ECLI:NL:RBAMS:2025:5242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/13/770924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen van een omgangsregeling en verzoek tot ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken van de ouders met betrekking tot de omgangsregeling van hun minderjarige kind, geboren in 2019. De vader en moeder hebben beiden een verzoek ingediend tot wijziging van de bestaande zorgregeling, die dateert van 27 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders doorverwezen zijn naar mediation om hun onderlinge communicatie te verbeteren en om tot een nieuwe zorgregeling te komen die in het belang van het kind is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport opgesteld waarin zorgen zijn geuit over de opvoedsituatie van het kind, met name over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft besloten dat de zorgregeling van de vader wordt uitgebreid, zodat het kind evenveel tijd bij beide ouders doorbrengt. Tevens is het verzoek van de Raad om het kind onder toezicht te stellen aangehouden, in afwachting van de resultaten van de mediation. De rechtbank heeft de ouders de kans gegeven om hun geschillen middels mediation op te lossen, met de verwachting dat dit zal bijdragen aan een betere opvoedsituatie voor het kind.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/13/735070 / FA RK 23-3853 (gezag en omgang)
C/13/770924 / JE RK 25-434 (ondertoezichtstelling)
Beschikking betreffende verzoeken inzake gezag&omgang en een verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaken:
C/13/735070 / FA RK 23-3853
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
C/13/770924 / JE RK 25-434
de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
De rechtbank merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

in de zaak C/13/735070 / FA RK 23-3853
1.1.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook van:
  • het F9-formulier van 4 maart 2025 van de moeder, met bijlagen;
  • het bericht van 1 april 2025 van [naam 4] ;
  • het raadsrapport van 20 juni 2025, met kenmerken [rapp.nr.] ;
  • het F9-formulier van 24 juni 2025 van de vader, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 24 juni 2025 van de moeder;
  • het F9-formulier van 25 juni 2025 van de vader;
  • het F9-formulier van 25 juni 2025 van de moeder, met bijlage.
1.2.
Na de zitting heeft de rechtbank -zoals ter zitting besproken- nog de volgende stukken ontvangen:
- het F9-formulier van 2 juli 2025 van de moeder, met bijlage.
in de zaak C/13/770924 / JE RK 25-434
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 juni 2025.
  • het raadsrapport van 20 juni 2025, met kenmerken [rapp.nr.] ;
  • de reactie op het raadsrapport van 25 juni 2025 van de moeder, met bijlagen.
1.4.
Op 26 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank achter gesloten deuren behandeld in de vorm van een
gecombineerdebehandeling. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens de Raad;
  • Mw. [naam 2] namens de GI.

2.Het verzoek en verweer (voor zover nog niet is afgedaan)

in de zaak C/13/735070 / FA RK 23-3853
2.1.
De vader verzoekt, met wijziging van de beschikking van 27 oktober 2021:
  • te bepalen dat een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de vader [minderjarige] bij zich heeft om de week, waarbij de overdracht op maandag na school zal plaatsvinden;
  • te bepalen dat een verdeling van de vakanties en feestdagen voor het schooljaar 2025-2026 wordt vastgesteld volgens een door hem ingediend voorstel;
  • te bepalen dat aan de vader permanente vervangende toestemming wordt verleend om tijdens de schoolvakanties te mogen reizen.
2.2.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de moeder, met wijziging van de beschikking van 27 oktober 2021 en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de vader [minderjarige] bij zich heeft om de week, van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur en elke dinsdag uit school tot na het avondeten (rond 18.30 uur);
  • een videobelregeling, tussen [minderjarige] en de ouder bij wie hij niet verblijft, vast te leggen, zoals door de moeder nader uitgewerkt;
  • te bepalen dat aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om Aggie Kemper, psycholoog te Amsterdam, in te schakelen als hulpverlener voor [minderjarige] , welke toestemming doorloopt zolang Aggie Kemper hulp voor [minderjarige] noodzakelijk acht;
  • te bepalen dat vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] tijdens een coach traject door [naam 3] te laten observeren door psycholoog en kindbehartiger, S. van Schieveen;
  • te bepalen dat een vakantieregeling wordt vastgesteld conform het voorstel in de brief van de moeder van 2 juli 2025.
in de zaak C/13/770924 / JE RK 25-434
2.3.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beoordeling

in de zaak C/13/735070 / FA RK 23-3853
3.1.
De rechtbank handhaaft al wat bij voornoemde beschikking is overwogen of beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling)
3.2.
Bij beschikking van 26 juli 2024 is een raadsonderzoek gelast om een onderzoek in te stellen naar een zorgregeling die in het belang van [minderjarige] is.
3.3.
De Raad adviseert naar aanleiding van haar onderzoek een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] om de week van maandagmiddag na school tot en met de volgende maandagochtend naar school bij de vader is. De andere week is [minderjarige] van maandagmiddag na school tot en met de volgende maandagochtend naar school bij de moeder. Daarnaast adviseert de Raad te bepalen dat – in de week dat [minderjarige] de gehele week bij één ouder is – er op donderdag tussen 18.00 uur – 18.30 uur een (video)belmoment met de oudere ouder bij wie [minderjarige] niet is. Dit belmoment vindt plaats zonder aanwezigheid van de ouder bij wie [minderjarige] is, zodat hij zich dan vrij voelt in het contact met de ouder bij wie hij dan niet is. Als [minderjarige] aangeeft de andere ouder op een ander moment te willen bellen, dan moet de ouder bij wie hij is, hier toestemming voor geven. Ook dan is de ouder bij wie hij is, niet aanwezig bij dit gesprek. Ook bevraagt de ouder bij wie hij is [minderjarige] niet na een (beeld)belgesprek niet over wat besproken is. Ter onderbouwing van dit advies geeft de Raad aan dat zij van mening is dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat hij contact heeft met zowel de moeder als de vader. Dit contact dient plaats te vinden op een wijze die recht doet aan het (veiligheids)belang van [minderjarige] en waar hij zich prettig en veilig bij voelt. De Raad heeft zorgen over het pedagogisch handelen van de moeder, ook betreffende [minderjarige] gezondheid. De moeder zoekt – naar de indruk van de Raad – teveel medische hulp voor [minderjarige] en volgt gegeven medische adviezen onvoldoende op. Daarnaast groeit [minderjarige] de afgelopen jaren op in een spanningsvolle, onrustige en emotioneel onveilige opvoedingssituatie als gevolg van samenwerkings- en communicatieproblemen tussen de ouders. Dit is schadelijk voor de algehele ontwikkeling van [minderjarige] . Op dit moment is [minderjarige] iedere dinsdag na school tot woensdagochtend bij de vader is, evenals om het weekend van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school. Ook is [minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de vader. De Raad adviseert deze zorgregeling aan te passen, zodat [minderjarige] meer rust en duidelijkheid krijgt en evenveel bij de vader verblijft als bij de moeder. De Raad verwacht dat [minderjarige] dan ook minder emotioneel wordt belast door de moeder.
3.4.
De rechtbank is gebleken dat de ouders steeds – zo goed als mogelijk – uitvoering hebben gegeven aan de huidige zorgregeling. De ouders hebben echter geen vertrouwen in elkaar en hebben allebei een andere visie op wat [minderjarige] nodig heeft. Op de zitting hebben beide ouders naar voren gebracht dat de onderlinge communicatie tussen de ouders nog steeds zeer slecht is. Om die reden willen beide ouders dat er – in het belang van rust en regelmaat voor [minderjarige] – een zorgregeling komt met zo min mogelijk wisselmomenten. De ouders verschillen echter van mening over de invulling van de zorgregeling.
3.5.
De rechtbank is het met de Raad en de ouders eens dat het in het belang is van [minderjarige] dat er een nieuwe zorgregeling komt die zo min mogelijk wisselmomenten kent. Dit creëert meer rust. Teneinde dat te bereiken, zijn er twee opties voorgesteld. De moeder stelt voor de zorgregeling van de vader te beperken. De vader stelt voor om zijn zorgregeling juist uit te breiden. De rechtbank is van oordeel dat de beste keuze voor [minderjarige] is om de zorgregeling van de vader uit te breiden. Een uitbreiding van de zorgregeling van de vader betekent namelijk dat [minderjarige] evenveel tijd met zijn vader als zijn moeder zal doorbrengen. Dit is ook het advies van de Raad. Daarbij geldt dat uit onderzoek van de Raad niet is gebleken dat [minderjarige] niet veilig is bij de vader, dat de vader niet goed voor [minderjarige] zorgt of dat [minderjarige] het niet naar zijn zin zou hebben bij de vader. Vader heeft dan ook het recht om evenveel betrokken te zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige] als de moeder dat is. Door uitbreiding van de zorgregeling met zijn vader krijgt [minderjarige] bovendien de kans om met beide ouders een even goede band op te bouwen en hoeft [minderjarige] zijn vader minder lang te missen.
3.6.
De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vader op dit punt toe, inhoudende dat [minderjarige] om de week van maandagmiddag na school tot en met de volgende maandagochtend voor school bij de vader verblijft. De andere week verblijft [minderjarige] van maandagmiddag na school tot en met de volgende maandagochtend naar school bij de moeder. De wisselmomenten zijn hierbij uit en naar school, zodat er geen contact tussen de ouders hoeft plaats te vinden. Deze nieuwe zorgregeling zal ingaan in de eerste schoolweek na de zomervakantie van dit jaar. Op donderdag tussen 18:00 uur en 18:30 uur zal er, conform het advies van de Raad, een videobelmoment zijn met de ouder bij wie [minderjarige] die week niet is.
3.7.
De rechtbank hoopt dat deze nieuwe zorgregeling er aan bijdraagt dat [minderjarige] meer rust ervaart. De uitbreiding van de zorgregeling brengt evenwel met zich dat ouders en [minderjarige] in een nieuwe situatie terecht komen waar zij allemaal aan zullen moeten wennen. Verder zullen ouders elkaar eens te meer moeten blijven vinden voor informatieverstrekking en overleg over belangrijke zaken. Ook zal er naar verwachting opnieuw tussen ouders discussie ontstaan over de verdeling van de vakanties en de feestdagen als ook over de hulpverlening aan [minderjarige] . Daarom acht de rechtbank het nodig dat ouders met een mediator gaan spreken. De rechtbank heeft de terughoudendheid van de vader ter zitting goed gezien en gehoord, maar spreekt de verwachting uit dat ook de vader in het belang van de toekomst van zijn zoon hiertoe nog een poging wil wagen. De ouders kunnen met behulp van een mediator werken aan een verbetering van hun verstandhouding en hun onderlinge communicatie en hun geschilpunten. Partijen kunnen zich wenden tot mediator drs. Annelies Hendriks (praktijk Anaguía), die vanaf eind augustus 2025 beschikbaar is. Een andere optie is dat partijen zich wenden tot het mediationbureau van deze rechtbank. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar overwegingen 3.16 en 3.17 van deze beschikking.
Vakanties en feestdagen
3.8.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het passend als ouders een mediationtraject starten. In dit traject kan ook overeenstemming worden bereikt over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Gelet hierop zal de rechtbank de verzoeken van beide ouders ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen afwijzen. Het verzoek van de vader om permanente vervangende toestemming om met [minderjarige] naar Italië te reizen, wijst de rechtbank eveneens af. Dit verzoek is prematuur en ook deze wens van de vader kan onderdeel zijn van het mediationtraject.
Vervangende toestemming psycholoog
3.9.
De moeder verzoekt om haar vervangende toestemming te verlenen tot inschrijving van [minderjarige] bij Aggie Kemper, psycholoog danwel om [minderjarige] te laten observeren door een psycholoog. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders in een mediationtraject overeenstemming kunnen bereiken over welke hulpverlening voor [minderjarige] moet worden ingeschakeld, mede gelet op het recente consult bij de kinderarts waar beide ouders achter stonden. De uitkomst van dit consult kan in het mediationtraject worden meegenomen; daarbij merkt de rechtbank op dat mediator Annelies Hendriks ook altijd eenmaal met het kind zelf praat in het kader van het traject. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming voor inschrijving bij danwel observatie van [minderjarige] door een psycholoog afwijzen.
in de zaak C/13/770924 / JE RK 25-434
Ondertoezichtstelling
3.10.
De Raad heeft tijdens het onderzoek naar de zorgregeling ambtshalve aanleiding gezien het onderzoek uit te breiden naar een kinderbeschermingsonderzoek. Op grond van dit onderzoek is de Raad tot de conclusie gekomen dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar noodzakelijk is. De Raad heeft tijdens de zitting gepersisteerd bij het verzoek en het volgende daartoe aangevoerd. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Zo ervaart [minderjarige] mogelijk problemen in zijn loyaliteit aan beide ouders, waardoor hij wordt bedreigd in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. [minderjarige] groeit de afgelopen jaren op in een spanningsvolle, onrustige en emotioneel onveilige opvoedingssituatie als
gevolg van de ernstige samenwerkings- en communicatieproblemen tussen de ouders. Een belangrijke reden voor deze problematiek is de aanhoudende zorg van de moeder over [minderjarige] gezondheid. De moeder zoekt – naar de indruk van de Raad – teveel medische hulp voor [minderjarige] en volgt gegeven medische adviezen onvoldoende op. Onnodige medische afspraken en onderzoeken zijn schadelijk voor [minderjarige] lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige] zal hiermee onterecht het beeld krijgen dat hij ziek en zwak is, wat gevolgen heeft voor o.a. zijn zelfbeeld. Daarbij is het mogelijk dat [minderjarige] psychische problemen ontwikkelt. Hierdoor heeft de Raad grote zorgen over het pedagogisch handelen van de moeder. De Raad heeft de indruk dat er bij de moeder nog veel boosheid naar de vader toe heerst, wat zijn weerslag heeft op de ouderlijke samenwerking en communicatie tussen de ouders. Zo heeft de moeder aan de Raad aangegeven dat zij ervan overtuigd is dat de vader van plan is om [minderjarige] in de nabije toekomst mee te nemen naar Italië om daar te gaan wonen. De Raad heeft daarbij de indruk dat de moeder haar zorgen met [minderjarige] bespreekt, omdat [minderjarige] hierover zorgelijke uitspraken zou hebben gedaan op school. Zowel de vader als de moeder hebben aangegeven te lijden onder de problemen die zij ervaren in hun onderlinge samenwerking en communicatie. De Raad acht de ouders op dit moment niet in staat om de zorgen onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en hulpverlening te accepteren, mede omdat de ouders het niet eens zijn over [minderjarige] gezondheidstoestand. Daarom acht de Raad het in het belang van [minderjarige] dat de ouders ondersteund zullen worden door een jeugdbeschermer.
3.11.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. Volgens hem is er geen mogelijkheid meer voor hulp in het vrijwillig kader. De vader wil graag dat het advies van de Raad en de daarin concreet opgestelde doelen worden opgevolgd door de GI en acht het van belang dat de GI regie gaat voeren.
3.12.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Volgens de moeder bevat het raadsrapport een structureel gebrek aan objectiviteit en is het rapport in strijd met fundamentele rechtsbeginselen en het eigen Kwaliteitskader 2025. Daarbij stelt de moeder dat zij juist altijd bereid is (geweest) om in een vrijwillig kader op zoek te gaan naar hulpverlening.
3.13.
De rechtbank kan een ondertoezichtstelling uitspreken als er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige en ouders de noodzakelijke hulp niet of onvoldoende accepteren (sub a) en te verwachten is dat ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen (sub b) (artikel 1:255 eerste lid BW).
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat er (ernstige) ontwikkelingsbedreigingen zijn die in beginsel een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn er in ieder geval in gelegen dat [minderjarige] geen onbelast contact heeft met beide ouders. Hij ervaart dat zijn ouders elkaar niet respecteren, negatieve of belasten uitspraken over elkaar doen in zijn bijzijn en hij heeft ouders die elkaar niet vertrouwen in elkaars opvoedvaardigheden. De rechtbank acht het onderzoek van de Raad en de conclusies hierover in het Raadsrapport zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende onderbouwd en acht het Raadsrapport, anders dan de moeder, bruikbaar in de onderhavige procedure. De rechtbank maakt zich hier, net als de Raad en beide ouders, grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.15.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling is echter naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet toewijsbaar, omdat niet althans onvoldoende is komen vast te staan dat ouders noodzakelijke hulp niet zullen of kunnen accepteren. In de eerste plaats verwacht de rechtbank dat de wijziging van de zorgregeling, die thans wordt uitgesproken, zal bijdragen aan het tegengaan van de ontwikkelingsbedreiging nu [minderjarige] hierdoor evenveel tijd bij zijn vader als bij zijn moeder zal doorbrengen en [minderjarige] hierdoor minder het gevoel zal hebben te moeten kiezen of bang zal zijn één van de ouders tekort te doen.
3.16.
Daarnaast zijn er minder ingrijpende mogelijkheden om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, waarbij de rechtbank ervanuit gaat dat ouders hiertoe allebei hun verantwoordelijkheid zullen nemen en de rechtbank hen hier ook toe in staat acht. Ouders zien immers allebei in dat [minderjarige] lijdt en hebben de wens dat hier iets aan wordt gedaan. De rechtbank verwacht dat in dit stadium mediation succesvol kan zijn. Weliswaar heeft het traject Ouderschap Blijft bij [naam 4] geen positief resultaat gehad, maar uit de uitkomst van de klachtprocedure blijkt dat dit, anders dan in het verslag van [naam 4] wordt gesteld, niet geheel en alleen aan de moeder is te wijten, maar dat ook [naam 4] zelf daar enkele steken heeft laten vallen. Een mediationtraject in het verleden heeft ouders daarentegen wel tot overeenstemming kunnen brengen bij een aantal belangrijke geschilpunten. Een deel van het huidige probleem van wantrouwen tussen ouders lijkt bovendien te zitten in de angst van beide ouders dat de andere ouder met [minderjarige] naar het buitenland zal verhuizen. Met name bij de moeder zit die angst diep geworteld, waarbij zij ook denkt dat [minderjarige] het gevoel heeft dat vader hem mee wil nemen naar Italië. Wat hier ook van zij; inmiddels hebben beide ouders op de zitting uitgesproken dat dit niet aan de orde is en dat zij beiden van mening zijn dat [minderjarige] – in ieder geval tot zijn achttiende jaar – in Nederland moet opgroeien. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij nu rust probeert te creëren voor zichzelf en [minderjarige] in plaats van dat zij het verblijf van [minderjarige] bij de vader steeds opnieuw negatief beoordeelt. [minderjarige] heeft baat bij ouders die positief over elkaar spreken en van wie hij hoort dat het ook leuk en fijn is om bij de andere ouder te zijn. [minderjarige] heeft ook baat bij een ouder aan wie hij enthousiast kan vertellen wat hij met de andere ouder heeft gedaan. Dan voelt [minderjarige] dat hij er mag zijn en hoeft hij zich niet anders voor te doen dan wie hij is. Dat draagt bij aan een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] .
De rechtbank verwacht van beide ouders dat er vanaf nu stappen voorwaarts gezet kunnen gaan worden en een hernieuwd mediationtraject zijn vruchten zal kunnen afwerpen. Het is de rechtbank gebleken dat de moeder hiertoe bereid is. De vader heeft op de zitting weliswaar aangegeven geen heil meer te zien in mediation, maar de rechtbank gaat er vanuit dat de vader zich hiervoor – in het belang van [minderjarige] – open stelt, nu de vader zelf ook niets liever wil dan dat [minderjarige] onbelast contact met hem kan hebben.
De rechtbank is van oordeel de ouders ook zonder ondertoezichtstelling de stappen naar mediation en de hieruit volgende vervolgstappen kunnen zetten in het belang van [minderjarige] . Ook de zorgen van de Raad rondom de medische afspraken die de moeder maakt voor [minderjarige] , kunnen in het mediationtraject worden besproken, wanneer er gesproken zal worden over hulpverlening voor [minderjarige] . Van belang is in ieder geval dat de zorgen van de Raad al deels worden weggenomen, doordat bij [minderjarige] meer bij zijn vader zal gaan verblijven.
3.17.
Concluderend wil de rechtbank de ouders de kans bieden om hun resterende geschillen middels mediation te beslechten en zodoende de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Als dit de ouders zonder ondertoezichtstelling lukt, schept dit veel meer onderling vertrouwen voor de toekomst, hetgeen in het belang van [minderjarige] is.
3.18.
De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen om onder begeleiding van mediator drs. Annelies Hendriks of met het mediationbureau van de rechtbank aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen te gaan werken en de geschilpunten tot overeenstemming te brengen. Indien beide ouders hiervoor openstaan, zal de rechtbank de ouders bij beschikking doorverwijzen naar de gekozen mediatior. De mediator zal de rechtbank na afsluiting van het mediationtraject informeren over de resultaten, waarbij de Raad een afschrift van dit verslag ontvangt.
3.19.
De rechtbank zal de Raad verzoeken uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen pro forma datum aan de rechtbank te berichten of zij een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] nog steeds noodzakelijk acht.

4.De beslissing

De rechtbank
in de zaak C/13/735070 / FA RK 23-3853
4.1.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] , met ingang van de eerste week na de zomervakantie 2025 om de week van maandagmiddag na school tot en met de volgende maandagochtend voor school bij de vader is;
4.2.
bepaalt dat – in de week dat [minderjarige] de gehele week bij één ouder is – er op donderdag tussen 18.00 uur – 18.30 uur een (video)belmoment van maximaal 30 minuten is met de ouder bij wie [minderjarige] niet is. De ouder bij wie [minderjarige] verblijft, is niet bij dat (video)belgesprek aanwezig;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak C/13/770924 / JE RK 25-434
4.5.
verzoekt aan de ouders om
uiterlijk 20 augustus 2025aan de rechtbank te berichten of zij een mediationtraject wensen te starten en of er een voorkeur is voor drs. Annelies Hendriks of het mediationloket van de rechtbank;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling aan
tot1 december 2025 pro forma;
4.7.
verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum nader te rapporteren over de stand van zaken aan de rechtbank en partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Luijck, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.H. Reintjes, als griffier, op 14 juli 2025.
De griffier is buiten staat om deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.