ECLI:NL:RBAMS:2025:5674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
C/13/772817 / HA RK 25-240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met betrekking tot gebrekkige motivering en onpartijdigheid

Op 17 juli 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter-commissaris te Amsterdam, met als argument dat de rechter niet op een redelijke manier rechtsbescherming heeft geboden. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, stelde dat de rechter de argumenten in zijn bezwaarschrift niet had besproken en dat dit leidde tot een schending van zijn recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in de artikelen 6 EVRM en 14 IVBPR. De zaak betreft een strafzaak waarin verzoeker wordt beschuldigd van betrokkenheid bij een criminele organisatie en het ongeoorloofd verstrekken van boodschappen buiten de penitentiaire inrichting.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken en de schriftelijke reactie van de rechter. De rechter heeft het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard, maar verzoeker betwist dit en stelt dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de wrakingsgronden niet kunnen leiden tot een gegrond verzoek. De wrakingskamer heeft overwogen dat de motivering van de rechter niet kan worden aangemerkt als vooringenomenheid en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat een (tussen)beslissing als grond voor wraking kan dienen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de gronden kennelijk ongegrond zijn. De beslissing is genomen op 24 juli 2025, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 17 juli 2025 ingekomen en onder rekestnummer C/13/772817 / HA RK 25-240 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1977,
raadsman: mr. S.T. van Berge Henegouwen
welk verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris te Amsterdam, aangeduid met nummer [nummer] , hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek met bijlagen ingekomen bij de Wrakingskamer op 17 juli 2025;
 De schriftelijke reactie namens de rechter van 21 juli 2025.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Op 26 mei 2025 heeft de raadsman een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 30 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend tegen de weigering van de officier van justitie om processtukken te verstrekken. De raadsman heeft namens verzoeker verzocht om processtukken te verstrekken in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte] . [verdachte] was de vorige raadsman van verzoeker. Bij beslissing van 30 juni 2025 heeft de rechter het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Het in deze beslissing vermelde parketnummer is een kennelijke misslag. De zaak heeft geen parketnummer.
2.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter iedere redelijke vorm van rechtsbescherming heeft tenietgedaan. De rechter heeft de argumenten van verzoeker niet besproken en evenmin weerlegd en op subsidiaire verzoeken/ stellingen in het bezwaarschrift is in het geheel niet gereageerd. Hierdoor is het recht op een eerlijk proces in de zin van de artikelen 6 EVRM en/of 14 IVBPR geschonden. Dit heeft ook consequenties voor andere zaken van verzoeker. Juist door de subsidiaire stellingen/verzoeken van verzoeker niet te bespreken is ook sprake van (in ieder geval de schijn van) een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter en ook van (in ieder geval van de schijn van) een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechter. Voorts is sprake van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt, in het bijzonder een gebrek aan rechtsbescherming.
2.3.
De raadsman heeft het verzoek als volgt toegelicht. Verzoeker wordt in de strafzaak tegen [verdachte] ervan beschuldigd dat hij via hem ongeoorloofde boodschappen buiten de penitentiaire inrichting zou hebben gebracht en deel zou hebben genomen aan een criminele organisatie. Verzoeker heeft deze beschuldigingen ontkend. Voorts kwam de arrestatie van [verdachte] op een voor het openbaar ministerie welgevallig moment, omdat hij in contact stond met onder meer een AIVD-er die kon verklaren over diverse misstanden in het Marengo-proces. Voorts was [verdachte] bezig de onderzoekswensen in het Marengo-proces te formuleren. Door de arrestatie bleef openbaarmaking van de misstanden uit. Ook is het nu voor verzoeker vrijwel onmogelijk nog nieuwe raadslieden in het Marengo-proces te vinden. Verzoeker heeft dus groot belang bij zuivering van zijn naam. Dat geldt juist voor de door het openbaar ministerie ingeslagen weg van publieke berechting. Na de indiening van het bezwaarschrift door verzoeker is het openbaar ministerie opeens met een niet eerder naar voren gebracht argument gekomen. Er zouden onderzoeksmethoden zijn gebruikt, die in verband met het nog lopende onderzoek voorlopig geheim moeten zouden moeten blijven. Door de raadsman is er echter op gewezen dat het openbaar ministerie zelf al op 10 april 2025 naar buiten heeft gebracht dat het de telefoongesprekken en gesprekken tussen [verdachte] en verzoeker heeft afgeluisterd. Deze opsporingsmethoden waren dus bekend en zijn ook aan het grote publiek bekend gemaakt. De raadsman heeft er ook op gewezen dat [verdachte] , medeverdachte van verzoeker, inmiddels op vrije voeten is gesteld en dat het strafdossier, althans in ieder geval dat van de voorlopige hechtenis, al op straat ligt. De raadsman heeft dan ook het subsidiaire verzoek gedaan dat de resultaten van dat onderzoek vrij te geven en/of stukken te verstrekken. Deze zijn niet geheim. De rechter heeft hier in het geheel niet op gereageerd en heeft dus in zoverre geweigerd recht te spreken over deze subsidiaire stellingen/verzoeken. De rechter had daarom het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond moeten verklaren. Zuivere rechtsweigering is een element waardoor vermoed wordt dat de rechter zijn onpartijdigheid verliest. Vandaar dat het verbod op rechtsweigering is opgenomen in artikel 13 van de Wet algemene bepalingen. Door de subsidiaire stellingen/verzoeken niet te bespreken is bij verzoeker terecht de vrees voor gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter ontstaan of zelfs de vrees voor gebrek aan onafhankelijkheid. De rechter heeft evenmin het openbaar ministerie een termijn gesteld waarbinnen de opgeworpen omstandigheid tot opheffing van het onthouden van de stukken moet leiden. De argumenten van het openbaar ministerie waren immers hooguit van tijdelijke aard. Verzoeker is verstoken gebleven van iedere vorm van redelijke rechtsbescherming. Rechtspraak met klaarblijkelijk niet-redengevende argumenten is schadelijk voor het aanzien van de rechterlijke macht. Datzelfde geldt ook voor het kennelijk weloverwogen niet bespreken van subsidiaire stellingen/verzoeken.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Beide gronden van het wrakingsverzoek betreffen de uitspraak en de gebrekkige motivering daarvan. Deze kunnen dus niet leiden tot een gegrond verzoek op grond van bovenstaand arrest.
3.5.
Voor zover met het niet reageren op subsidiair verzoeken/stellingen al sprake zou zijn van een weigering om “regt te spreken, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid der wet” schrijft artikel 13 Wet algemene bepalingen vervolging voor en is geen rol weggelegd voor de Wrakingskamer.
3.6.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter en R.A. Dudok van Heel en M.W. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.