In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2025 een beschikking gegeven in het kader van een vordering van de officier van justitie. De vordering betrof het wijzigen of toevoegen van een locatiegebod met elektronische monitoring voor een veroordeelde die onder een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel valt. De veroordeelde, geboren in 2003, is eerder veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en heeft een verlenging van zijn PIJ-maatregel gekregen tot 22 augustus 2025.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen. De officier van justitie had verzocht om een locatiegebod met elektronische monitoring toe te voegen aan de voorwaarden van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, omdat de veroordeelde zich niet altijd aan de opgelegde voorwaarden houdt en begeleiding moeilijk is. Inforsa, de instantie die de begeleiding verzorgt, adviseerde ook om een locatiegebod toe te voegen, in de hoop dat dit de veroordeelde zou motiveren om zich aan de voorwaarden te houden en een zinvolle dagbesteding te vinden.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het opleggen van een locatiegebod met een enkelband op dit moment niet de juiste manier is om de veroordeelde te motiveren. De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van Inforsa, maar vindt dat de veroordeelde een laatste kans moet krijgen om zelf een zinvolle dagbesteding te vinden zonder de druk van een enkelband. De rechtbank heeft benadrukt dat als de veroordeelde niet binnen twee weken een zinvolle dagbesteding vindt, Inforsa de officier van justitie kan adviseren om een verlenging van de voorwaardelijke beëindiging aan te vragen. De beslissing om de vordering af te wijzen is genomen in het belang van de ontwikkeling van de veroordeelde.