In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Work-IC B.V. De werknemer vorderde achterstallig loon en doorbetaling van loon, terwijl de werkgever betwistte dat de werknemer een vaststellingsovereenkomst had ondertekend die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst regelde. De werknemer, die sinds 31 juli 2019 in dienst was, had zich ziek gemeld na een medische ingreep en betwistte de echtheid van zijn handtekening op de vaststellingsovereenkomst. De werkgever voerde aan dat de werknemer de overeenkomst had getekend en dat dit werd ondersteund door een forensisch handschriftonderzoek. De kantonrechter oordeelde dat er te veel onzekerheden waren over de echtheid van de handtekening en de omstandigheden waaronder de overeenkomst was getekend. Hierdoor was het niet mogelijk om de vorderingen van de werknemer in kort geding toe te wijzen. De kantonrechter wees zowel de vorderingen van de werknemer als die van de werkgever in reconventie af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.