Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[verdachte] ,
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
De tenlastelegging
De formele voorvragen
De bewijsoverweging
DE UITSPRAAK
spreekt hem daarvan vrij.
Rechtbank Amsterdam
Op 6 juni 2025 vond de terechtzitting plaats in de Rechtbank Amsterdam, waar de politierechter, mr. R. van de Water, de zaak behandelde van een verdachte die was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van verdovende middelen, specifiek cocaïne. De verdachte was staande gehouden na het begaan van verkeersovertredingen, waarbij de politie opmerkte dat hij trillende handen had en eerder was veroordeeld voor drugsdelicten. Tijdens de controle overhandigde de verdachte een blokje hasj aan de politie, waarna hij werd gefouilleerd op grond van de Opiumwet. Tijdens deze fouillering werden verdovende middelen aangetroffen, wat leidde tot de aanklacht.
De verdediging stelde echter dat de fouillering onrechtmatig was, omdat de politie geen cautie had gegeven aan de verdachte voordat zij hem vroegen naar de aanwezigheid van verdovende middelen. De politierechter oordeelde dat de omstandigheden, zoals het trillen van de handen en de eerdere veroordelingen, niet voldoende waren om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. Hierdoor was de fouillering onrechtmatig en leidde dit tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen verdovende middelen. De politierechter sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om de aanklacht te ondersteunen. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van €170,- aan de verdachte teruggegeven, omdat niet kon worden bewezen dat dit geld in verband stond met het strafbare feit.