ECLI:NL:RBAMS:2025:5583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
13/367172-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen ambtenaar van de gemeente Amsterdam wegens knevelarij en onterecht ontvangen geldbedragen

Op 29 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige ambtenaar van de gemeente Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en 150 uur taakstraf voor het onterecht vorderen en ontvangen van geldbedragen die niet verschuldigd waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als ambtenaar handelde in de periode van 12 februari 2023 tot en met 28 januari 2024, waarbij zij geldbedragen heeft gevorderd van verschillende personen voor diensten die gratis geleverd zouden moeten worden. De zaak kwam aan het licht na een melding bij het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam, waarna een intern onderzoek en een aangifte bij de politie volgden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan knevelarij, ondanks de verdediging die stelde dat zij niet als ambtenaar gekwalificeerd kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid werkte en dat haar functie een openbaar karakter had. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar stabiele woonsituatie en het feit dat zij geen eerder strafblad had voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.367172.24 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/367172-24
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortdag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. T.S. Finken, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2023 tot en met 28 januari 2024, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) als ambtenaar (werkzaam als medewerker van de [naam bedrijf] , in elk geval als ambtenaar in dienst van gemeente Amsterdam), in de uitoefening van haar bediening, als verschuldigd aan zichzelf, aan een andere ambtenaar of aan enige openbare kas, van een of meerdere personen heeft gevorderd en/of ontvangen en/of bij uitbetalingen terug heeft gehouden, een of meer geldbedragen, waarvan zij, verdachte, (telkens) wist dat deze een of meerdere personen die/dat bedrag(en) niet verschuldigd was/waren, te weten van:
- [naam 1] , een geldbedrag van 335 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 2] , een geldbedrag van 400 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 3] , een gedrag van 70 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 4] , een geldbedrag van 40 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 5] , een geldbedrag van 50 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 6] , een geldbedrag van 675 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 7] , een geldbedrag van 135 euro, althans een geldbedrag en/of
- [naam 8] , een geldbedrag van 150 euro, althans een geldbedrag.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 14 november 2023 is bij het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam informatie binnengekomen dat een klant van de [naam bedrijf] in [plaats] zou moeten betalen voor werkzaamheden verricht door een medewerker van de Formulierenbrigade. Deze werkzaamheden betreffen het namens de klant reageren op meldingen via Woningnet waar de klant € 50,- per keer voor zou moeten betalen door middel van een ‘tikkie’. Naar aanleiding van deze melding heeft het Bureau Integriteit een intern onderzoek uitgevoerd. Uit dit interne onderzoek blijkt dat het om verdachte zou gaan. Een vertegenwoordiger van de gemeente heeft vervolgens aangifte gedaan bij de politie, waarna de Rijksrecherche onderzoek heeft gedaan.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan knevelarij.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, gelet op de aangifte, de getuigenverklaringen, de bankgegevens van verdachte en haar verklaring. Daaruit blijkt dat verdachte als ambtenaar gedurende een langere periode van meerdere mensen betalingen heeft ontvangen voor diensten waar geen betaling tegenover hoorde te staan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat zij niet kan worden gekwalificeerd als ‘ambtenaar’ in de zin van artikel 84 Wetboek van Strafrecht, zoals geïnterpreteerd in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:2753). Ten eerste verhoudt de doelstelling van de Wet sociale werkvoorziening (hierna: Wsw), op basis waarvan verdachte gedetacheerd was bij de [naam bedrijf] , zich niet tot het ambtenaarschap. Daarnaast is de [naam bedrijf] een coöperatie en daarmee een privaatrechtelijke rechtspersoon. Verder bestond de functie van verdachte bij de [naam bedrijf] niet uit het vervullen van enige overheidstaak en verkeerden de klanten van de [naam bedrijf] ook niet in de veronderstelling dat verdachte een ambtenaar was. Ten slotte blijkt ook uit de statuten van de [naam bedrijf] dat zij geen overheidstaken als doelen heeft en dat zij financieel onafhankelijk is van de overheid. Om deze redenen heeft verdachte geen functie bekleed waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.
Daarbij komt dat verdachte niet werkte onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid, maar van de [naam bedrijf] . Ook om deze reden is geen sprake van ‘ambtenaarschap’, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ambtenaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht
Het begrip ‘ambtenaar’ in de zin van het Wetboek van Strafrecht moet op grond van de geldende jurisprudentie aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen:
degene die onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd(vgl. Hoge Raad 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6793)
.Het begrip dient in zijn algemeenheid ruim te worden uitgelegd. Daarmee vallen onder omstandigheden ook medewerkers van geprivatiseerde organisaties met een publieke taak onder het bereik van dit begrip.
Openbaar karakter
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte in de tenlastegelegde periode kan worden aangemerkt als ambtenaar in de hiervoor bedoelde zin, dient als eerste te worden vastgesteld of aan de functie die verdachte vervulde een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. Daarbij is het volgende van belang.
Verdachte had een arbeidsovereenkomst met de gemeentelijke Dienst Werk en Inkomen, onderdeel van het Re-integratiebedrijf Amsterdam, van de gemeente Amsterdam. Dit betrof een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in het kader van de Wsw, welke als doel had om de werknemer terug te brengen naar de reguliere arbeidsmarkt of naar een plaats zo dicht mogelijk bij de reguliere arbeidsmarkt.
Vanuit de gemeente was verdachte per 1 januari 2020 gedetacheerd bij de [naam bedrijf] . Ten behoeve van deze detachering is een medewerkersovereenkomst opgesteld tussen de [naam bedrijf] en verdachte, die geldig was van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
Gelet op haar fysieke beperkingen is verdachte verminderd loonwaardig. Haar salaris voor deze functie werd – voor zover zij loonwaardig was – betaald door de [naam bedrijf] . Het overige deel van haar salaris werd betaald door de gemeente Amsterdam.
De gemeente Amsterdam is de hoofdfinancier van de [naam bedrijf] . Zij financieren 60% van de begroting. De overige financiering wordt voorzien via een woningcorporatie, een verzekeraar en incidenteel via fondsen.
Uit de getuigenverklaring van [naam getuige] , coach en medeoprichter van de [naam bedrijf] , blijkt dat de [naam bedrijf] zich richten op mensen die de gemeente Amsterdam lastig bereikt, in het kader van uitvoering van wettelijke taken van de gemeente zoals de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Bij de [naam bedrijf] had verdachte de functie van assistent-teamcoördinator bij de Formulierenbrigade. Binnen deze functie hielp zij personen die zich meldden bij de [naam bedrijf] met allerlei administratieve vragen en verzoeken, bijvoorbeeld met het aanmelden voor woningen bij Woningnet.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. Bij die beoordeling acht de rechtbank van belang dat verdachte – anders dan in de zaak waar de verdediging naar verwijst – in dienst is getreden bij de Gemeente Amsterdam, een publiekrechtelijke rechtspersoon. Dat verdachte op basis van de Wet sociale werkvoorziening bij een privaatrechtelijke organisatie is gedetacheerd en dat met die detachering ook sociale doelen zijn beoogd doet daar niets aan af. Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte met haar werkzaamheden wel degelijk mede uitvoering gaf aan de wettelijke taken van de gemeente, zoals het bieden van sociale voorzieningen aan degenen die dat nodig hebben. Dat blijkt ook uit het statutaire doel van de vereniging (het ondersteunen van kwetsbare buurten) en het feit dat de vereniging voor haar financiering grotendeels afhankelijk is van de Gemeente Amsterdam.
Toezicht en verantwoordelijkheid
Verder dient te worden beoordeeld of verdachte haar werkzaamheden onder toezicht en verantwoordelijkheid van de overheid heeft verricht.
Verdachte heeft in dat verband ter terechtzitting verklaard dat de functioneringsgesprekken die zij in het kader van deze functie voerde, altijd plaatsvonden in het bijzijn van een medewerker van de gemeente en een medewerker van de [naam bedrijf] . Op 31 januari 2024 is met verdachte een gesprek gevoerd naar aanleiding van het onderzoek door het Bureau Integriteit van de gemeente. Hierbij waren aanwezig verdachte, vertegenwoordigers van de [naam bedrijf] en de consulent van verdachte van de afdeling Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente. Na dit gesprek is verdachte formeel geschorst. Van deze schorsing heeft zij op 5 februari 2024 per aangetekende post een schriftelijke bevestiging ontvangen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze brief afkomstig was van de gemeente.
Uit de Algemene Voorwaarden detachering SW-werknemers, die van toepassing is op het arbeidsverband van verdachte, blijkt dat de persoonsgerichte en medische begeleiding van de gedetacheerde primair een taak van de gemeente is. Ook blijkt hieruit dat de functiebeschrijving wordt opgesteld door de gemeente, in overleg met de opdrachtgever aan wie de werknemer wordt gedetacheerd. Van structurele wijziging van taken dient de opdrachtgever de gemeente in kennis te stellen. Een structurele verzwaring van taken is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de gemeente. Na afloop van elk kwartaal dient de werknemer een door hem of haar bijgehouden registratie van gewerkte uren in bij de gemeente. Het is de gemeente die aan het begin van het kalenderjaar de werknemer informeert over het aan hem of haar toekomende verlofrecht. Bij ziekteverzuim dient de werknemer hiervan melding te maken bij zowel de opdrachtgever als bij de gemeente. Schorsing van een werknemer vindt slechts plaats na overleg tussen de gemeente en de opdrachtgever. Tijdens de schorsing onderhoudt de gemeente contact met de gedetacheerde. Disciplinaire maatregelen kunnen slechts worden genomen door de gemeente.
Op grond hiervan is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte in de uitvoering van haar werkzaamheden onder toezicht en controle van de (gemeentelijke) overheid stond.
Het voorgaande leidt dan ook tot de tussenconclusie dat verdachte in de tenlastegelegde periode kon worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 366 Sr.
Feitelijke handelingen
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de betaalverzoeken naar de in de tenlastelegging genoemde personen heeft verstuurd, dat zij aan hen betalingen verzocht voor werkzaamheden die zij deed in de [naam bedrijf] en dat zij wist dat de [naam bedrijf] deze diensten gratis leverde. Ook heeft zij verklaard dat zij, nadat zij is geschorst bij het gesprek op 31 januari 2024, toch is doorgegaan met betaalverzoeken sturen naar klanten van de [naam bedrijf] terwijl zij wist dat dit niet de bedoeling was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte als ambtenaar geldbedragen heeft gevorderd en ontvangen voor diensten waarvan zij wist dat deze niet verschuldigd waren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 12 februari 2023 tot en met 28 januari 2024, te Amsterdam, als ambtenaar (werkzaam als medewerker van de [naam bedrijf] , in elk geval als ambtenaar in dienst van gemeente Amsterdam), in de uitoefening van haar bediening, als verschuldigd aan zichzelf van meerdere personen heeft gevorderd en ontvangen, geldbedragen, waarvan zij, verdachte, wist dat deze personen die bedragen niet verschuldigd waren, te weten van:
- [naam 1] , een geldbedrag van 335 euro, en
- [naam 2] , een geldbedrag van 400 euro, en
- [naam 3] , een gedrag van 70 euro, en
- [naam 4] , een geldbedrag van 40 euro, en
- [naam 5] , een geldbedrag van 50 euro, en
- [naam 6] , een geldbedrag van 675 euro, en
- [naam 7] , een geldbedrag van 135 euro, en
- [naam 8] , een geldbedrag van 150 euro.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als subsidiair verweer aangevoerd dat – als de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel kan worden gekwalificeerd als ambtenaar – zij een beroep kan doen op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). Verdachte wist namelijk niet dat zij ambtenaar was. Dit is nooit aan haar kenbaar gemaakt en een gemiddelde rechtsgenoot in een vergelijkbare situatie zou niet denken dat hij ambtenaar was in een vergelijkbare situatie. Verdachte heeft dan ook verontschuldigbaar gedwaald over haar ambtenaarschap.
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het beroep op AVAS dient te worden verworpen, omdat uit het dossier blijkt dat verdachte wist dat zij ambtenaar was.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op de schulduitsluitingsgrond AVAS. Gelet op wat de rechtbank onder 3.4 heeft overwogen met betrekking tot het contact tussen verdachte en de gemeente en in het bijzonder het feit dat verdachte haar arbeidsovereenkomst is aangegaan met de gemeente, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte wist dat zij een ambtenaar was. Dat verdachte (nog) niet expliciet als ambtenaar beëdigd was, doet hieraan niet af. Er kan dan ook geen sprake zijn van een verontschuldigbare dwaling over haar ambtenaarschap.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren, in combinatie met een taakstraf van 180 uren met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling geen gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, gelet op de conclusies uit het reclasseringsrapport en het feit dat verdachte een excuusbrief heeft geschreven aan de benadeelden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ambtsdelict door geldbedragen te vragen voor gemeentelijke diensten die gratis behoren te zijn. Dit is een buitengewoon ernstig feit. Verdachte heeft geprobeerd zichzelf te verrijken door misbruik te maken van haar machtspositie. Daarmee heeft zij niet alleen het vertrouwen dat in de samenleving in de overheid en het openbaar bestuur - met name in de objectiviteit en integriteit van beslissingen van ambtenaren - moet kunnen worden gesteld, ernstig geschaad. Zij heeft ook schade toegebracht aan de klanten van de [naam bedrijf] . Daarbij komt dat uit het dossier is gebleken dat het grootste deel van de klanten bij de [naam bedrijf] mensen betreft die bijvoorbeeld geen of slecht Nederlands spreken, ongedocumenteerd zijn of een groot wantrouwen jegens de overheid hebben. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij juist ten koste van deze kwetsbare mensen misbruik heeft gemaakt van haar positie als ambtenaar.
Gelet op de ernst van dit feit, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 mei 2025. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar een reclasseringsadvies betreffende verdachte van 20 juni 2025, opgesteld door T.R. Hoekstra. Dit advies houdt – kort samengevat – het volgende in. Bij bewezenverklaring is bij verdachte geen sprake van een delictpatroon. Er lijkt op praktisch gebied sprake te zijn van stabiliteit. Verdachte woont samen met haar zoons en ex-partner. Zij zijn op de hoogte van de verdenking. Sinds juli 2024 werkt verdachte als receptioniste/secretaresse bij een Buurtteam. Zij heeft geen inzage in inhoudelijke dossiers van cliënten, waardoor de kans op nieuw delictgedrag wordt ingeschat als laag. Sinds 2019 staat zij onder bewind vanwege financiële problemen. Gelet op de aard van het ten laste gelegde heeft verkrijgen van een financieel gewin een rol gespeeld in de totstandkoming daarvan. Er is geen sprake van (problematisch) middelengebruik. Verdachte heeft na dit feit hulp gezocht bij de huisarts met als doel om te praten over haar problemen. Verder zijn er bij de reclassering geen diagnoses bekend omtrent psychi(atri)sche problematiek. Wel denkt de reclassering dat er sprake is geweest van gebrekkige vaardigheden in het oplossen van problemen waardoor zij tot het delictgedrag is gekomen. Verdachte heeft inmiddels een nieuwe baan en is geschrokken van de strafrechtelijke gevolgen. Daarnaast heeft zij hulp gezocht. Dit maakt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag. Daarom ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor het adviseren van bijzondere voorwaarden of toezicht. Als verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, raakt zij mogelijk haar baan kwijt. Verdachte is – ondanks haar fysieke beperkingen – wel in staat om een taakstraf uit te voeren.
Strafoplegging
Alles afwegende, komt de rechtbank tot de volgende straf. Hoewel in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is bij dit soort ambtsdelicten, zal de rechtbank deze niet opleggen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De ernst van het feit rechtvaardigt wel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. Daarbij wordt ook een proeftijd van twee jaren opgelegd. In tegenstelling tot de reclassering, acht de rechtbank het van belang dat aan verdachte ook een meldplicht wordt opgelegd om toekomstige recidive te voorkomen. Ter zitting heeft zij namelijk verklaard dat zij op dit moment psychologische hulp krijgt van de huisarts, maar dat deze hulp wordt afgeschaald terwijl zij daar nog wel behoefte aan heeft. Ook wordt aan verdachte een taakstraf van 150 uren met aftrek van het voorarrest opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 366 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
knevelarij, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Meldplicht:
Veroordeelde moet zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland, locatie Amsterdam, Wibautstraat 12, 1091 GM in Amsterdam, gedurende de proeftijd en zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. B. van Galen en mr. A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2025.