ECLI:NL:RBAMS:2025:5698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
11715884 WM VERZ 25-7552
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing inzake dwangsom in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene wegens een verkeersgedraging. Betrokkene werd verweten dat hij met zijn motorvoertuig de maximumsnelheid op autosnelwegen met 12 km/h heeft overschreden, wat is vastgesteld door middel van trajectcontrole op 30 oktober 2023. De gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, heeft het beroep ingesteld bij de CVOM te Utrecht op 8 augustus 2024, gericht tegen de beslissing van 24 juli 2024 van de officier van justitie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslistermijn niet was verstreken en dat de ingebrekestelling van de gemachtigde niet prematuur was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie een dwangsom van € 357,00 verschuldigd is aan betrokkene, te vermeerderen met wettelijke rente, omdat de beslissing op het administratief beroepschrift te laat was genomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen, omdat het beroep uitsluitend betrekking had op de dwangsom. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de officier van justitie om tijdig beslissingen te nemen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
kantonrechter: mr. R. Kruisdijk
zaaknummer: 11715884 WM VERZ 25-7552
beslissing van: 24 juli 2025
func.: 43837
Beslissing inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

[betrokkene]

[adres]
verder: betrokkene
namens wie beroep is ingesteld door:
Verkeersboete.NL / mr. N.G.A. Voorbach
verder: gemachtigde
welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op 8 augustus 2024 en is gericht tegen de beslissing van 24 juli 2024 van de
officier van justitie(verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.

CJIB-nummer: [nummer 1]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Aan betrokkene is bij beschikking van 9 november 2023 (verder: de inleidende beschikking) een sanctie in het kader van de Wahv opgelegd. Gemachtigde heeft tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep - nadat gemachtigde is gehoord - ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft gemachtigde vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd. Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 22 juli 2025. Partijen zijn voor deze zitting opgeroepen.
Namens gemachtigde is mr. J. Piet ter zitting verschenen.
Ter zitting heeft verweerder de kantonrechter verzocht om de onderhavige zaak aan te houden.
Ten slotte heeft de kantonrechter op 24 juli 2025 schriftelijk uitspraak gedaan over de hoogte van de toe te kennen dwangsom.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Aan betrokkene is bij de inleidende beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wahv. Betrokkene wordt verweten dat met het motorvoertuig, met kenteken [kenteken] , waarvoor betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk is, de maximumsnelheid is overschreden op autosnelwegen met 12 km/h. Deze gedraging is door middel van trajectcontrole geconstateerd op 30 oktober 2023 om 11:24 uur op de Rijksweg A10 rechts te Amsterdam.
2. Het beroep is tijdig ingesteld.
3. Gemachtigde voert tegen de beslissing van verweerder aan dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd. De officier van justitie is op 24 juni 2024 als gevolg van het uitblijven van een beslissing op het administratief beroepschrift in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling is niet prematuur, zoals de officier van justitie betoogt in zijn beslissing. De beslistermijn zou zijn verlengd met het aantal dagen waarin er een verzuim zou zijn geweest. Er was geen verzuim in het beroepschrift. De beslistermijn is bovendien niet opgeschort, omdat de uitnodiging voor een hoorzitting niet als herstelverzuimbrief kan worden aangemerkt.
Daarbij heeft de officier van justitie een week voor het aflopen van de beslistermijn een brief gestuurd waarin wordt vermeld dat de beslistermijn met 10 weken wordt verlengd, omdat het niet lukt om binnen 16 weken te beslissen. Kennelijk ging de officier van justitie ook uit van de ‘reguliere’ termijn van 26 weken. Dat de officier achteraf stelt dat de beslistermijn zou zijn opgeschort, getuigt van een tegenstrijdige rechtsopvatting die pas wordt ingenomen als een ingebrekestelling is ingediend.
Voorts dient te worden opgemerkt dat in veel zaken structureel wordt afgezien van het horen vanwege een ‘aflopende wettelijke beslistermijn’ dan wel een ‘ingediende ingebrekestelling’. Het lijkt erop dat de officier van justitie de beslistermijn hanteert die in het betreffende geval uitkomt. Indien volgens de officier kan worden afgezien van het horen in verband met de aflopende beslistermijn of een ingediende ingebrekestelling, wordt uitgegaan van een beslistermijn van 26 weken. Als echter bij de beslissing blijkt dat een dwangsom is verbeurd, neemt de officier het standpunt in dat de beslistermijn is opgeschort. Dit acht betrokkene laakbaar.
Namens betrokkene wordt verzocht om het beroep gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
4. Ter zitting heeft gemachtigde het beroepschrift nader toegelicht en verwezen naar een soortgelijke zaak (nummer [nummer 2] ) die door de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam op 3 juni 2025 is behandeld. In die zaak heeft de kantonrechter bepaald
dat met de uitnodiging voor de hoorzitting de beslistermijn op grond van artikel 7:24, lid 3 Awb niet wordt opgeschort en dat er een dwangsom verschuldigd is.
5. Nu het Openbaar Ministerie momenteel te kampen heeft met problemen rondom de toegankelijkheid tot de verschillende computersystemen en verweerder daardoor geen gebruik kan maken van de tool om een (eventuele) dwangsom te berekenen verzoekt verweerder de kantonrechter om de onderhavige zaak aan te houden.
6. Het volgende wordt overwogen.
7. Nu namens betrokkene niet wordt betwist dat de gedraging is verricht kan, mede gelet op de verklaring van de verbalisant, die ondersteund wordt door beeldmateriaal, als vaststaand worden aangenomen dat de gestelde gedraging is verricht. De sanctie is aldus niet onterecht opgelegd.

Ten aanzien van de gevorderde dwangsom:

8. De kantonrechter gaat niet mee in het verzoek van verweerder om de onderhavige zaak aan te houden ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen de tool te kunnen gebruiken om een (eventuele) dwangsom te berekenen. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Op basis van de gegevens in het dossier is het mogelijk om vast te stellen of verweerder te laat is geweest met het nemen van een beslissing op het administratief beroepschrift en indien dit zo is hoeveel dagen dwangsom er wordt verbeurd.
9. Artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het volgende:
“Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroep is verstreken.”
10. Blijkens het zaakoverzicht eindigde de beroepstermijn bij verweerder op 21 december 2023. De zestien weken termijn gaat derhalve in vanaf 22 december 2023. Verweerder diende, gelet op het vorengaande, uiterlijk op 12 april 2024 te beslissen op het beroep. Op grond van artikel 7:24 lid 4 Algemene wet bestuursrecht kan verweerder zijn beslissing echter voor ten hoogste tien weken verdagen. Bij brieven van 3 april 2024 heeft verweerder aan zowel betrokkene als gemachtigde medegedeeld dat van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zodat de beslistermijn werd opgeschort tot 21 juni 2024.
11. Gemachtigde heeft bij brief van 24 juni 2024, ontvangen door de CVOM op 25 juni 2024, verweerder in gebreke heeft gesteld. Dat de beslistermijn op dat moment nog niet zou zijn verstreken en de ingebrekestelling prematuur zou zijn geweest is de kantonrechter uit het dossier en ter zitting niet gebleken. Nu door verweerder eerst op 24 juli 2024 een beslissing is genomen op het administratief beroepschrift, verbeurt verweerder een dwangsom. De kantonrechter stelt deze dwangsom vast over de periode van 15 dagen, van 9 juli tot en met 23 juli 2024, waarmee een bedrag is gemoeid van € 357,00 (14 dagen x € 23,00 + 1 dag x € 35,00), te vermeerderen met wettelijke rente.

Ten aanzien van de proceskostenvergoeding:

12. Ten aanzien van het verzoek om proceskostenvergoeding overweegt de kantonrechter dat het beroep van betrokkene uitsluitend doel treft op het punt van de dwangsom. Gelet op het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 7 juni 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:4778) bestaat er dan ook in dit geval geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
12. Daarom wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
- verklaart het beroep ten aanzien van de gevorderde dwangsom gegrond;
- stelt vast dat de officier van justitie aan betrokkene een dwangsom van € 357,00 is verschuldigd, te vermeerderen met wettelijke rente;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
De griffier De kantonrechter
Datum verzending
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt. Het beroepschrift dient schriftelijk (niet per e-mail) te worden ingediend bij rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team kanton, postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.