ECLI:NL:RBAMS:2025:5631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
AMS 25/4112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake Wlz-aanvraag van verzoekster met Functioneel Neurologisch Syndroom

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster, die lijdt aan Functioneel Neurologisch Syndroom (FNS), fibromyalgie en psoriasis, heeft op 26 maart 2025 een aanvraag ingediend voor zorg. De aanvraag is op 30 mei 2025 afgewezen door verweerder, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), omdat er geen blijvende noodzaak voor 24-uurs zorg in de nabijheid zou zijn. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij afhankelijk is van haar partner voor dagelijkse zorg en vreest voor onomkeerbare verslechtering van haar situatie.

De voorzieningenrechter heeft op 29 juli 2025 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoekster momenteel de noodzakelijke zorg van haar partner ontvangt en er geen acute noodsituatie is aangetoond. De voorzieningenrechter benadrukte dat er nog behandelmogelijkheden zijn en dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar situatie zo ernstig is dat onmiddellijke zorg noodzakelijk is. De rechter concludeerde dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig is en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/4112

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Er is naar haar oordeel geen spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop en totstandkoming

2.1.
Verzoekster lijdt aan Functioneel Neurologisch Syndroom (FNS), fibromyalgie en psoriasis. Ook heeft zij psychische klachten. Verzoekster heeft weinig energie en ervaart mobiliteitsproblemen en pijnklachten. Momenteel is verzoekster hierdoor volledig afhankelijk van haar partner. Hij organiseert het dagelijks leven en ondersteunt verzoekster bij de alledaagse verzorging. Verzoekster heeft daarom op 26 maart 2025 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz.
2.2.
Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de zorgbehoefte van verzoekster. Zij is bezocht door een Wlz-onderzoeker, er is gebruik gemaakt van de aangeleverde medische informatie en verzoekster is onderzocht door de medisch adviseur die op 26 mei 2025 een medisch advies heeft uitgebracht.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 30 mei 2025 de aanvraag afgewezen. Er is volgens verweerder sprake van een somatische grondslag. Vanuit het onderzoek en de aangeleverde medische informatie komen volgens verweerder echter geen ernstige cognitieve problemen of zware regieproblemen naar voren. Verweerder heeft geconcludeerd dat uit het onderzoek niet is gebleken dat sprake is van een blijvende noodzaak voor 24 uurs zorg in de nabijheid.
2.4.
Verzoekster heeft hiertegen op 9 juni 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 9 juli 2025 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2025 op zitting behandeld. De zaak is gelijktijdig behandeld met een ander verzoek om voorlopige voorziening (25/3750). De gemachtigde van verzoekster (tevens partner van verzoekster) was in de zittingszaal aanwezig. Verzoekster heeft deelgenomen via een digitale beeldverbinding. Beiden werden bijgestaan door A.D. Tjallema, tolk in de Russische taal. De gemachtigde van verweerder heeft deelgenomen via een telefonische verbinding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed”, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In een zaak als deze betekent dat, dat door het bestreden besluit zo'n ernstige situatie voor verzoekster dreigt te ontstaan dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten.
4. Verzoekster heeft – kort gezegd – aangevoerd dat zij het niet eens is met het besluit om geen zorg uit de Wlz toe te kennen. Verzoekster vindt dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet voldoet aan de Wlz criteria. Ondertussen verslechtert haar situatie iedere dag. Als zij geen structurele hulp en medische zorg krijgt loopt zij dagelijks het risico op onomkeerbare verslechtering en functieverlies. Zij verliest haar beweeglijkheid en cognitieve functies. Verzoekster zal in een isolement raken. Ook is sprake van psychische uitputting en is er een risico op verstikking. Zij kan niet zelf de regie voeren. Zij verwijst naar een brief van een psychotherapeut van 24 juni 2025.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster veel bezwaren heeft tegen het afwijzende besluit om haar geen Wlz-zorg toe te kennen. Verweerder zal in de bezwaarfase ingaan op deze bezwaren. De vraag die op dit moment beantwoord dient te worden is of er een spoedeisend belang is om tot die tijd een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht zonder het treffen van een voorziening. Verzoekster krijgt op dit moment de noodzakelijk hulp van haar partner. Op de zitting is gebleken dat haar partner deze zorg ook kan blijven verlenen. Dat zonder andere hulp haar situatie onomkeerbare verslechtering zal opleveren, blijkt volgens verweerder niet uit objectief medische stukken. Er is dus op dit moment geen sprake van een acute noodsituatie. Verweerder heeft erop gewezen dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Zo is via de SOLK poli aangegeven dat verzoekster een psychologische hulpvraag heeft en zich kan wenden tot een (Russisch sprekende) psycholoog. Ook is zij doorverwezen naar een in FNS gespecialiseerde fysiotherapeut en zijn er mogelijkheden met aanpassing van het dieet. Verweerder wijst erop dat nog niet is gebleken dat deze mogelijkheden zijn geprobeerd. Verweerder heeft er tevens op gewezen dat verzoekster wellicht in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Zorgverzekeringswet (Zvw), bijvoorbeeld hulp van de wijkverpleging. De enkele stelling op zitting dat via de Zvw is geprobeerd hulp van een chiropractor te krijgen, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hulp via de Zvw niet mogelijk is.
7. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar indien het besluit evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat daar sprake van is. Daarbij is relevant dat verweerder het besluit heeft gebaseerd op onderzoek en medisch advies en verzoekster niet zodanige informatie heeft aangeleverd dat daar op voorhand aan moet worden getwijfeld.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.