ECLI:NL:RBAMS:2025:5249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
1313508325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank in Świdnica, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, werd verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 2 juli 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en werd de detentiegarantie van de Poolse autoriteiten besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentiegarantie voldoende was om het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks het verzoek van de raadsvrouw om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander, wat werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij vijf jaar rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestond voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/135083-25
Datum uitspraak: 16 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 december 2018 door de Arrondissementsrechtbank in Świdnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Polen),
feitelijk verblijfsadres:
[adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Cox, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de Arrondissementsrechtbank in Ząbkowice Śląskie van 24 april 2018 (met kenmerk II Kp 54/18).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
wederspannigheid, meermalen gepleegd;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Op grond van alle overgelegde stukken in onderlinge samenhang beschouwd kan de opgeëiste persoon worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW.
Als de rechtbank dit onderschrijft dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat de opgeëiste persoon vijf jaar rechtmatig en ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van deze stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. De onderbouwing schiet tekort, nu ten aanzien van het inkomen geen objectieve stukken zijn overgelegd. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer.
Het verzoek tot gelijkstelling wordt afgewezen.

6.Detentieomstandigheden in Poolse remand prisons

Inleiding

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een (extra) bijkomende verzwarende omstandigheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [4] en 6 juni 2024. [5]
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Ten aanzien van de vraag of het vastgestelde algemeen reëel gevaar ook betekent dat voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat zijn grondrechten bij overlevering worden geschonden, heeft de rechtbank kennisgenomen van de aanvullende informatie die op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Poolse autoriteiten is verstrekt.
Op 16 juni 2025 heeft de Poolse officier van justitie de volgende informatie verstrekt ten behoeve van de opgeëiste persoon:
“A. [opgeëiste persoon] will be directed to a location as per the detention zoning – after being surrendered, the suspect will most likely be retained in the Remand Prison in Kłodzko.
B. We confirm, the whole information enclosed to your e-mail (Appendix II and Appendix III) apply also to [opgeëiste persoon] , but the internal order is determined by the director of the prison.
C. The detainees will have available for his personal use not less than 3 square metres. The residential prison cell surface does not include a window recess and a heater recess and the surface outside the internal grill and the sanitary area.
D. If [opgeëiste persoon] will decide to take a part in one of the activities organised in prison, he will be entitled to spend one hour outside his cell. Apart from that he shall be entitled to one -hour- long walk.
E. The procedure for obtaining approval for using a telephone and meeting visitors is the same as the procedure described in Appendix II and Appendix III enclosed to your email.
Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie op 16 juni 2025 de volgende aanvullende vraag gesteld aan de uitvaardigde justitiële autoriteit:
“Can you please confirm that your answer to question D means that [opgeëiste persoon] will be able to spend (at least) two hours outside of his cell daily in case he decides to take part in all activities offered to him (including the one-hour-long walk)??”
Hierop heeft de Poolse officier van justitie bij brief van 24 juni 2025 het volgende meegedeeld:

We confirm that if [opgeëiste persoon] will be transported to the prison in Kłodzko, then he will be able to spend (at least) two hours outside of his cell daily in case he decides to take part in all activities offered to him.
He will be able to participate in cultural and educational activities for 1 hour 7 days a week and 1 hour long walk 7 times a week.
In addition, after submitting a request, he will be able to use the gym in the residential ward once a week.
He can also be held in the detention center in Dzierżoniów or the detention center in Świdnica."
Het Openbaar Ministerie heeft op 25 juni 2025 nog een nadere vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“Please inform us if the information of 16.06.2025 and 24.06.2025 also applies with regard to the detention center in Dzierzoniow and the detention center in Świdnica.?”
In reactie hierop heeft de Poolse officier van justitie bij brief van 26 juni 2025 het volgende meegedeeld:
“I checked again to which detention center [opgeëiste persoon] will be transported. He will remain at the disposal of the District Prosecutor's Office in Ząbkowice Śląskie. Mr. District Prosecutor in
Ząbkowice Śląskie confirmed that if [opgeëiste persoon] is extradited to Poland, Mr. District Prosecutor will order that the detainee be transported to a detention facility in Kłodzko. Such a decision will be in accordance with the zoning rules set forth in the order of the Regional Director of the Prison Service in Opole, which reads, “Temporarily detained men who are at the disposal of the District Prosecutor's Office in Ząbkowice Śląskie are incarcerated in the Kłodzko Prison.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat met de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit het algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instellingen voor voorlopig gedetineerden voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De toezegging dat de opgeëiste persoon een uur per dag mag deelnemen aan activiteiten buiten de cel is geformuleerd als een mogelijkheid. Er wordt niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk twee uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. Bovendien geldt als verzwarende omstandigheid dat de opgeëiste persoon toestemming moet krijgen om contact met de buitenwereld te bewerkstelligen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie afdoende is om het algemeen gevaar weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Poolse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in het
remand regimewaar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 16 juni 2025, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 24 juni 2025 en 26 juni 2025, volgt dat de opgeëiste persoon in zijn cel minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte heeft (exclusief sanitair), waarbij is gegarandeerd dat hij tenminste twee uur per dag buiten zijn cel zal kunnen doorbrengen. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in het
remand regimein Poolse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garanties ten aanzien van de opgeëiste persoon weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 180, 266 en 267 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Arrondissementsrechtbank in Świdnica, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
5.Rb. Amsterdam 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.