ECLI:NL:RBAMS:2025:5702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
13-138869-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 31 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Kassel in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 4 maart 2025. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een detentieplaats in Nederland. Tijdens de zitting op 17 juli 2025 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat het niet duidelijk zou maken op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken zou zijn bij het strafbare feit. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat het EAB voldoende informatie bevat over de rol van de opgeëiste persoon en dat de Duitse rechter op juiste gronden het EAB heeft uitgevaardigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een georganiseerde plofkraakbende en dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, een zogenoemd lijstfeit is dat in Nederland strafbaar is.

De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-138869-25
Datum uitspraak: 31 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2025 door het
Amtsgericht Kassel,Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeësite persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel voor voorlopige hechtenis uitgevaardigd door het
Amtsgericht Kasselvan 4 maart 2025 met dossiernummer 1650 Js 24916/23 (dossiernr. GStA 7 ER 85/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren en heeft daartoe bepleit dat het EAB niet genoegzaam is. Uit onderdeel e) van het EAB blijkt onvoldoende op welke wijze de opgeëiste persoon concreet betrokken zou zijn geweest bij het strafbare feit. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft namelijk niet vermeld welke handelingen de opgeëiste persoon zou hebben verricht. Hierdoor ontbreekt de koppeling tussen de opgeëiste persoon en de verdenking.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het EAB genoegzaam. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon waardoor voldoende duidelijk is geworden voor welke strafbaar feit de overlevering wordt verzocht. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient ervan te worden uitgegaan dat de Duitse rechter op juiste gronden het EAB heeft uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit de feitomschrijving onder e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij deel uitmaakt van een zeer professionele georganiseerde Nederlandse plofkraakbende. Volgens de verdenking zou de opgeëiste persoon samen met anderen op 17 maart 2022 in Erkelenz met behulp van explosieven een geldautomaat tot ontploffing hebben gebracht, waarbij een fors geldbedrag is weggenomen. Bovendien vermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt en ‘gezamenlijk handelend’ zou hebben opgetreden. Op grond van deze feitomschrijving is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzame omschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht en dat voldoende duidelijk is in welke mate de opgeëiste persoon bij dit feit betrokken zou zijn geweest. Het verweer van de raadsman slaagt daarom niet.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeësite persoon]aan het
Amtsgericht Kassel, Duitsland voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Westerman en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.