt dat niet anders.
3.3.
[gedaagde] is het daar niet mee eens en vindt dat de vordering moet worden afgewezen. Hij voert aan dat de uitspraak van het hof uit 2014 – waarin hij is veroordeeld zonder een verplichting tot schadevergoeding aan de bank – bindend en onherroepelijk is. Het is in strijd met het ne bis in idem-beginsel en met de rechtszekerheid als de kantonrechter dit oordeel nu zou herzien. Verder zijn er geen wettelijke of contractuele gronden voor hoofdelijke aansprakelijkheid. Het enkele feit dat [eiser] de schadevergoeding heeft betaald, geeft hem geen regresvordering. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij onterecht is veroordeeld door het Hof omdat hij helemaal niet bij de overval betrokken was.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van de discussie tussen partijen is de vraag of [eiser] een deel van de schadevergoeding die hij heeft betaald kan verhalen op [gedaagde] . De kantonrechter oordeelt dat [eiser] inderdaad recht heeft op betaling door [gedaagde] van de helft van de schade omdat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige schade die bij de overval is ontstaan. Hieronder wordt verder uitgelegd waarom de vordering wordt toegewezen.
Kantonrechter volgt oordeel van het hof
4.2.
[eiser] stelt dat hij een regresvordering heeft vanwege de strafrechtelijke veroordelingen door het gerechtshof in 2014. [gedaagde] voert aan dat hij destijds onterecht is veroordeeld. De kantonrechter kan in deze procedure echter niet opnieuw het bewijs in de strafzaak beoordelen en moet daarom uitgaan van het oordeel van het hof. Dit oordeel is onherroepelijk geworden en staat dus vast. Dit betekent dat de kantonrechter er vanuit gaat dat [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk de overval hebben gepleegd.
Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk
4.3.
Iemand die een overval pleegt is aansprakelijk voor de schade die daardoor ontstaat (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Als twee daders gezamenlijk een overval plegen, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk. Hoofdelijke aansprakelijkheid betekent dat degene die schade heeft geleden diens gehele schade op één van beide partijen mag verhalen. [eiser] en [gedaagde] zijn als medeplegers hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van de overval (artikel 6:102 BW). Dat betekent dat het slachtoffer en de bank betaling van het gehele bedrag konden vorderen van één van de twee. In dit geval is het [eiser] geweest die de volledige schadevergoeding heeft betaald.
[eiser] heeft recht op terugbetaling van de helft
4.4.
Medeplegers die hoofdelijk aansprakelijk zijn, moeten elk hun deel van de schadevergoeding betalen (artikel 6:10 lid 1 BW). Als één van hen het volledige bedrag heeft betaald, heeft deze recht op terugbetaling (regres) van het deel dat de ander aangaat (artikel 6:10 lid 2 BW). Toegepast op deze zaak: nu [eiser] het volledige bedrag heeft betaald, heeft hij recht op terugbetaling van het deel dat [gedaagde] aangaat.
4.5.
De volgende vraag is hoe groot de onderlinge bijdrageplicht van [eiser] en [gedaagde] is. Deze bijdrageplicht bepaalt hoeveel [gedaagde] aan [eiser] moet betalen. Dit is afhankelijk van de mate waarin ieder aan de schade heeft bijgedragen (artikel 6:102 lid 1 BW). Het gerechtshof heeft [eiser] en [gedaagde] voor hetzelfde feit dezelfde straf opgelegd. Uit het arrest kan worden afgeleid dat het hof hen een gelijk aandeel in de overval heeft toegedicht. Daarbij past dat de schade evenredig wordt verdeeld en ieder de helft moet dragen.
De verweren van [gedaagde] slagen niet
4.6.
[gedaagde] heeft drie redenen voor afwijzing van de vordering aangevoerd. Ten eerste vindt hij dat hij onterecht is veroordeeld omdat hij helemaal niet bij de overval betrokken was. Zoals uitgelegd staat het oordeel van het hof dat hij samen met [eiser] de overval heeft gepleegd vast. De kantonrechter kan daar niet opnieuw over oordelen dus dit standpunt van [gedaagde] gaat niet op.
4.7.
Ten tweede betwist [gedaagde] het regresrecht van [eiser] omdat daar geen wettelijke of contractuele grond voor is. Zoals hierboven toegelicht bestaat er wel degelijk een wettelijke grondslag voor de regresvordering. Ook dit standpunt slaagt niet.
4.8.
Tot slot stelt [gedaagde] dat een toewijzing van de vordering ingaat tegen het beginsel van ne bis in idem en de rechtszekerheid. Het ne bis in idem-beginsel verbiedt dat iemand twee keer wordt vervolgd of bestraft voor hetzelfde feit (artikel 68 Wetboek van Strafrecht). Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat men altijd uit mag gaan van het geldende recht en de toepassing daarvan door de rechter. Rechterlijke oordelen die onherroepelijk zijn kunnen niet meer worden gewijzigd in het nadeel van partijen.
4.9.
Het ne bis in idem-beginsel is opgenomen in het strafrecht, niet in het civiele recht. Dit beginsel is dan ook alleen van toepassing op strafrechtelijke procedures. [gedaagde] mag dus niet nogmaals voor dezelfde overval strafrechtelijk worden vervolgd. Er is geen sprake van een nieuwe vervolging, want de procedure voor de kantonrechter is een civiele procedure, geen strafrechtelijke procedure. Het ne bis in idem-beginsel is daarom niet van toepassing.
4.10.
Ook de rechtszekerheid wordt niet geschonden. [gedaagde] is in zijn strafzaak niet veroordeeld tot schadevergoeding aan de bank. Maar daar ligt geen inhoudelijke beoordeling aan ten grondslag. De vordering van de bank is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat [gedaagde] werd vrijgesproken. Door het gerechtshof is [gedaagde] alsnog veroordeeld voor de overval, maar niet tot schadevergoeding omdat de bank haar vordering niet opnieuw had ingediend. Hoewel aan [gedaagde] dus uiteindelijk geen schadevergoeding is opgelegd, heeft de rechter niet geoordeeld dat hij niet aansprakelijk is. Van het terugdraaien van een eerder oordeel over de (hoofdelijke) aansprakelijkheid is dus geen sprake.
Conclusie
4.11.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eiser] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die door de overval is ontstaan. Nu [eiser] het volledige schadebedrag aan het slachtoffer en de bank heeft betaald, heeft hij recht op terugbetaling van het deel van [gedaagde] . Dit komt neer op de helft van € 31.194,-, wat gelijk is aan de gevorderde € 15.597,-. Deze vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals gevorderd.
De buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.374,55. De hoofdvordering valt niet onder het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten uit het Rapport BGK-integraal. Uitgangspunt daarbij is dat buitengerechtelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde van [eiser] een sommatiebrief en een aanmaning aan [gedaagde] heeft gestuurd. Dat zijn werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten wordt daarom afgewezen.
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
Totaal
1.037,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.597,-, vermeerderd met € 962,83 aan wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot aan datum dagvaarding, plus de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 15.597,- vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.037,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, bijgestaan door mr. Z.A. Mees, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.