Op 24 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor een jaar, omdat er zorgen waren over hun emotionele ontwikkeling en de impact van huiselijk geweld in de thuissituatie. De moeder van de kinderen, die het eenhoofdig gezag heeft, en de vader, die niet erkend is als vader van [minderjarige 2], hebben beide hun standpunten naar voren gebracht. De moeder betoogde dat een ondertoezichtstelling contraproductief zou zijn, terwijl de vader de noodzaak ervan onderschreef. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de noodzaak van een ondertoezichtstelling, ondanks de zorgen van de Raad. De rechtbank concludeert dat de huidige hulpverlening voor de moeder en kinderen moet worden voortgezet, maar dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet voldoende zijn vastgesteld. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.