Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 in Frans-Guyana, had via zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, verzocht om uitstel van de beslissing omtrent de tijd en plaats van zijn feitelijke overlevering. Dit verzoek was gebaseerd op de lopende strafzaak in Nederland, waarin de opgeëiste persoon op 12 juni 2025 door de Kantonrechter te Roermond was veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke vrijheidsstraf van twee weken voor het rijden zonder rijbewijs. De opgeëiste persoon had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, maar er was nog geen datum voor de behandeling van het hoger beroep vastgesteld.
De officier van justitie stelde in raadkamer dat de feitelijke overlevering niet moest worden uitgesteld, omdat er geen zicht was op een datum voor de inhoudelijke behandeling in hoger beroep. De rechtbank heeft alle belangen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om het verzoek tot uitstel te honoreren. De rechtbank oordeelde dat de recente veroordeling en het ontbreken van een datum voor de behandeling van het hoger beroep niet voldoende grond vormden voor uitstel van de feitelijke overlevering. Het verzoek tot uitstel werd dan ook afgewezen, met de overweging dat de toepassing van artikel 36 van de Overleveringswet niet bedoeld is om een buitenlands strafvonnis in Nederland te executeren.