3.3Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring zaak A feiten 1 en 4 en zaak B feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat – gelet op de opgesomde bewijsmiddelen in bijlage II bij dit vonnis, waaronder de bekennende verklaring van verdachte – de ten laste gelegde seksuele handelingen met de pony (zaak A onder 1 en zaak B onder 2) en het vervaardigen en in bezit hebben van dierenporno (zaak A onder 4) kunnen worden bewezen.
Wel spreekt de rechtbank partieel vrij voor zover is ten laste gelegd dat verdachte de pony ook anaal heeft gepenetreerd (zaak A onder 1 en zaak B onder 2). Volgens de rechtbank bevindt zich in het dossier wel bewijs dat verdachte de pony vaginaal heeft gepenetreerd, maar kan niet worden bewezen dat hij de pony ook anaal heeft gepenetreerd.
Voor wat betreft de aangetroffen dierenporno (zaak A feit 4) geldt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte de video’s, waarop te zien is dat verdachte seksuele handelingen verrichtte bij de pony, heeft vervaardigd en in zijn bezit had. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze video’s heeft verspreid, openlijk tentoon heeft gesteld, heeft ingevoerd, heeft doorgevoerd of heeft uitgevoerd. Van deze onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Bewezenverklaring zaak A feit 3
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde verwerven en in bezit hebben van kinderporno (zaak A onder 3). Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet bewust naar kinderporno heeft gezocht, maar hij heeft deze afbeeldingen wel opgeslagen en dus bewaard. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat er alleen op zijn laptop kinderpornografische afbeeldingen zouden staan, acht de rechtbank ook bewezen dat er kinderpornografisch materiaal aanwezig was op zijn telefoon. Uit het proces-verbaal van onderzoek naar de computer en telefoon van verdachte volgt immers dat ook kinderpornografisch materiaal op de telefoon van verdachte is aangetroffen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het kinderpornografisch materiaal heeft verspreid, aangeboden, openlijk tentoongesteld, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd en/of uitgevoerd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verweer raadsvrouw
Het verweer van de raadsvrouw dat foto’s 2, 3 en 15 niet zonder meer zijn aan te merken als kinderpornografische afbeeldingen, verwerpt de rechtbank. Uit het proces-verbaal dat ziet op de beschrijving van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal volgt dat 98% van het materiaal afbeeldingen betreft waarop meisjes te zien zijn in de geschatte leeftijd tussen zes en vijftien jaar oud die, meestal gekleed, seksueel uitdagende poses aannemen. De kleding betreft korte broekjes en rokjes, tanktops, lingerie, en er wordt make-up gebruikt.
In een schematisch overzicht is bij foto’s 2, 3 en 15 aangestreept dat het gaat om:
Ter terechtzitting zijn de foto’s 2, 3 en 15, die deel uitmaken van de toonmap, bekeken. De rechtbank is van oordeel dat op die foto’s kinderen te zien zijn, die zeer schaars zijn gekleed, onder andere in lingerie, en dat sprake is van het (steeds) aannemen van een seksueel getinte houding die kan worden omschreven als ‘poseren’. Dat maakt dat de rechtbank – in tegenstelling tot de raadsvrouw – vindt dat deze afbeeldingen zijn aan te merken als kinderpornografische afbeeldingen.
Vrijspraak zaak A feit 2 en zaak B feit 1
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de aan hem ten laste gelegde mishandeling van de pony (zaak A onder 2 en zaak B onder 1) en van de hond (zaak A onder 2). De rechtbank is – met de raadsvrouw – van oordeel dat geen sprake is van dierenmishandeling van de pony en van de hond.
Artikel 2.1 Wet Dieren
Om tot een bewezenverklaring van dierenmishandeling in de zin van artikel 2.1 van de Wet Dieren te kunnen komen, moet de rechtbank vaststellen dat verdachte bij de pony en/of de hond pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel hun gezondheid en/of welzijn heeft benadeeld.
Ten aanzien van de pony
Voor wat betreft de pony geldt dat de dierenarts tot twee keer toe, op 21 oktober 2024 en op 30 oktober 2024, heeft vastgesteld dat sprake was van een lichte vaginitis als gevolg van manipulatie van de vagina. De rechtbank begrijpt dat dit wil zeggen: een lichte ontsteking aan de vagina. Verder zijn er volgens de dierenarts uitwendig geen beschadigingen of verwondingen aan de pony te zien. Wel stelt de dierenarts in het rapport van 30 oktober 2024 nog vast dat een milde zwelling van het slijmvlies van de vulva zichtbaar is.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van een verbalisant, die onder meer stelt meer dan tien jaar intensief met paarden en pony’s te hebben gewerkt, waarin – aan de hand van de camerabeelden van de nacht van 19 op 20 oktober 2024 en de nacht van 29 op 30 oktober 2024 – het gedrag van de pony wordt beschreven. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op die beelden te zien is en dat hij in die nachten seksuele handelingen met de pony heeft verricht. Beschreven wordt dat de pony bij beide incidenten (zowel in de nacht van 19 op 20 oktober 2024 als in de nacht van 29 op 30 oktober 2024) probeert weg te lopen als verdachte een touw om haar nek doet, waarna zij vervolgens rustig meeloopt met verdachte en op één plek stil blijft staan. Verder wordt beschreven dat de pony bij beide incidenten, nadat verdachte klaar is met zijn handelingen, onrustig heen en weer loopt en schichtig om zich heen kijkt. Volgens de verbalisant is sprake van een stressreactie. Omdat de pony gewend is om vastgezet te worden en dit voor de pony bekende handelingen zijn, zou dit normaal gesproken geen stressreactie moeten opleveren. Hieruit maakt de verbalisant op dat de seksuele handelingen die verdachte bij de pony heeft uitgevoerd door de pony als stressvol zijn ervaren.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande onvoldoende bewijs oplevert dat verdachte de pony pijn en/of letsel heeft toegebracht dan wel haar gezondheid of welzijn heeft benadeeld. Allereerst is niet komen vast te staan dat de vaginitis en/of zwelling van het slijmvlies van de vulva is veroorzaakt doordat verdachte de vagina van de pony heeft gepenetreerd. Ook het beschreven gedrag van de pony, na de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft uitgevoerd, is niet van zodanige aard dat daaruit volgt dat verdachte de pony heeft mishandeld. Dat verdachte een touw om de nek van de pony heeft gedaan maakt dat oordeel niet anders. Uit het dossier blijken immers geen aanwijzingen dat de pony hiervan pijn zou hebben ondervonden. Bovendien heeft de verbalisant dit omschreven als een bekende handeling nu de pony het gewend is om vastgezet te worden. De rechtbank vindt bovendien dat de door de dierenarts vastgestelde lichte vaginitis en de milde zwelling van het slijmvlies van de vulva onvoldoende ernstig zijn om de genoemde grens van artikel 2.1 van de Wet Dieren te halen. Niet is vastgesteld of gebleken dat de pony pijn heeft ondervonden of in haar gezondheid of welzijn is benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank levert het ook geen letsel op in de zin van artikel 2.1 van de Wet Dieren.
Ten aanzien van de hond
De hond is op 1 november 2024 onderzocht door een dierenarts, die daarvan een medische verklaring heeft opgesteld. Uit die medische verklaring volgt – samengevat – dat de hond wantrouwend is, een stijve houding heeft en een argwanende blik heeft. Verder worden er door de dierenarts geen afwijkingen vastgesteld. Expliciet wordt opgemerkt dat er geen afwijkingen zijn gezien aan de penis en de anus. Onder de anus zit wat ontlasting geplakt en in de huid boven de anus is een kleine kras te zien.
Daarnaast bevindt zich in het dossier een document getiteld ‘Waarschijnlijkheidsbepaling Dierenmishandeling op basis van gedragsassessment’, afkomstig van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht. Uit dit stuk volgt – voor zover relevant – dat de waarschijnlijkheid dat de hond is blootgesteld aan dierenmishandeling wordt ingeschat als waarschijnlijk (een 7 op een schaal van 1 t/m 10). Geconcludeerd wordt dat de hond in de opvang een sterker angstbeeld toont bij aanraking (borstelen) van de achterhand (de rechtbank begrijpt: het achterste deel van de hond, vanaf het bekken) en een opvallende angst voor (lange) mannen, terwijl de hond een nauwe sociale en steunzoekende band heeft gevormd met de vrouwelijke verzorger.
Ook in het geval van de hond oordeelt de rechtbank dat sprake is van onvoldoende bewijs dat verdachte de hond pijn en/of letsel heeft toegebracht dan wel zijn gezondheid of welzijn heeft benadeeld. Daarvan geven de voornoemde stukken immers geen of onvoldoende blijk.