ECLI:NL:RBAMS:2025:5736

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/770901 / KG ZA 25-465
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting bankrelatie in kort geding afgewezen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben verschillende besloten vennootschappen, gezamenlijk aangeduid als de Vennootschappen, en een natuurlijke persoon, aangeduid als [eiser 10], een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. De eisers vorderden de voortzetting van hun bankrelatie met ING, die door de bank was beëindigd vanwege geconstateerde integriteitsrisico's en een gebrek aan vertrouwen. De procedure vond plaats op 2 juli 2025, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten en bewijsstukken indienen. De rechtbank oordeelde dat [eiser 10] geen spoedeisend belang had bij de voortzetting van zijn privé bankrekening, aangezien deze al was opgeheven. Voor de zakelijke rekeningen van de Vennootschappen was er echter nog wel een mogelijkheid tot voortzetting. De rechtbank concludeerde dat ING op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bevoegd was om de bankrelaties te beëindigen. De eisers werden in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/770901 / KG ZA 25-465 MK/JD
Vonnis in kort geding van 30 juli 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRILLYZ B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALGORITME EN MEER B.V.,
gevestigd te Leiden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMMERCIËLE HOUSE OF HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CURADOCPLUS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORTIS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIWAX GROUP B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GREENFREE LA FRAPPE B.V.,
gevestigd te Leiden,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OFF-SHORE HOLDING HIGHLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OFF-SHORE TRADEFACTORY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
10.
[eiser 10],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 19 juni 2025,
advocaat mr. M. van Eersel te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. M.E.G. Murris en mr. D. Verheij te Utrecht.
Eisers 1 t/m 9 zullen hierna afzonderlijk Grillyz, Algoritme en Meer, Commerciële House of Holland, Curadocplus, Fortis, Giwax Group, Greenfree La Frappe, Off-shore Holding Highland, en Off-shore Tradefactory, en gezamenlijk de Vennootschappen worden genoemd. Eiser 10 zal hierna [eiser 10] worden genoemd. Gedaagde zal hierna ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 2 juli 2025 hebben de Vennootschappen en [eiser 10] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van de Vennootschappen en [eiser 10] :
- mr. Van Eersel;
aan de kant van ING:
- mr. Murris en mr. Verheij;
- [naam 1] , bedrijfsjurist bij ING;
- [naam 2] , werkzaam bij ING bij de afdeling Sancties.
Vonnis is aanvankelijk bepaald op 23 juli 2025 en vervolgens, met kennisgeving aan partijen, op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 10] is bestuurder en aandeelhouder van de Vennootschappen. Hij heeft zelf een (privé) bankrekening bij ING gehad. De Vennootschappen hebben alle een zakelijke bankrekening bij ING.
2.2.
Op 18 december 2023 is ten laste van Fortis en [eiser 10] strafrechtelijk conservatoir beslag gelegd onder ING, tot bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen geldboete van maximaal € 90.000,00 voor het plegen van misdrijven, beschreven in artikel 47 Wetboek van Strafrecht (Sr) (medeplichtigheid en/of uitlokking), artikel 420bis Sr (witwassen), artikel 420ter Sr (gewoontewitwassen), en voor een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op 2,3 miljoen euro.
2.3.
Op 25 juni 2024 is door de Belastingdienst beslag gelegd op de betaalrekening van Off-shore Tradefactory en op 22 augustus 2024 op de betaalrekening van Grillyz.
2.4.
In de periode van augustus 2024 tot begin 2025 heeft ING een
Know Your Customer(KYC-)onderzoek uitgevoerd, waarin ING in brieven en e-mails vragen heeft gesteld aan [eiser 10] en de Vennootschappen.
2.5.
Bij brieven van 13, 23 en 27 januari 2025 heeft ING aangezegd de bankrelatie met de Vennootschappen te beëindigen en zowel de Vennootschappen als [eiser 10] te plaatsen in het interne verwijzingsregister (IVR).
2.6.
Bij brieven van 21 januari 2025 en 25 januari 2025 hebben de Vennootschappen daartegen bezwaar aangetekend.
2.7.
Bij brief van 30 januari 2025 heeft ING aan de Vennootschappen geschreven dat een situatie is ontstaan die wordt benoemd in artikel 5 lid 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) waardoor zij de bankrelaties moet beëindigen en dat voor ING bovendien het vertrouwen, dat noodzakelijk is voor het aanhouden van een bancaire relatie, is weggevallen. ING heeft haar beslissing om de bancaire relaties met de Vennootschappen te beëindigen en deze entiteiten en [eiser 10] in het IVR te plaatsen daarom gehandhaafd.
2.8.
Bij bericht van 5 februari 2025 heeft [eiser 10] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging en is hij ingegaan op de redenen waarop ING de beëindiging van de bankrelaties heeft gegrond. Hij heeft geschreven dat hij volledig heeft meegewerkt aan alle onderzoeken en gevraagde stukken tijdig heeft aangeleverd, en aangeboden om in een persoonlijk gesprek nadere toelichting te geven en eventuele aanvullende documentatie aan te leveren.
2.9.
Bij brief van 29 april 2025 heeft ING inhoudelijk gereageerd, het juridische kader uiteengezet, en per vennootschap de redenen voor beëindiging van de bankrelatie toegelicht, en geconcludeerd dat de rekeningen en zakelijke producten per 29 juli 2025 definitief zullen worden beëindigd. ING heeft de beëindiging van de bankrelaties met de Vennootschappen vervolgens opgeschort, in afwachting van dit kort geding.
2.10.
Bij brief van 13 februari 2025 heeft ING aangezegd de bankrelatie met [eiser 10] (in privé) te beëindiging per 13 mei 2025, om dezelfde redenen als genoemd in de brieven aan de Vennootschappen van 13, 23, en 27 januari 2025. Deze beëindiging is niet opgeschort.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 10] en de Vennootschappen vorderen – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, met veroordeling van ING in de proceskosten:
I ING te veroordelen tot voortzetting van haar dienstverlening aan, en bankrelatie met, de Vennootschappen en [eiser 10] , althans tot daarover onherroepelijk is beslist in een bodemprocedure;
II ING te veroordelen tot nakoming van haar verplichting in dat kader tot het bieden aan de Vennootschappen en [eiser 10] van onbelemmerd gebruik van de bij haar aangehouden bankrekening(en), althans tot daarover onherroepelijk is beslist in een bodemprocedure;
III ING te gebieden om vastlegging van verwijzingsgegevens met betrekking tot [eiser 10] in het IVR achterwege te laten, dan wel daarin al opgenomen verwijzingsgegevens te verwijderen;
IV ING te veroordelen om een dwangsom te betalen aan elk van de betreffende Vennootschappen en [eiser 10] voor elke dat ING niet voldoet aan de veroordelingen onder I en/of II en/of III.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Een vordering tot voortzetting van een bankrelatie kan in kort geding worden toegewezen als voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen en als van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Ten aanzien van [eiser 10] geldt dat hij geen (spoedeisend) belang heeft bij de gevorderde voortzetting van de bankrelatie, zodat de vordering ten aanzien van hem zal worden afgewezen. Vast staat dat zijn privé bankrekening is opgeheven en het doen herleven van die rekening, inclusief IBAN-nummer is feitelijk onmogelijk. Voor zover de vordering van [eiser 10] zo moet worden begrepen dat ING een nieuwe privé bankrekening voor hem opent, heeft hij bij een veroordeling van ING daartoe in dit kort geding onvoldoende (spoedeisend) belang. ING heeft gemotiveerd aangevoerd dat [eiser 10] verscheidene andere betaalrekeningen aanhoudt bij meerdere Nederlandse en Europese banken, namelijk die met IBAN-nummers: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] , [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] , [rekeningnummer 9] , [rekeningnummer 10] , [rekeningnummer 11] en [rekeningnummer 12] . [eiser 10] heeft hiertegen aangevoerd dat dit onjuist is en dat hij geen andere privé bankrekeningen meer heeft, sinds hij in overleg volledig naar ING was overgestapt. Gelet op het gemotiveerde standpunt van ING had het echter op de weg van [eiser 10] gelegen om in te gaan op de bankrekeningen waarvan ING stelt dat [eiser 10] die aanhoudt, en zijn verweer waar mogelijk met stukken te onderbouwen. Het zonder uitleg en onderbouwing stellen dat ING het bij het verkeerde eind heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat [eiser 10] enkel van de ING rekening afhankelijk is. Conclusie is dat – voor zover [eiser 10] in rechte wil vorderen dat ING een nieuwe privé bankrekening voor hem opent – van hem kan worden gevergd dat hij daarvoor de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Voor de zakelijke bankrekeningen van de Vennootschappen geldt dat die nog wél actief zijn en voortzetting van de bankrelatie dus nog mogelijk is. De beoordeling van de vordering ten aanzien van de bankrelaties met de Vennootschappen komt in het hierna volgende aan de orde.
Toetsingskader
4.3.
Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). Het is aan de bank om aannemelijk te maken dat zo een situatie zich voordoet.
4.4.
Naast de
plichtendie op de bank rusten op grond van de Wwft, heeft de bank op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) een contractuele
bevoegdheidde relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, en waarin ook het belang van betalingsverkeer en van toegang tot het bancaire systeem van de rekeninghouders moet worden betrokken. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek, zie HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929).
4.5.
De klant heeft op grond van artikel 2 lid 2 ABV de zorgplicht eraan mee te werken dat de bank aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van de bankdiensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor de bank of haar reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Integriteits- en veiligheidsrisico’s?
4.6.
ING constateert ten aanzien van de Vennootschappen integriteits- en veiligheidsrisico’s en heeft geprobeerd deze te mitigeren door middel van integriteitsonderzoek. Dit is volgens ING niet gelukt doordat de Vennootschappen niet alle vragen en/of verzoeken hebben beantwoord en doordat sommige antwoorden die de Vennootschappen wél hebben gegeven, weer tot aanvullende vragen leiden die op hun beurt onbeantwoord zijn gebleven. ING heeft in haar conclusie van antwoord voorbeelden opgenomen van transacties die integriteitsrisico’s opleveren en waarnaar het cliëntenonderzoek niet kan worden afgerond. Voor zover van belang komen die in het navolgende aan de orde.
Contante gelden binnen Grillyz
4.7.
Grillyz heeft op vragen van ING in het KYC-onderzoek geantwoord dat zij contante gelden binnen haar (horeca) onderneming heeft, maar dat deze niet worden gestort bij de bank. ING heeft in dat verband bij e-mail van 13 september 2024 verzocht om een kasboek, en dit verzoek herhaald op 20 en 26 september 2024. Op 28 september 2024 heeft Grillyz geantwoord dat zij geen kasboek heeft, maar dat zij gebruik maakt van ‘cashkeeper’ (een kassasysteem). Bij e-mail van 4 oktober 2024 heeft ING verzocht om documentatie uit cashkeeper van 2023 en 2024. Op 9 oktober 2024 heeft Grillyz (voor zover hier van belang) als volgt gereageerd: “
Ik heb u een foto gestuurd van mij kassa gezien Povis niet zo snel is een een uitdraai van mijn andinistratie”. Bij bericht van 21 oktober 2024 heeft ING (voor zover hier van belang) aan Grillyz geschreven: “
U heeft verklaard dat u gebruik maakt van een kassasysteem die uw cashtransacties vastlegt. Wij hebben tot op heden nog geen kasboek van 2023 en 2024 van u ontvangen. (…) Graag ontvangen wij de uitdraaien van de cashtransacties per maand van 2023 en 2024”. Dezelfde dag heeft Grillyz gereageerd: “
Ik heb u alle informatie toestuurt wilt u dit controleren zie helemaal onderaan de mail de bestanden”. De verwijzing naar de eerder gestuurde bestanden betreft echter geen kasboek of uitdraai van cashkeeper van 2023 en 2024. Op 5 februari 2025 heeft [eiser 10] zich enerzijds op het standpunt gesteld dat hij een uitdraai van cashkeeper heeft aangeleverd, en anderzijds dat hij dit alsnog zal doen:
Van het aanleveren van een uitdraai is het echter niet meer gekomen. De uitdraai is ook niet als productie ingediend in dit kort geding.
4.8.
Aannemelijk is dat ING door het ontbreken van een kasboek, dan wel uitdraai uit cashkeeper, geen transparant beeld heeft van de totale gerealiseerde omzet binnen Grillyz, omdat de contante geldstromen binnen deze onderneming volledig buiten het zicht van ING blijven. Grillyz is meermaals in de gelegenheid gesteld om onderbouwende stukken aan te leveren maar heeft dat slechts gedeeltelijk, deels ontwijkend en soms ook onduidelijk gedaan, terwijl ING voldoende helder heeft aangegeven wat zij nog nodig had. Het ontbreken of niet willen verstrekken van onderbouwing op dit punt zorgt voor een versluierend effect en levert daarmee risico’s op, bijvoorbeeld dat contante gelden worden witgewassen. ING heeft deze risico’s onvoldoende kunnen mitigeren en het is voorshands voldoende aannemelijk dat zij daarom verplicht is de zakelijke relatie met Grillyz te beëindigen op grond van artikel 5 lid 3 Wwft.
De relatie van [eiser 10] met [naam 3]
4.9.
Uit onderzoek van ING is verder gebleken dat [eiser 10] een bedrag van € 289.259 heeft ontvangen van [naam 3] . In reacties op vragen die ING daarover in het kader van het KYC-onderzoek heeft gesteld, heeft [eiser 10] ING een handgeschreven brief van [naam 3] toegestuurd met een schuldverklaring van [naam 3] aan [eiser 10] voor een bedrag van € 784.000. Op nadere vragen daarover heeft [eiser 10] toegelicht:
“De gelden zijn opgebouwd doordat [naam 3] opdrachten heeft aangenomen en omzet heeft gegenereerd (zie uitleg hierboven)”. In de uitleg waar [eiser 10] naar refereert heeft hij uiteengezet dat hij op enig moment opdrachten voor [naam 3] heeft binnengehaald, dat hij bij [naam 3] in loondienst was, en dat [naam 3] hem een overnamebedrag verschuldigd was. Onderbouwing van de binnengehaalde opdrachten en de gestelde arbeidsverhouding is (ook in dit kort geding) uitgebleven, evenals specificatie van de vergoeding voor die binnengehaalde opdrachten, van ontvangen loon en van het overeengekomen overnamebedrag. Daarmee is de achtergrond van de ongebruikelijke, handgeschreven schuldverklaring, en van de gelden die als aflossing van die schuld aan [eiser 10] zijn betaald, vaag gebleven. De toelichting van de advocaat van [eiser 10] ter zitting over de relatie tussen [eiser 10] en [naam 3] (
“ [eiser 10] en [naam 3] hebben met elkaar in contact gestaan in verband met logistieke opdrachten en de afrekening daarvan. Meer niet.”) strookt ook niet met de hiervoor beschreven antwoorden die [eiser 10] in het kader van het KYC-onderzoek aan ING heeft gegeven.
4.10.
Nu de schuldverklaring en de gelden die [eiser 10] uit hoofde daarvan heeft ontvangen, onvoldoende zijn toegelicht, wordt geoordeeld dat ING integriteitsrisico’s, waaronder risico’s op financieel-economische criminaliteit, onvoldoende kan uitsluiten, waardoor zij verplicht is tot het beëindigen van de bankrelatie met [eiser 10] op grond van artikel 5 lid 3 Wwft. Daarbij weegt mee dat ten laste van [eiser 10] strafrechtelijk conservatoir beslag is gelegd tot bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen boete voor het plegen van misdrijven waaronder witwassen, en dat de FIOD een onderzoek is gestart naar [naam 3] . Tegen die achtergrond is goed te volgen dat ING het problematisch vindt dat de betaalrekening van [eiser 10] wordt gevoed door transacties met [naam 3] , terwijl [eiser 10] onduidelijkheid laat bestaan over de achtergrond van de van [naam 3] ontvangen gelden. Het standpunt dat [eiser 10] als ‘bijvangst’ in het onderzoek van de FIOD naar [naam 3] zou zijn beland doet daaraan niet af.
Verwevenheid van de Vennootschappen
4.11.
Uit het onderzoek van ING blijkt tot slot dat sprake is van omvangrijke verwevenheid van het betalingsverkeer binnen het cluster van vennootschappen rondom [eiser 10] . Naast geldstromen van [naam 3] naar [eiser 10] in privé, zijn er ook aanzienlijke geldstromen van [naam 3] naar Greenfree La Frappe en Algoritme en Meer, die bestuurder en enig aandeelhouder is van Greenfree La Frappe. Voor de rekeningen van Commerciële House of Holland, Giwax Group, Curadocplus, Fortis, Off-shore Holding Highland, en Off-shore Tradefactory geldt dat grote bedragen van en naar de zakelijke rekeningen binnen het cluster van de Vennootschappen (‘intercompany’ transacties) en/of [eiser 10] in privé zijn overgemaakt.
Onduidelijk is namelijk gebleven wat de achtergrond is van deze transacties. Daarmee is aannemelijk dat ING niet helder heeft kunnen krijgen wat er op de rekening gebeurt en – mede gelet op de uiteenlopende activiteiten van de vennootschappen waaronder zorginstelling, horecaonderneming en transportbedrijf – of de transacties passen bij de bedrijfsactiviteiten van de Vennootschappen. Gevolg is dat de integriteitsrisico’s die gelden voor Grillyz en [eiser 10] in privé, via de veelheid aan niet-toegelichte intercompany transacties doorwerken binnen het gehele cluster van de Vennootschappen.
4.12.
Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat ING tot beëindiging van de bankrelatie met alle Vennootschappen verplicht is op grond van artikel 5 lid 3 Wwft. Bij deze stand van zaken behoeven andere door ING aangevoerde integriteitsrisico’s – die zij constateert met betrekking tot een uitgaande transactie naar Marokko van € 450.000 door Fortis, onopgehelderde transacties op de rekening van Curadocplus, en een ‘opmerkelijke’ constructie tussen Off-shore Tradefactory en Interline Transport – geen beoordeling.
Bevoegd tot beëindiging (artikel 35 ABV)
4.13.
Verder wordt geoordeeld dat ING, los van de op haar rustende verplichtingen op grond van de Wwft, ook bevoegd is om de bankrelaties met [eiser 10] en de Vennootschappen te beëindigen op grond van artikel 35 ABV. De geconstateerde integriteitsrisico’s, die ING niet heeft kunnen mitigeren door middel van cliëntenonderzoek omdat [eiser 10] en de Vennootschappen onvoldoende openheid van zaken hebben gegeven, hebben geleid tot een gebrek aan vertrouwen bij ING. Zij heeft [eiser 10] en de Vennootschappen meermaals in de gelegenheid gesteld om uitleg en onderbouwing te geven, maar zij hebben daar onvoldoende gehoor aan gegeven. Bij die stand van zaken mag ING gebruik maken van haar contractuele bevoegdheid de relatie te beëindigen.
4.14.
Een belangenafweging maakt dit alles niet anders. [eiser 10] en de Vennootschappen hebben aangevoerd dat zij moeten kunnen beschikken over een bankrekening, en dat zij geen alternatieven hebben voor de rekeningen bij ING. Aannemelijk is echter dat [eiser 10] (zie ook hiervoor onder 4.2.), Giwax Group, Commerciële House of Holland, en Greenfree La Frappe nog beschikken over andere bankrekeningen. Niet weersproken is dat de bankrekeningen van Off-shore Holding Highland en Algoritme en Meer al enige tijd nauwelijks meer worden gebruikt. Voor de andere Vennootschappen geldt dat zij al ongeveer een half jaar op de hoogte zijn van het voornemen van ING om de bankrelaties te beëindigen. Voor zover zij zich op het standpunt stellen dat beëindiging van de bankrelatie door ING onaanvaardbaar is doordat zij daardoor van het girale betalingsverkeer zullen worden afgesloten, had het op hun weg gelegen dit aannemelijk te maken, bijvoorbeeld omdat aanvragen bij andere banken geen succes hadden. De enkele stelling dat zij moeten kunnen beschikken over een bankrekening is onvoldoende voor een oordeel dat beëindiging van de bankrelaties onaanvaardbaar is.
Conclusie
4.15.
Slotsom is dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. [eiser 10] en de Vennootschappen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van ING tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 714,00
  • salaris advocaat € 1.107,00
  • nakosten
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser 10] en de Vennootschappen hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van ING begroot op € 1.999,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening, indien dit vonnis wordt betekend, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J. Dekker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025. [1]

Voetnoten

1.type: JD