ECLI:NL:RBAMS:2025:5438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/13/751964 / FA RK 24-3801
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de algehele gemeenschap van goederen met betrekking tot huwelijkse schulden en de redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2025 een beschikking gegeven over de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder op 24 juni 2024 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De rechtbank heeft de man de gelegenheid geboden om inzage te geven in zijn bankrekeningen, maar hij heeft hier niet op gereageerd.

De rechtbank heeft de verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen beoordeeld. De vrouw en de man hebben verzocht om de gemeenschap van goederen te verdelen op hun voorgestelde wijze. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een algehele wettelijke gemeenschap van goederen, aangezien partijen vóór 1 januari 2018 zijn getrouwd en geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 24 augustus 2022, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend.

De rechtbank heeft verschillende activa en passiva besproken, waaronder bankrekeningen, crypto, een eenmanszaak, en diverse schulden. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de Dogecoin en de activa van de eenmanszaak krijgt, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de man te vergoeden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor bepaalde schulden, maar dat de man 100% draagplichtig is voor specifieke schulden die hij buiten medeweten van de vrouw is aangegaan. De rechtbank heeft de proceskosten voor ieder van de partijen bepaald en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/751964 / FA RK 24-3801
Beschikking van 23 juli 2025 betreffende de verdeling
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Nuwenhoud, gevestigd te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.J.H. Vinke, gevestigd te Hoofddorp.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 24 juni 2024 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning en bepaald dat de man €50,- per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen aan de vrouw. De behandeling omtrent de verdeling is pro forma aangehouden. De inhoud van de beschikking wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
Na de beschikking van 24 juni 2024 heeft de rechtbank geen nadere stukken ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
De rechtbank heeft de man tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid geboden om op uiterlijk 17 juni 2025 nadere inzage te verschaffen in zijn bankrekeningen. De man heeft dit niet gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 24 juni 2024. Thans liggen nog voor aan de rechtbank de verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoeken ten aanzien van de website Spreadshirt en de schilderijen van de kinderen ingetrokken. Hierop hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
2.3.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.
2.4.
De verdeling
2.4.1.
Partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hen voorgestelde wijze.
Algehele gemeenschap
2.4.2.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Gelet op artikel 1:93 en 1:94, lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen partijen een algehele wettelijke gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de gemeenschap op grond van artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte dient te worden verdeeld.
Peildatum voor de omvang en samenstelling
2.4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:99, eerste lid, sub b BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift ingediend op 24 augustus 2022. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
Peildatum voor de waardering
2.4.4.
Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en banksaldi in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum, zijnde 24 augustus 2022, en ten aanzien van de overige boedelbestanddelen in beginsel de waarde op het moment van de feitelijke verdeling.
Omvang van de gemeenschap
2.4.5.
Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en schulden die op 24 augustus 2022 aanwezig waren. Partijen zijn het eens over de volgende onderwerpen in verband met de verdeling:
de saldi op diverse bankrekeningen;
een onbetaalde factuur Endemol Nederland VOF (vordering);
een eenmanszaak [naam eenmanszaak] ;
een VOF [naam vennootschap] ;
de crypto op naam van de vrouw;
de inboedel;
de personenauto Toyota Prius Wagon;
diverse schulden.
2.4.6.
De rechtbank zal overgaan tot bespreking van de bestanddelen.
Ad a) de saldi op diverse bankrekeningen
2.4.7.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de bankrekeningen op haar naam aan haar worden toebedeeld, waarbij de man aan haar de helft vergoedt van het negatieve saldo. De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
2.4.8.
Partijen zijn het erover eens dat tot de huwelijksgemeenschap in ieder geval de navolgende bankrekeningen behoren:
  • een ABN Amro Bankrekening op naam van de vrouw: [rekeningnummer 1] ;
  • een ING Bankrekening op naam van de vrouw: [rekeningnummer 2] ;
  • een Knab Bankrekening op naam van de vrouw: [rekeningnummer 3] ;
  • een Knab Bankrekening op naam van de vrouw: [rekeningnummer 4] ;
  • een Knab Bankrekening op naam van de vrouw: [rekeningnummer 5] .
2.4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan bod gekomen dat de rechtbank geen inzage heeft gekregen van de man in zijn bankrekeningen en hierbij behorende saldi die eveneens in de gemeenschap van goederen vallen en dus ook in de verdeling betrokken moeten worden. De rechtbank heeft de man een termijn gegeven tot 17 juni 2025 voor het indienen van nadere stukken. De man heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4.10.
De rechtbank leidt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken af dat partijen het erover eens zijn dat ieder de bankrekeningen zal houden die op zijn / haar naam staan, onder verrekening van de helft van de waarde met de ander. De rechtbank zal bij gebrek aan nadere inzage dienovereenkomstig beslissen.
Ad b) De crypto op naam van de vrouw
2.4.11.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de Dogecoin aan haar worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de totale waarde ad € 529,72,- met de man. De man voert verweer en verzoekt dat de Bitcoins aan hem worden toegescheiden onder verrekening van de helft van de totale waarde ad €529,72,- met de vrouw en waarbij de vrouw de digitale gegevens aan de man overhandigt.
2.4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij na de peildatum met de crypto (Bitcoins) heeft gespeculeerd en dat de munten hierdoor in waarde zijn gedaald. Aldus zijn de munten op dit moment minder waard dan op de peildatum. Om te voorkomen dat de man wordt benadeeld door de speculatie van de vrouw heeft zij aangeboden de helft van de waarde van de crypto op de peildatum aan de man te vergoeden waarmee de vrouw haar eigen verlies neemt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de Dogecoin aan de vrouw wordt toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde met de man. Dit betekent dat de vrouw aan de man een bedrag van €264,86,- dient te betalen wegens overbedeling.
Ad c) Factuur Endemol Nederland VOF
2.4.13.
Beide partijen verzoeken de vordering op Endemol Nederland VOF ter hoogte van €922,09,- in verband met de werkzaamheden van de man bij de televisie serie “ [naam serie] ” aan de andere partij toe te delen onder verrekening van de helft van de waarde van de vordering met de ander.
2.4.14.
De rechtbank leidt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken af dat de factuur tot op heden niet door partijen is geïnd. Nu de vordering ziet op werkzaamheden die de man heeft verricht en de betaling dient plaats te vinden op de betaalrekening op naam van de man, ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de man om de vordering te innen en de helft van de opbrengst met de vrouw te delen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad d) Eenmanszaak [naam eenmanszaak]
2.4.15.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de activa en passiva aan de vrouw worden toebedeeld waarbij de man is gehouden de helft van het negatieve eigen vermogen ad €1339,- aan de vrouw te vergoeden. De man verzoekt te bepalen dat de eenmanszaak aan de vrouw wordt toebedeeld met alle lasten en lusten.
2.4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop staat dat een eenmanszaak op zichzelf geen goed is dat in de gemeenschap van goederen valt en dus als zodanig niet kan worden verdeeld. Het ondernemingsvermogen van een eenmanszaak – bestaande uit de activa en passiva – valt in de wettelijke gemeenschap van goederen en is aldus geen afgescheiden vermogen. De activa kunnen worden verdeeld. De passiva – bestaande uit langlopende en kortlopende schulden – kunnen als zodanig niet worden verdeeld. In het kader van de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap zijn in beginsel beide partijen voor de helft draagplichtig met betrekking tot de schulden, ook als deze verband houden met de exploitatie van een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Het uitgangspunt is dan ook dat partijen in hun onderlinge verhouding dan ook recht hebben op de helft van de waarde van de bezittingen en aansprakelijk zijn voor de helft van de schulden.
2.4.17.
De rechtbank begrijpt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw de eenmanszaak zal voortzetten en dat de activa ter hoogte van €7.606,- aan haar worden toegedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van de activa, zijnde een bedrag van €3.803,- aan de man dient te voldoen wegens overbedeling.
2.4.18.
Partijen twisten over de vraag of zij beiden voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden verbonden aan de eenmanszaak. De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is door de vrouw onbetwist gesteld dat partijen hun huishoudelijke kosten hebben voldaan van de inkomsten uit deze eenmanszaak en dat zij als gezin van dit geld hebben ‘geleefd’. Door de man zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de verdeling bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Beide partijen hebben geprofiteerd van het inkomen uit de onderneming en beide partijen dienen dan ook de financiële verantwoordelijkheid te nemen voor schulden van de onderneming, zoals de rechtbank het verzoek van de vrouw begrijpt. De rechtbank zal aldus bepalen dat beide partijen in hun onderlinge draagplicht de helft van de schulden van de onderneming dienen te dragen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Ad e) [naam vennootschap] (vof)
2.4.19.
Partijen zijn het erover eens dat de vof [naam vennootschap] zal worden ontbonden. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de ontbindingspapieren getekend. Hierop hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
Ad f) Personenauto van het merk Toyota
2.4.20.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst van de Toyota aan hem dient te voldoen. De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en stelt dat zij met de verkoopopbrengst gezamenlijke schulden van partijen heeft betaald.
2.4.21.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn dat de personenauto van het merk Toyota is verkocht voorafgaand aan de peildatum. Uit de door de vrouw overgelegde stukken (productie 28) en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, leidt de rechtbank af dat de verkoopopbrengst van de auto is aangewend om gezamenlijke schulden van partijen af te lossen. Aldus is de verkoopopbrengst van de auto reeds ten goede gekomen aan het gemeenschappelijke vermogen van partijen zodat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.
Ad g) Inboedel
2.4.22.
De man verzoekt te bepalen dat de inboedel in onderling overleg wordt verdeeld, meer specifiek vraagt de man toebedeling van zijn goochelspullen en massagestoel waarna partijen met gesloten beurzen de inboedel hebben verdeeld. De man wil voorts een termijn van twee tot drie maanden om deze spullen op te halen. De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en stelt dat de termijn van twee tot drie maanden te lang is nu de spullen al drie jaar bij haar op zolder staan opgeslagen. De vrouw verzoekt dat de man binnen 14 dagen na de beschikkingsdatum de spullen moet ophalen, waarna de vrouw gerechtigd is de voor de man bestemde inboedel af te laten voeren op zijn kosten.
2.4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken leidt de rechtbank af dat partijen het erover eens zijn dat aan de man de goochelspullen zullen worden toegedeeld en dat aan de vrouw de inboedel – behoudens de goochelspullen en – zal worden toegedeeld zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank maakt uit de toelichting van de vrouw op dat de massagestoel door de man ondanks verzoeken daartoe, niet is opgehaald, waarna deze door haar op straat is gezet. Verdeling daarvan is derhalve niet meer mogelijk.
2.4.24.
De rechtbank bepaalt voorts dat de man één maand de tijd heeft om de spullen op te halen. De rechtbank overweegt hiertoe dat tijdens de mondelinge behandeling de man heeft toegelicht dat zijn spullen op verschillende plekken in Nederland staan opgeslagen. De rechtbank begrijpt dat de woonsituatie van de man met zich brengt dat hij niet gemakkelijk zijn spullen kan ophalen en opslaan. Daar staat echter tegenover dat de woning van de vrouw niet langer als opslagplaats kan fungeren. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij de zolderkamer wil ombouwen naar een slaapkamer voor de oudste dochter van partijen, zodat het van belang is dat de vrouw over de zolderkamer kan beschikken. Eén maand moet volgens de rechtbank aan de man voldoende gelegenheid bieden om een andere opslagplek te vinden.
Ad h) Diverse schulden
2.4.25.
De rechtbank stelt voorop, zoals ook is toegelicht onder randnummer 2.4.16, dat zij geen schulden kan verdelen, aangezien een schuld geen goed is en voor de overgang van schulden de medewerking van de crediteur nodig is. Voor zover de verzoeken van partijen hiertoe strekken, zal dit worden afgewezen.
2.4.26.
De hoofdregel van artikel 1:100 tweede lid BW houdt in dat in de onderlinge verhouding tussen partijen, voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, deze schulden door beide partijen voor een gelijk deel worden gedragen. Dit kan anders zijn als dat schriftelijk is overeengekomen of als uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Partijen zijn dus beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden en zijn ieder in beginsel voor de helft draagplichtig voor het aflossen van deze schulden. De rechtbank wijst erop dat, als één van de partijen wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht heeft op de andere partij.
2.4.27.
Voor zover de verzoeken van partijen strekken te bepalen dat partijen over en weer de helft van de schulden aan elkaar dienen te voldoen zodat zij vervolgens zelf zorgdragen voor afbetaling van het openstaande schuldbedrag zal de rechtbank dit afwijzen. Immers ontbreekt hiervoor de juridische grondslag.
2.4.28.
Tussen partijen is niet in geschil dat de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden te voldoen zodat de rechtbank per schuld de interne draagplicht tussen partijen zal bespreken.
Schulden waarover partijen het eens zijn
2.4.29.
Partijen zijn het erover eens dat de navolgende schulden tot de gemeenschap behoren en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schulden:
  • de Tozo lening bij de [gemeente] ter hoogte van €3.819,29 op de peildatum;
  • de schuld bij het UWV ter hoogte van €2.378,70 op de peildatum;
  • diverse Belastingschulden ter hoogte van 1.465,- op de peildatum;
  • de schuld voor kinderopvangkosten bij [kinderdagverblijf] ter hoogte van €728,73 op de peildatum;
  • de schuld ten aanzien van de zorgkosten van de man ter hoogte van €365,05 op de peildatum.
2.4.30.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de schulden aan het UWV, de Belastingdienst, [kinderdagverblijf] , de zorgkosten van de man en de Bbz-uitkering inmiddels door haar zijn afgelost. De vrouw heeft dit echter onvoldoende onderbouwd met nadere bewijsstukken zodat de rechtbank niet kan vaststellen of deze schulden daadwerkelijk zijn afgelost. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw – zoals de rechtbank begrijpt – om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag in het kader van de door haar afgeloste schulden dan ook afwijzen. Dit neemt niet weg dat indien de vrouw meer dan de helft van de gemeenschapsschulden heeft afgelost, zij een regresvordering op de man heeft.
Schulden waarover partijen het niet eens zijn
2.4.31.
De rechtbank stelt vast dat partijen twisten over de vraag de navolgende leningen en schulden tot de gemeenschap behoren en in hoeverre ieder voor de helft draagplichtig is voor deze schulden:
  • lening bij mevrouw [naam 1] ;
  • lening bij [naam 4] ;
  • schuld bij de [gemeente] in het kader van de Bbz-uitkering;
  • schuld bij [naam 2] ;
  • schuld bij mevrouw [naam 3] .
De lening bij mevrouw [naam 1]
2.4.32.
De vrouw verzoekt te bepalen dat partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de lening van €15.000,- bij mevrouw [naam 1] , de moeder van de vrouw. De man heeft het bestaan en de hoogte van deze lening betwist.
2.4.33.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde stukken (productie 8) blijkt dat partijen in 2014 en 2015 een totaalbedrag van €15.000,- hebben ontvangen van de moeder van de vrouw. Verder volgt uit diezelfde productie dat er een bedrag van €11.890,- is afgelost tot november 2018 waarna er geen aflossingen meer zijn betaald. Op de peildatum stond er aldus nog een schuld open van €2.510,-. De rechtbank leidt uit het verweerschrift van de man af dat hij op de hoogte was van een lening bij mevrouw [naam 1] . Hij was echter in de veronderstelling dat deze lening €5.000,- bedroeg en dat deze reeds was afgelost op de peildatum. Aldus blijkt hier volgens de rechtbank uit dat de man in ieder geval bekend was met een lening van partijen bij mevrouw [naam 1] zodat de man volgens de rechtbank het bestaan van de lening onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Aan de betwisting van de hoogte van de lening door de man gaat de rechtbank voorbij nu uit de stukken van de vrouw (productie 8) volgt dat partijen het bedrag van €15.000,- daadwerkelijk hebben ontvangen.
2.4.34.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de lening in de huwelijksgemeenschap valt en dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze lening in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 1:100 BW. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de redelijkheid en billijkheid leiden tot een andere draagplicht.
De lening bij [naam 4]
2.4.35.
De vrouw verzoekt te bepalen dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de lening van €3.500,- bij [naam 4] , de oom van de vrouw. De man heeft het bestaan van deze lening betwist.
2.4.36.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde stukken (productie 9) blijkt dat partijen in 2019 een totaalbedrag van €3.500,- hebben ontvangen van [naam 4] . De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat dit geld is gebruikt voor de hypnosetraining van de man. Verder volgt uit diezelfde productie 9 dat partijen niet hebben afgelost op deze lening. Op de peildatum stond er aldus nog een schuld open van €3.500,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man het bestaan van de lening onvoldoende gemotiveerd betwist, mede gelet op de door de vrouw overgelegde bewijsstukken. Daarbij komt dat de rechtbank het aannemelijk acht, gelet op de financiële problemen van partijen, dat zij hulp van familie hebben ingeschakeld.
2.4.37.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de lening in de huwelijksgemeenschap valt en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze lening in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 1:100 BW. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de redelijkheid en billijkheid leiden tot een andere draagplicht.
Schuld in het kader van de Bbz-uitkering
2.4.38.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man jegens haar gehouden is de schuld in het kader van de Bbz-uitkering volledig voor zijn rekening te nemen. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat de man heeft geweigerd zijn inkomensgegevens aan te leveren waardoor de schuld bij de gemeente in verband met de ontvangen Bbz-uitkering is ontstaan. Volgens de vrouw leidt dit ertoe dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de man volledig draagplichtig moet zijn voor deze schuld.
2.4.39.
De man voert verweer en stelt dat de vrouw deze uitkering zonder zijn toestemming heeft aangevraagd en hij hier niet van op de hoogte was. De man verzoekt dan ook dat de schuld volledig ten laste van de vrouw dient te komen.
2.4.40.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen twisten niet over de vraag of de terugbetalingsverplichting naar aanleiding van het teveel ontvangen voorschot op de Bbz-uitkering in de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal hier dan ook van uitgaan. De vraag is of de redelijkheid en billijkheid met zich brengt dat de man dan wel de vrouw volledig draagplichtig dient te zijn voor de ontstane schuld.
2.4.41.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat partijen al sinds 2020 een (aanvullende) Bbz-uitkering ontvangen en dat zij als gezin van dit geld leefden. Partijen ontvingen deze uitkering dus al geruime tijd voorafgaand aan de peildatum. De vrouw heeft toegelicht dat partijen een voorschot van de gemeente ontvingen op de uitkering, welk voorschot werd verrekend nadat de werkelijke inkomensgegevens van partijen bekend waren. Op basis van deze gegevens verrekende de gemeente het voorschot met het daadwerkelijke uitkeringsbedrag. In het verleden heeft dit voor partijen nooit geleid tot een terugbetalingsverplichting, stelt de vrouw. Pas bij het uiteengaan van partijen zijn omtrent deze uitkering problemen ontstaan die hebben geresulteerd in een terugbetalingsverplichting. In de laatste periode dat partijen samenleefden (mei tot en met juli 2022) hebben partijen namelijk een voorschot ontvangen waarover achteraf niet verrekend kon worden omdat de man zijn inkomensgegevens niet met de gemeente dan wel de vrouw wilde delen. Zoals uit de door de vrouw overgelegde stukken (productie 2) blijkt, heeft zij in de periode mei tot en met oktober 2022 verschillende keren aan de man gevraagd om zijn inkomensgegevens. Zij heeft eveneens aangegeven dat indien partijen de gevraagde gegevens niet aan de gemeente zouden toezenden het bedrag moest worden terugbetaald met als gevolg dat de kinderen minder te eten zouden hebben. De man heeft vervolgens, ondanks dat hij zich bewust was van de gevolgen, alsnog zijn inkomensgegevens niet verstrekt. De rechtbank acht de weigerachtige houding van de man aannemelijk nu de man ook in deze procedure, nadat de rechtbank hem hiertoe een termijn heeft gegeven, niet is overgegaan tot het indienen van de gevraagde stukken ten aanzien van zijn bankrekening(en). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man de stelling van de vrouw – dat de terugbetalingsverplichting is ontstaan omdat de man zijn inkomensgegevens niet heeft gedeeld – onvoldoende gemotiveerd betwist, mede in het licht van de door de vrouw overgelegde bewijsstukken. De rechtbank neemt daarbij eveneens in overweging dat op dit moment alleen de vrouw de (financiële) verantwoordelijkheid neemt voor de gezamenlijke schulden van partijen en zorgdraagt voor aflossing daarvan.
2.4.42.
Hoewel als uitgangspunt heeft te gelden dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voor deze specifieke schuld niet draagplichtig. Dit zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, mede gezien de aard van het ontstaan van de schuld en de hiervoor geschetste gedragingen van de man. Dit resulteert in een 100% draagplicht voor de man voor deze schuld.
Schuld bij [naam 2] en [naam 3]
2.4.43.
De man stelt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan [naam 2] ter hoogte van €21.046,56,- en de schuld aan mevrouw [naam 3] ter hoogte van €9.000,- die hij is aangegaan voor de aankoop van een café. De vrouw voert verweer en stelt primair dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre de schuld bij [naam 2] is aangegaan voorafgaand aan de peildatum zodat de man alleen draagplichtig is voor deze schuld. Subsidiair stelt de vrouw dat de man op grond van de redelijkheid en billijkheid geheel draagplichtig dient te zijn voor de schulden bij [naam 2] en mevrouw [naam 3] nu de man deze schulden buiten medeweten van de vrouw is aangegaan, de schulden zeer kort op de peildatum zijn aangegaan door de man en de man hiermee onverantwoorde uitgaven heeft gedaan.
2.4.44.
De rechtbank stelt voorop dat uit de door de man overgelegde stukken niet duidelijk is in hoeverre de schuld bij [naam 2] op de peildatum bestond en zo ja, hoe hoog die schuld toen was. De man heeft ter onderbouwing van deze schuld een dossieroverzicht van Boeder Gerechtsdeurwaarders overgelegd (productie 9). Dit dossier dateert echter uit 2024 en dus na de peildatum. Dit neemt echter niet weg dat indien er een schuld is bij [naam 2] op de peildatum aanwezig was, beide partijen hiervoor draagplichtig zijn.
2.4.45.
De rechtbank overweegt dan ook als volgt. Ten aanzien van de schulden bij [naam 2] en mevrouw [naam 3] zijn er door de vrouw feiten en omstandigheden gesteld die met zich brengen dat van de hoofdregel uit artikel 1:100 BW van gelijke verdeling moet worden afgeweken. Zij stelt dat de man in de maand augustus is verdwenen en dat hij buiten haar medeweten om deze schulden is aangegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man erkend dat de vrouw geen weet had van de door hem aangegane schulden, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van de vrouw. Daarnaast stelt de vrouw dat de man deze schulden is aangegaan om onverantwoorde uitgaven te doen die partijen niet financieel konden dragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij de schulden is aangegaan om een café te kopen, welk café diende ter afleiding van de echtscheidingsperikelen die zich tussen partijen afspeelden. De man geeft aan dat de aanschaf van het café niet slim was. Naar het oordeel van de rechtbank is de man op een roekeloze wijze schulden aangegaan om onverantwoorde uitgaven te doen, in de wetenschap van de langdurige financiële problemen van partijen. De hoge schuldenlast die reeds op de schouders van partijen rust, had de man ervan moeten weerhouden om deze schulden aan te gaan.
2.4.46.
Onverkorte toepassing van de regel van artikel 1:100 lid 1 BW zou naar het oordeel van de rechtbank ertoe leiden dat de vrouw, alsmede de kinderen worden benadeeld door de schulden die de man buiten medeweten van de vrouw is aangegaan om onverantwoorde uitgaven te doen die partijen financieel niet konden dragen. Aldus concludeert de rechtbank dat er afgeweken dient te worden van de hoofdregel van een gelijke verdeling van de schulden voor de schuld bij [naam 2] en [naam 3] . Dit resulteert in een 100% draagplicht voor de man voor deze schulden.
Proceskosten
2.5.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de (wijze van de) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de Dogecoin op naam van de vrouw, onder de verplichting de helft van de waarde aan de man te voldoen, zijnde €264,86,-;
  • de activa van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] , onder de verplichting de helft van de waarde aan de man te voldoen, zijnde €3.803,-;
  • de inboedel, behoudens de goochelspullen, zonder nadere verrekening.
Aan de man wordt toegedeeld:
  • de vordering op Endemol Nederland VOF, onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen, zijnde €461,03;
  • de goochelspullen, zonder nadere verrekening;
3.2.
bepaalt dat aan ieder van partijen de op zijn of haar naam staande bankrekeningen worden toegedeeld, onder de verplichting de helft van het saldo op de peildatum aan de ander te vergoeden;
3.3.
bepaalt ten aanzien van de schulden op de peildatum dat partijen ieder in gelijke delen draagplichtig zijn voor:
  • de passiva van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] ter hoogte van €7.606,-;
  • de Tozo lening bij de [gemeente] ter hoogte van €3.819,29;
  • de schuld bij het UWV ter hoogte van €2.378,70;
  • diverse Belastingschulden ter hoogte van €1.465,-;
  • de schuld voor kinderopvangkosten bij [kinderdagverblijf] ter hoogte van €728,73;
  • de schuld ten aanzien van de zorgkosten van de man ter hoogte van 365,05;
  • de lening bij mevrouw [naam 1] ter hoogte van €2.510,-;
  • de lening bij [naam 4] ter hoogte van €3.500,-;
3.4.
bepaalt dat de man 100% draagplichtig is voor:
  • de schuld op de peildatum bij de gemeente in het kader van de Bbz-uitkering ter hoogte van €1.462,72;
  • de schuld bij [naam 2] ;
  • de schuld op de peildatum bij mevrouw [naam 3] ter hoogte van €9.000,-;
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V. Zuiderbaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.L. Mulder op 23 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.