ECLI:NL:RBAMS:2025:5678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11744546
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding wegens betwisting van vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Work-IC B.V. De werknemer vorderde achterstallig loon en doorbetaling van loon, terwijl de werkgever betwistte dat de werknemer een vaststellingsovereenkomst had ondertekend die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst regelde. De werknemer, die sinds 31 juli 2019 in dienst was, had zich ziek gemeld na een medische ingreep en betwistte de echtheid van zijn handtekening op de vaststellingsovereenkomst. De werkgever voerde aan dat de werknemer de overeenkomst had getekend en dat dit werd ondersteund door een forensisch handschriftonderzoek. De kantonrechter oordeelde dat er te veel onzekerheden waren over de echtheid van de handtekening en de omstandigheden waaronder de overeenkomst was getekend. Hierdoor was het niet mogelijk om de vorderingen van de werknemer in kort geding toe te wijzen. De kantonrechter wees zowel de vorderingen van de werknemer als die van de werkgever in reconventie af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11744546 \ KK EXPL 25-381
Vonnis in kort geding van 29 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.H. Horst,
tegen
WORK-IC B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Work-IC,
gemachtigde: mr. M.T. Ok.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2025, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de mondelinge behandeling van 30 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van Work-IC.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, zodat partijen met elkaar konden onderzoeken of zij ter afwikkeling van deze zaak een minnelijke regeling konden treffen.
1.3.
In zijn e-mail van 14 juli 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] de kantonrechter bericht dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en heeft hij namens partijen verzocht een vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1973, is op 31 juli 2019 in dienst getreden bij Work-IC. Op [datum] 2024 heeft hij een “arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” getekend, voor de functie van Chauffeur Personenvervoer bij Work-IC. Zijn salaris bedraagt € 3.059,88 bruto, exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
Op 10 april 2025 heeft [eiser] een medische ingreep ondergaan en is ziek gemeld. Op het moment van de zitting kon hij nog niet zeggen hoe lang hij zou moeten revalideren.
2.3.
Op 28 april 2025 ontving [eiser] een email van Work-IC met in de bijlage een volgens Work-IC door [eiser] ondertekende vaststellingsovereenkomst (nader te noemen de vaststellingsovereenkomst) waarin staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 mei 2025 zou eindigen.
2.4.
Bij brief van 14 mei 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] Work-IC geschreven dat [eiser] betwist dat hij een handtekening onder een beëindigingsovereenkomst heeft gezet en dat hij aanspraak maakt op doorbetaling van loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt.
2.5.
Uit een op 25 juni 2025 opgemaakt rapport - dat op 27 juni 2025 is ingekomen en is verzonden aan de wederpartij - van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (nader te noemen het onderzoeksrapport) blijkt dat het
veel waarschijnlijkeris (volgens de onderzoekers 100-10.000 keer waarschijnlijker) dat de vergeleken handtekeningen en parafen op de vaststellingsovereenkomst zijn gezet door [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – achterstallig loon over april 2025 ad € 243,62 en mei 2025 ad € 3.304,67, doorbetaling van loon vanaf juni 2025 vermeerderd met 8 % vakantiegeld, wettelijke verhoging, wettelijke rente, deugdelijke bruto/netto specificaties, buitengerechtelijke kosten van € 479,83, toelating tot zijn gebruikelijke werkzaamheden vanaf het moment dat hij daar medisch toe in staat is en veroordeling van Work-IC in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Hij ontkent een handtekening onder de vaststellingsovereenkomst te hebben gezet. Ook volgens het in opdracht van Work-IC opgemaakte handschriftrapport staat niet onomstotelijk vast dat het de handtekening van [eiser] is. [eiser] blijft er bij dat hij pas in april of maart 2025 te horen kreeg van Work-IC dat zijn contract af liep. Hij betwist dat hij de in reconventie gevorderde kosten van het handschriftonderzoek moet betalen.
3.3.
Work-IC voert verweer en vordert in reconventie om [eiser] te veroordelen de kosten van het forensisch handschrift onderzoek te betalen tot een bedrag van €3.841,75 en in conventie en in reconventie de proceskosten.
3.4.
Volgens Work-IC heeft [eiser] de vaststellingsovereenkomst in april 2024 getekend en wordt het feit dat [eiser] een handtekening onder de vaststellingsovereenkomst heeft gezet ook ondersteund door het in haar opdracht opgestelde rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 25 juni 2025. Omdat [eiser] er mee heeft ingestemd dat de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2025 zou eindigen dient de vordering tot loondoorbetaling te worden afgewezen. [eiser] heeft de echtheid van zijn handtekening ten onrechte betwist en moet daarom de kosten van het handschrift onderzoek betalen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Door Work-IC wordt erkend dat [eiser] op het moment dat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werd aangeboden hij juridisch al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had omdat hij vanaf 31 juli 2019 onafgebroken bij Work-IC had gewerkt. Ter zitting is door Work-IC aangevoerd dat zij dit niet wist toen zij [eiser] op [datum] 2024 de “arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” liet tekenen. Work-IC heeft gesteld dat aan [eiser] op het moment van het tekenen van de “Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” ook een vaststellingovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is getekend omdat [eiser] meerdere keren had aangegeven dat hij niet van plan was dit werk zijn hele leven te blijven doen, aangezien hij meer wilde verdienen.
4.3.
Dat hij die vaststellingsovereenkomst heeft getekend en dat hij wilde dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 1 mei 2025 zou eindigen is door [eiser] gemotiveerd betwist. Als aangenomen wordt dat de vaststellingsovereenkomst door [eiser] is ondertekend dan heeft [eiser] ter zitting aangekondigd zijn eis te willen wijzigen in de zin dat - kennelijk subsidiair en vooruitlopend op een bodemprocedure – het standpunt is dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling. Als aangenomen wordt dat [eiser] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend is hij niet voldoende gewezen op de nadelige gevolgen van de vaststellingsovereenkomst, aldus [eiser] .
4.4.
In een bodemprocedure zou de bewijslast dat [eiser] de vaststellingsovereenkomst heeft getekend en heeft kunnen begrijpen wat de consequenties daarvan waren op Work-IC rusten. Daarop vooruitlopend heeft Work-IC aan het Nationaal Forensisch Instituut gevraagd te onderzoeken of de twee parafen en de handtekening van [eiser] op de vaststellingsovereenkomst al dan niet authentiek zijn.
4.5.
In deze voorlopige voorzieningen procedure is geen tot weinig ruimte voor (tegen)bewijs levering. Het onderzoeksrapport is op 25 juni 2025 afgerond en op 27 juni 2025 ingekomen bij de rechtbank en toegezonden aan de wederpartij terwijl de zitting plaats vond op 30 juni. Uit het rapport blijkt dat volgens de onderzoekers het veel waarschijnlijker is dat [eiser] de handtekening en parafen heeft gezet op de vaststellingsovereenkomst. Bij het rapport is een kopie van de door de onderzoekers onderzochte vaststellingsovereenkomst gevoegd maar zijn geen kopieën van de wel genoemde maar niet in kopie bijgevoegde vergelijkingsmaterialen gevoegd. Volgens Work-IC zijn dat de door haar als producties 1 tot en met 4 overgelegde overeenkomsten maar of dat zo is kan niet worden geverifieerd. De kantonrechter sluit niet uit dat de kopie van de “arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd” die door [eiser] als productie 2 achter de dagvaarding is overgelegd een andere kopie is dan de als productie 4 door Work-IC overgelegde kopie van de “arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd”. Met het blote oog en zonder enige kennis van zaken constateert de kantonrechter dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de handtekeningen en parafen op die twee versies exact hetzelfde zijn. Voorts valt nog op dat in het onderzoeksrapport er van wordt uitgegaan dat de vaststellingsovereenkomst op 13 maart 2025 is ondertekend, omdat die datum op die vaststellingsovereenkomst staat, terwijl Work-IC op de zitting heeft verklaard dat die overeenkomst al in april 2024 is ondertekend. Als productie 6 heeft Work-IC een verklaring van [naam 1] overgelegd van 25 juni 2025 waarin zij onder meer verklaart dat zij heeft gehoord dat de heer [naam 2] de vaststellingsovereenkomst regel voor regel heeft uitgelegd en dat de heer [eiser] na het ondertekenen naar haar bureau is gelopen. Zij verklaart niet op welk moment dat ondertekenen zou zijn gebeurd.
4.7.
De gemachtigde van [eiser] heeft aangegeven dat hij aanneemt dat het voor toewijzing in een kort geding wat betekent dat het onderzoeksrapport de conclusie trekt dat het veel waarschijnlijker is dat [eiser] de handtekening op de vaststellingsovereenkomst heeft gezet dan dat hij die niet heeft gezet. Hij heeft echter ook aangevoerd dat hij pas zeer kort voor de zitting het onderzoeksrapport heeft ontvangen en het daarom nog niet goed met zijn cliënt heeft kunnen doornemen. Hij is daardoor nog niet in de gelegenheid geweest de ter zitting subsidiair aangevoerde grondslag - de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling - nader uit te werken. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat pas ter zitting is gebleken dat Work-IT stelt dat de vaststellingsovereenkomst al in april 2024 door [eiser] zou zijn ondertekend, terwijl die overeenkomst is gedateerd op 13 april 2025. [eiser] heeft ter zitting ontkend een handtekening onder de vaststellingsovereenkomst te hebben gezet. Voor de heer [naam 2] van Work-IC was dat aanleiding om op de zitting te verklaren dat, ook als de overeenkomst zou worden vernietigd, hij geen mogelijkheid meer zag om nog langer met [eiser] te werken omdat [eiser] niet de waarheid spreekt als hij ontkent een handtekening te hebben gezet onder de vaststellingsovereenkomst.
4.8.
Op grond van de in het onderzoeksrapport getrokken conclusies valt niet uit te sluiten dat een bodemrechter concludeert dat [eiser] zijn handtekening heeft gezet onder de vaststellingsovereenkomst op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 mei 2025 zou worden beëindigd. Als dat de conclusie is in de bodem is evenmin uit te sluiten dat in de bodem wordt geconcludeerd dat dit is gebeurd zonder dat [eiser] overzag wat de gevolgen van het meewerken aan de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kunnen zijn, zoals door [eiser] subsidiair is gesteld. Op het moment dat [eiser] zijn handtekening zou hebben gezet - [datum] 2024 - was al sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zodat niet valt in te zien welk belang [eiser] had om in te stemmen met een beëindiging daarvan per 30 april 2025. Hij kon immers op elk moment de arbeidsovereenkomst opzeggen. Om vast te kunnen stellen wat er nu precies tussen partijen aan de orde is geweest, om te kunnen beoordelen of sprake is van dwaling of dat het in strijd met de normen van goed werkgeverschap of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Work-IC zich op die vaststellingsovereenkomst beroept is nader onderzoek nodig dat niet in het kader van dit kort geding kan plaatsvinden. Hoewel duidelijk is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de loonvordering - hij is aan het revalideren na een operatie van zijn achillespees en heeft geen andere inkomsten - is de uitkomst van de bodemprocedure op dit moment te onzeker om daar op vooruit te kunnen lopen.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorlopige voorzieningen, gelet op de gemotiveerde betwisting over en weer, zullen worden afgewezen, omdat er teveel onzekere factoren zijn om vooruit te kunnen lopen op het oordeel van de bodemrechter.
4.10.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] in conventie en van Work-IC in reconventie af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in conventie en in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Patijn en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.