Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.De procedure
2.De feiten
Indien deze overeenkomst tussentijds, dat wil zeggen niet van rechtswege, eindigt op initiatief van de Stichting, dan wel onder omstandigheden en/of door handelen, dat voor rekening en risico van de Stichting dient te komen, dan wel met wederzijds instemmen van de Stichting en van Bestuurder, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van Bestuurder zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, zal Bestuurder gerechtigd zijn tot een schadevergoeding.”
Er zijn geen aanwijzingen dat de raad van toezicht met de schorsing toepassing van het enquêterecht heeft willen voorkomen. Nu (i) het verzoek in overwegende mate draait om [verzoeker] eigen positie als bestuurder, (ii) de continuïteit van de Organisatie is verzekerd door de spoedige benoeming van een interim-bestuurder, terwijl (iii) het verzoek onvoldoende toelicht wat de bezwaren zijn tegen het PWC-onderzoek door de raad van toezicht en (iv) de gestelde feiten ter zake de “heimelijke samenwerking”[tussen [naam 1] en de RvT, rb]
onvoldoende ernstig zijn, heeft verzoekster onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat de rechtspersoon in redelijkheid geen beroep kan doen op de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van haar geschorste bestuurder.”
3.De verzoeken en tegenverzoeken
De verzoeken:
14 januari 2025,
4.De beoordeling
De verzoeken
€ 75.000,00 bruto en verwijst hiervoor naar de tekst van de bepaling in de arbeidsovereenkomst. De rechtbank volgt Raeger in haar standpunt dat aan [verzoeker] geen contractuele vergoeding toekomt omdat de relatie wordt beëindigd op grond van handelingen of nalatigheid van [verzoeker] . Daarvoor verwijst Raeger naar de tekst van artikel 11.1. Anders dan [verzoeker] aanvoert, gaat het hier niet alleen om handelingen in de zin van artikel 7:677 BW en artikelen 7:678 BW. De tekst van de bepaling vermeldt namelijk dat het gaat om “
handelingen of nalatigheid van Bestuurder zoals bedoeld inonder meer[onderstreping rb]” de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] tot betaling van een contractuele schadevergoeding van € 75.000,00 bruto wordt afgewezen.
5.De beslissing
in de zaak C/13/758664 / HA RK 24-369
in de zaak C/13/763849 HA RK 25-37
in beide zaken