ECLI:NL:RBAMS:2025:5480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/13/770316 / HA ZA 25-1131
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om deskundigenonderzoek in geschil tussen buren over geluidsoverlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], die ook familie van elkaar zijn. Het geschil betreft geluidsoverlast en de vraag of de vloer van de woning van [gedaagde] voldoet aan de geldende normen. [eiser] heeft een incidentele vordering ingediend om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen voor onderzoek naar de geluidsoverdracht tussen de appartementen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek alleen kan worden gedaan voorafgaand aan de aanhangigheid van de bodemzaak, en dat [eiser] niet bij wijze van voorlopige voorziening kan verzoeken om een deskundigenonderzoek in de lopende procedure. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [eiser] afgewezen, omdat er onvoldoende dringend belang is aangetoond voor het verzoek. Tevens is [eiser] in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/770316 / HA ZA 25-1131
Vonnis in incident van 23 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.J. Hagemans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.P. van Overeem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 mei 2025, tevens inhoudende een incidentele vordering op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Hierna is bepaald dat vandaag vonnis in het incident zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn (boven)buren en tevens familie van elkaar. [eiser] woont (met zijn gezin) op de eerste verdieping van een pand aan de [locatie] . [gedaagde] woont (met haar gezin) op de tweede verdieping van hetzelfde pand.
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over geluidsoverlast en (in verband hiermee) of de vloer in de woning van [gedaagde] voldoet aan de daarvoor geldende normen.
2.3.
Op 21 februari 2025 heeft The Acoustic Advisor een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij ter plaatse lucht- en contactgeluidmetingen zijn uitgevoerd. De bevindingen van The Acoustic Advisor zijn neergelegd in een rapport van diezelfde datum.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. overgaat tot het aanwijzen van een onafhankelijke deskundige, die onderzoek kan doen naar de mate van geluidsoverdracht tussen het appartement van [gedaagde] en het appartement van [eiser] en die dient aan te geven of de bevindingen in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende normen en de daar redelijkerwijs aan te stellen vereisten, alsook om aanbevelingen te doen hoe de geluidsoverdracht zou kunnen worden gereduceerd tot een aanvaardbaar niveau;
II. [gedaagde] veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat het onderzoek als onder I omschreven zal worden uitgevoerd op de kortst mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-.
3.2.
Aan de incidentele vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.
Partijen hebben eerder al een onafhankelijke deskundige aangewezen, maar [gedaagde] blijft zich tegen de uitkomsten daarvan verzetten. [gedaagde] houdt vol dat de door haar gerealiseerde vloer voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Die discussie staat ook in de weg aan het overleg tussen partijen over een minnelijke regeling. Daarnaast is voor [eiser] van groot belang dat over de deugdelijkheid van de vloer op (zeer) korte termijn ook geen enkele discussie kan bestaan, omdat [gedaagde] het voornemen heeft om haar appartement te verkopen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] of tot afwijzing van de incidentele vordering. Daartoe brengt zij het volgende naar voren.
[eiser] heeft de verkeerde rechtsingang gekozen. Met zijn incidentele vordering wil [eiser] een voorlopige bewijsverrichting als bedoeld in artikel 196 Rv. Daartoe had hij voorafgaand aan de onderhavige procedure een verzoekschrift moeten indienen.
[eiser] vordert de uitvoering van een deskundigenonderzoek. Dat is geen voorlopige voorziening voor de duur van de procedure als bedoeld in artikel 223 Rv. Bovendien zal eerst in de hoofdzaak een oordeel moeten worden gevormd, voordat de vraag aan de orde is of een deskundigenonderzoek geïndiceerd is.
[eiser] heeft geen belang bij het gevraagde onderzoek, omdat er al onderzoek is gedaan. De bedenkingen die [gedaagde] heeft tegen de conclusies van het al uitgevoerde onderzoek maken nog niet dat er nieuwe geluidsmetingen zouden moeten worden verricht. Zo is een belangrijk verweer van [gedaagde] tegen de rapportage dat de gemeten geluidsniveaus worden gerelateerd aan het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat niet van toepassing is. Voor een reactie op dat verweer is geen nieuw onderzoek nodig.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. indien en voor zover de vordering in het incident niet is toegewezen, in de hoofdzaak alsnog overgaat tot het aanwijzen van een onafhankelijke deskundige, die onderzoek kan doen naar de mate van geluidsoverdracht tussen het appartement van [gedaagde] en het appartement van [eiser] en die dient aan te geven of de bevindingen in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende normen en de daar redelijkerwijs aan te stellen vereisten, alsook om aanbevelingen te doen hoe de geluidsoverdracht zou kunnen worden gereduceerd tot een aanvaardbaar niveau;
II. [gedaagde] veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat het onderzoek als onder I omschreven zal worden uitgevoerd op de kortst mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-;
III. [gedaagde] veroordeelt om voor eigen rekening en risico de door de deskundige eventueel gedane aanbevelingen om de vloer (voor zover mogelijk) te laten voldoen aan de NEN 5077 norm, op te volgen en uit te voeren, zulks uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het rapport van de deskundige, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen één maand na uitvoering van de werkzaamheden als hiervoor omschreven, haar medewerking te verlenen aan een vervolgonderzoek van de door de rechtbank te benoemen deskundige, waaruit zal blijken of de aanbevolen werkzaamheden volledig en deugdelijk zijn uitgevoerd alsook om vast te stellen of de in het appartement van [gedaagde] aanwezige vloer voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder nadrukkelijk begrepen de kosten van de advocaat van [eiser] , alsook de kosten van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

5.De beoordeling

in het incident
5.1.
In deze zaak is het per 1 januari 2025 ingevoerde nieuwe bewijsrecht (zie de artikelen 196-204 Rv) van toepassing. Onder het nieuwe bewijsrecht kan een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek alleen nog worden gedaan voorafgaand aan de aanhangigheid van de bodemzaak. Gelet hierop kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet bij wijze van voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv in de aanhangige hoofdzaak verzoeken om een deskundigenonderzoek uit te laten voeren. Daarvoor is mede redengevend dat op grond van artikel 197 lid 1 Rv de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om (in spoedeisende gevallen) kennis te nemen van een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting beperkt is tot verzoeken tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens. Ter zake van andere voorlopige bewijsverrichtingen is de voorzieningenrechter niet bevoegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook niet bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv in een lopende procedure om een deskundigenonderzoek als voorlopige bewijsverrichting kan worden verzocht. Reeds hierom moet de incidentele vordering van [eiser] worden afgewezen.
5.2.
Ook inhoudelijk zou de incidentele vordering overigens niet toewijsbaar zijn geweest. Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding op grond van artikel 223 Rv moet voldoende (dringend) belang bestaan. Zo is vereist dat niet kan worden verlangd dat de afloop van de hoofdzaak wordt afgewacht. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij, vooruitlopend op de behandeling en de uitkomst van de hoofdzaak, een dringend belang heeft dat het door hem gevraagde deskundigenonderzoek plaatsvindt. De enkele stelling dat [gedaagde] het voornemen heeft om haar etage te verkopen, is daartoe niet toereikend. Bovendien zal in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld welke betekenis toekomt aan (de conclusies van) het reeds uitgevoerde deskundigenonderzoek en of het nodig is dat opnieuw onderzoek wordt gedaan. Hierover zal eerst het debat in de hoofdzaak moeten worden gevoerd en daarop kan in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening niet worden vooruitgelopen.
5.3.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in het incident betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat: € 614,00 (1 punt x tarief II: € 614,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 792,00
in de hoofdzaak
5.4.
De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van
3 september 2025voor conclusie van antwoord.
5.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van
3 september 2025voor conclusie van antwoord,
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.