ECLI:NL:RBAMS:2025:5604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
13.246179.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal met geweld en bedreiging, voorbereiding ontploffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2008, is beschuldigd van drie diefstallen, waarvan één met geweld en twee met bedreiging met geweld. Daarnaast is de verdachte samen met een ander aangeklaagd voor het treffen van voorbereidingshandelingen om explosieven te laten ontploffen bij een woning en onder een auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 102 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft de feiten gedeeltelijk bekend, maar heeft ontkend dat hij een mes heeft getoond tijdens de bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers geloofwaardig geacht en de verdachte veroordeeld voor de bewezen feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, waarbij de impact op de slachtoffers en de samenleving is meegewogen. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld en de uitvoering daarvan dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.246179.24 (zaak A) en 09.317483.24 (zaak B)
Datum uitspraak: 5 juni 2025 (mondeling vonnis)
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP adres] ,
thans gedetineerd te [detentieplaats] ,

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 5 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Bond en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Metgod naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker WSS] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank in zaak A nog kennis genomen van wat er door [medewerker slachtofferhulp] van Slachtofferhulp Nederland namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een mobiele telefoon (Iphone) van [benadeelde partij 2] door de telefoon uit de handen te pakken en/of [benadeelde partij 2] te duwen op 19 juni 2024 in Aalsmeer;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een mobiele telefoon (Iphone) van [slachtoffer] door een mes te tonen en/of daarbij te zeggen ‘laat mij gaan of ik steek je dood’ op 19 juni 2024 in Aalsmeer;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld van een mobiele telefoon van [benadeelde partij 1] door met zijn hand naar zijn heup te grijpen en/of daarbij te zeggen ‘ik ga je schieten’ op 25 juni 2024 in Kudelstaart.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Zaak B
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
medeplegen van een voorbereiding om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in/bij/onder een woning en/of voertuig van 2 oktober 2024 tot 4 oktober 2024 in Gouda, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
het al dan niet opzettelijk voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, te weten drie cobra’s, bestemd voor particulier gebruik op 4 oktober 2024 in Gouda.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de diefstal met geweld van [benadeelde partij 2] wettig en overtuigd is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde geweld, nu verdachte heeft ontkend dat hij een mes heeft getoond. Daarnaast heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte wel heeft gedreigd met geweld, maar niet op de manier zoals ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet een mes maar een drumsleutel heeft getoond. Gelet op het feit dat verdachte als drummer veel muziek maakt, is het niet onaannemelijk dat hij een drumsleutel bij zich droeg en die heeft getoond. Een drumsleutel vertoont uiterlijke gelijkenissen met het type mes dat door de aangever is genoemd. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de verklaring van verdachte klopt en spreekt verdachte daarom vrij van het tonen van een mes. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte ‘laat mij gaan of ik steek je dood’ heeft gezegd tegen de aangever. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van de aangever op dit punt te twijfelen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de telefoon van aangever [slachtoffer] heeft afgenomen gevolgd door bedreiging met geweld.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring gerekwireerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat verdachte wel heeft gedreigd met geweld, maar niet op de manier zoals ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet ‘ik ga je schieten’ heeft gezegd maar ‘ik ga met je vechten’. Ook al zou verdachte ‘ik ga met je vechten’ hebben gezegd, dan is dat ook te kwalificeren als een bedreiging met geweld. Overigens acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank heeft geen reden aan de verklaring van de aangever op dit punt te twijfelen. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij naar zijn heup greep om te doen alsof hij een wapen pakte, hetgeen “ik ga je schieten” aannemelijker maakt dan “ik ga met je vechten”. Bovendien is het grijpen naar de heup – alsof en wapen zou worden getrokken - in deze context op zichzelf al te zien als bedreigend. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte de telefoon van aangever [benadeelde partij 1] heeft afgenomen door hem uit zijn handen te grissen welke diefstal is gevolg door bedreiging met geweld.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 2 oktober 2024 tot 4 oktober 2024 in vereniging voorbereidingen heeft getroffen om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen. Verdachte heeft het feit bekend en zijn verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van dit ten laste gelegde feit. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 4 oktober 2024 in Gouda drie cobra’s voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft het feit bekend en zijn verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

Zaak A
De rechtbank acht op grond van de in vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op 19 juni 2024 te Aalsmeer een mobiele telefoon (Iphone) die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
vergezeld en gevolgd van geweld tegen [benadeelde partij 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de telefoon uit de handen van [benadeelde partij 2] te pakken en
- die [benadeelde partij 2] te duwen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 19 juni 2024 te Aalsmeer een mobiele telefoon (Iphone), die geheel aan [slachtoffer] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
te zeggen 'laat mij gaan of ik steek je dood';
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op 25 juni 2024 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, een mobiele telefoon (Iphone) die geheel aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd door bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
met zijn hand naar zijn heup te grijpen en daarbij te zeggen 'ik ga je schieten'.
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij in de periode van 2 oktober 2024 tot en met 4 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke
brandstichting en/of het te weeg brengen van een ontploffing in/bij/onder een woning en/of voertuig, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, zoals omschreven in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, te weten
- meerdere stuks vuurwerk en
- een hotelkamer en
- een foto van de auto van [naam] en
- een foto van de looproute naar de woning en de auto van die [naam]
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
voorhanden heeft gehad, ten einde dit misdrijf uit te voeren;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 4 oktober 2024 te Gouda, opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten drie stuks knalvuurwerk met lont (te weten Cobra's), terwijl dat bestemd was voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir geëist dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 102 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de Raad en WSS geadviseerd. De officier van justitie eist tot slot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de raadsvrouw eventueel een werkstraf op te leggen met een voorwaardelijk strafdeel met de voorwaarden zoals die door de Raad en de WSS zijn geformuleerd.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank zich laten leiden door de persoon van de verdachte zoals die naar voren komt in nagenoemde rapportages en hetgeen de deskundigen ter zitting hebben verklaard, alsmede de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan een diefstal, waaronder eenmaal met geweld en tweemaal met bedreiging met geweld. Dergelijke feiten kunnen ingrijpend zijn voor de slachtoffers en binnen de samenleving een gevoel van onveiligheid en wantrouwen met zich brengen. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers en heeft slechts zijn eigen financiële gewin voorop gesteld.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met een ander schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen om cobra’s te laten ontploffen bij de woning/onder de auto van [naam] . Dat het niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen, is te danken aan de oplettendheid en het ingrijpen door de nachtportier van het hotel. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen onverantwoorde risico’s geaccepteerd ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van [naam] , maar ook van de buren van [naam] en anderen op straat. Ook heeft hij door zijn handelen bijgedragen aan het toenemende gevoel van onveiligheid in de samenleving door de toename van explosies bij huizen en auto’s. Verdachte heeft ook bij dit feit enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juni 2025 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De
Raadadviseert om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad als stok achter de deur een voorwaardelijke jeugddetentie, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden.
De
WSSmerkt op dat verdachte erg zelfbepalend is en dat dit iets is waar aan gewerkt moet worden. Verdachte heeft zich eerder niet aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden waardoor verdachte terug is gemeld en op 26 mei 2025 de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Als verdachte weer in vrijheid wordt gesteld, dan kan dit alleen onder strenge voorwaarden.
Detentie en werkstraf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, zoals hiervoor beschreven, oordeelt de rechtbank dat een jeugddetentie van 102 dagen passend en geboden is. De tijd die verdachte al heeft vastgezeten wordt hiervan afgetrokken. De rechtbank zal 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijke strafdeel moet verdachte ervan weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte op dit moment nog wel consequenties ervaart van zijn handelen en zal daarom ook een werkstraf opleggen van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, voor het geval de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet hierop en op het feit dat uit het rapport van de Raad blijkt dat er sprake is van een hoog risico op recidive, is de rechtbank van oordeel dat om het risico op herhaling laag te houden zo spoedig mogelijk invulling dient te worden gegeven aan de geadviseerde voorwaarden, ook als verdachte in hoger beroep zou gaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de te stellen voorwaarden en het toezicht door de WSS dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.De benadeelde partijen

Zaak A
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 200,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft [benadeelde partij 2] gepersisteerd bij de vordering en deze verder toegelicht. Aangezien verdachte op dit moment nog is ingelogd op de eerder gestolen telefoon, kan [benadeelde partij 2] er geen gebruik meer van maken. Ook als verdachte op dit moment nog uitgelogd kan worden, heeft de telefoon op dit moment niet meer de waarde die hij een jaar geleden had, waardoor de telefoon niet meer voor hetzelfde bedrag verkocht zal worden.
De
officier van justitieheeft gevorderd om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De
raadsvrouwvan verdachte heeft bepleit om de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De
rechtbankis van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaring rechtstreekse schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft de telefoon retour ontvangen, maar omdat verdachte nog altijd is ingelogd op de eerder gestolen telefoon, was de telefoon al die tijd onbruikbaar. Namens de verdachte is ter zitting aangeboden om alsnog uit te loggen, maar dat de benadeelde partij kan niet worden tegengeworpen omdat inmiddels een jaar is verstreken, waarbij de telefoon significant in waarde is gedaald. De rechtbank zal de vordering van € 200,- daarom toewijzen.
Verdachte wordt veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 200,- aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 19 juni 2024.
In het belang van [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 200,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten 19 juni 2024, welk bedrag bestaat uit materiële schade. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 700,- aan immateriële schade en € 192,- aan materiële schade.
Ter zitting is namens [benadeelde partij 1] gepersisteerd bij de vordering en is deze verder toegelicht.
De
officier van justitieacht de vordering toewijsbaar, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
raadsvrouwvan verdachte heeft de (hoogte van de) vordering niet betwist.
De
rechtbankacht om die reden de vordering toewijsbaar. Verdachte wordt daarom veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 892,- aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 25 juni 2024.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 892,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten 25 juni 2024, welk bedrag bestaat uit materiële schade. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 46, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 157, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de en artikelen 1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
-
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
-
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Zaak B
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
een eendaadse samenloop van:
-
medeplegen van een voorbereiding om opzettelijk brand te stichting/een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

en:

-
overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 9.2.2.1. eerste lid, van de Wet milieubeheer (artikel 1.2.2., eerste lid van het Vuurwerkbesluit), opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
102 (honderdtwee) dagen.
Beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een deel, te weten
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemenevoorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
- naar school of stage gaat volgens het rooster;
- zich houdt aan de regels die gelden op de woongroep;
- een behandeling volgt bij De Waag/meewerkt aan een PO.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in 77a, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde daarbij te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt de verdachte daarnaast tot een werkstraf voor de duur van
60 (zestig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van € 200,- (zegge: tweehonderd euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 19 juni 2024, tot aan de dag van algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij 2]ter hoogte van € 200,- (zegge: tweehonderd euro).
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 19 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van € 892,- (zegge: achthonderd en tweeënnegentig euro) voor immateriële en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 25 juni 2024, tot aan de dag van algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij 1]ter hoogte van € 892,- (zegge: achthonderd en tweeënnegentig euro).
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 25 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Diepraam, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en M.J.M. Marseille, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Elsman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2025.
[…]
[…]