ECLI:NL:RBAMS:2025:5807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
11479874 \ CV EXPL 25-326
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake misleidende handelspraktijk en vernietiging van overeenkomst tussen consument en aannemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en PBC SERVICES BV. [eiser] had PBC ingeschakeld voor werkzaamheden aan zijn woning, waaronder het droogmaken van de kelder en het verhelpen van lekkages. Tijdens de procedure heeft [eiser] gesteld dat PBC zich schuldig heeft gemaakt aan een misleidende handelspraktijk door essentiële informatie over de kosten en de noodzaak van bepaalde werkzaamheden niet te verstrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat PBC inderdaad een misleidende handelspraktijk heeft gepleegd, waardoor de overeenkomst met betrekking tot het injecteren van de muren vernietigd is. [eiser] heeft hierdoor € 22.687,50 onverschuldigd betaald, wat de rechtbank heeft toegewezen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 1.001,88 en proceskosten van € 2.092,57 aan PBC opgelegd. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag is vastgesteld vanaf 11 oktober 2024. De uitspraak benadrukt de verplichting van handelaren om consumenten tijdig en volledig te informeren over de kosten van hun diensten, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11479874 \ CV EXPL 25-326
Vonnis van 20 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Zondervan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
PBC SERVICES BV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PBC,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 december 2024 met producties 1 tot en met 5,
- het antwoord van PBC,
- het tussenvonnis van 25 februari 2025,
- het e-mailbericht van 13 mei 2025 van PBC, in de persoon van [naam] (hierna: [naam] ), waarin om uitstel van de zitting wordt gevraagd,
- de reactie daarop van de rechtbank van 16 mei 2025 waarin is medegedeeld dat de geplande zitting niet verplaatst zal worden, omdat uit het e-mailbericht niet kan worden opgemaakt of er sprake is van een klemmende reden,
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2025 en het verkorte proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] oriënteerde zich begin 2024 in verduurzamingsmogelijkheden aan zijn woning. Een bedrijf heeft daarvoor een offerte uitgebracht en heeft die werkzaamheden gedeeltelijk uitgevoerd. In de kelder die onder een gedeelte van de woning ligt, stond water. Ook de kruipruimte onder de vloer, toegankelijk via een luik in de kelder, was nat. De vloerisolatie kon daardoor nog niet worden uitgevoerd.
2.2.
Vervolgens zijn [eiser] en PBC via Werkspot met elkaar in contact zijn gekomen.
2.3.
PBC is een vennootschap van [naam] die daarin zijn aannemingsbedrijf uitoefent.
2.4.
Partijen zijn mondeling, bij [eiser] thuis, overeengekomen dat PBC de kelder droog zou maken en de lekkage in de kruipruimte zou verhelpen; ook in de kruipruimte stond water. De werkzaamheden zijn op 13 juni 2024 begonnen.
2.5.
[eiser] heeft op verzoek van PBC in de periode van 13 juni 2024 tot en met 14 juli 2024 in totaal € 37.799,19 aan PBC, dan wel [naam] , overgemaakt.
2.6.
Op of omstreeks 13 juli 2024 heeft PBC op verzoek van [eiser] een factuur opgestuurd aan [eiser] . Als factuurdatum wordt ‘
13-06-2024’vermeld en als leverdatum
’12-07-2024’. Daarnaast vermeldt de factuur, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Omschrijving
Aantal
Prijs
Totaal
Starttarief
4,00
178,00
712,00
Water wegzuigen per m3
10,00
250,00
2.500,00
Muren injecteren per meter
75,00
250,00
18.750,00
Arbeidsuren spoed
30,00
178,00
5.340,00
Arbeidsuren
30,00
89,00
2.670,00
Materiaalkosten leidingwerk
1,00
1.267,00
1.267,00
(…)
Totaal excl. btw € 31.239,00
Totaal btw € 6.560,19
Te betalen: € 37.799,19
(…)”
2.7.
Het injecteren van de muren heeft niet plaatsgevonden.
2.8.
Op 27 augustus 2024 en 27 september 2024 heeft (de gemachtigde van) [eiser] PBC per aangetekende brief aangeschreven, waarna een reactie is uitgebleven.
2.9.
In de conclusie van antwoord heeft PBC nog het volgende, voor zover van belang, naar voren gebracht:
“(…)
De voorbereidingen voor de impregnering omvatten de volgende werkzaamheden:
1. Schoonmaken van de fundering:
De fundering is grondig gereinigd van vuil, stof en andere verontreinigingen zodat het impregneermiddel optimaal kan hechten. Deze schoonmaakwerkzaamheden hebben 75 uur in beslag genomen, tegen een tarief van €89 per uur, wat resulteert in kosten van €6.675.
2. Controleren van de staat van de fundering:
Wij hebben de fundering nauwgezet geïnspecteerd op scheuren en andere gebreken. Deze inspectie is als vast bedrag van €300 in rekening gebracht.
3. Voorbereiden van de ondergrond:
Tevens hebben wij de ondergrond zodanig voorbereid dat, indien de impregnering zou plaatsvinden, het impregneermiddel gelijkmatig en effectief kan worden aangebracht. Deze werkzaamheden maken integraal deel uit van het voorbereidingsproces.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, PBC te veroordelen tot betaling aan hem van:
de hoofdsom ad € 22.687,50,
de buitengerechtelijke kosten ad € 1.001,88,
de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 11 oktober 2024, dan wel vanaf het moment van dagvaarden,
e kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen zijn mondeling, bij [eiser] thuis, werkzaamheden ten aanzien van het droogmaken van de kelder en het verhelpen van de lekkage in de kruipruimte overeengekomen. De vordering ziet op het wel betaalde, maar niet uitgevoerde injecteren van de muren in de kelder, waar PBC gedurende het uitvoeren van de andere werkzaamheden mee is gekomen. Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193c BW. De kosten waren niet vooraf inzichtelijk voor [eiser] . PBC vroeg om betaling na betaling, zonder daar inzage in te geven. Ook deed PBC voorkomen alsof het injecteren noodzakelijk was om de lekkage op te lossen. Daarnaast heeft PBC artikel 6:230m lid 1 sub h BW geschonden omdat [eiser] niet is gewezen op zijn herroepingsrecht, neergelegd in artikel 6:230o BW. [eiser] vordert terugbetaling van € 22.687,50 (= € 18.750,00 plus btw) aan kosten die samenhangen met het injecteren, zowel omdat het onverschuldigd is betaald nu dit gedeelte van de overeenkomst is vernietigd als gevolg van de oneerlijke handelspraktijken, respectievelijke kan worden vernietigd, én omdat [eiser] het deel van de overeenkomst dat daarop zag heeft ontbonden omdat PBC hem niet heeft gewezen op zijn herroepingsrecht, aldus steeds [eiser] .
3.3.
PBC voert het volgende aan. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden die zagen op het leegpompen van de kruipruimte, de inspectie van het leidingstelsel en de gedeeltelijke vervanging van het systeem, constateerde PBC dat het grondwaterniveau snel steeg, hetgeen een structureel risico voor de woning vormde. Alhoewel zij [eiser] daarvan op de hoogte heeft gesteld, is het volledig zijn eigen keuze geweest om een duurzame oplossing te kiezen, te weten het injecteren. PBC erkent dat het injecteren niet heeft plaatsgevonden. Wel heeft zij daartoe voorbereidende werkzaamheden verricht. Daarom acht zij het schappelijk om € 9.375,00, 50% van het door [eiser] reeds betaalde bedrag (exclusief btw) voor het injecteren, te rekenen en de rest zou zij kunnen retourneren, aldus steeds PBC.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1.
Tussen partijen is sprake van een overeenkomst van opdracht. Als een handelaar een handelspraktijk verricht die oneerlijk is, handelt hij onrechtmatig jegens een consument. Op grond van artikel 6:193b lid 3 onder sub a BW is een handelspraktijk onder meer oneerlijk als er sprake is van een misleidende handelspraktijk. Op grond van artikel 6:193c lid 1 sub d BW is een handelspraktijk misleidend indien informatie
wordt verstrektdie feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie. Artikel 6:193d lid 1 BW bepaalt dat een handelspraktijk bovendien misleidend is wanneer er sprake is van een misleidende omissie. Dat is iedere handelspraktijk waarbij, kort gezegd, essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een besluit te nemen
wordt weggelaten, artikel 6:193d lid 2 BW. Onder misleidende handelspraktijk valt volgens 6:193d lid 3 BW wanneer essentiële informatie als bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt. Ingevolge artikel 6:193j lid 3 BW is een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar.
Toepassing
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat PBC zich schuldig heeft gemaakt aan een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b lid 3 sub a BW, omdat PBC heeft nagelaten essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:193d BW te geven aan [eiser] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
[eiser] heeft het plan gehad om zijn vloer te isoleren, waar [naam] de suggestie heeft gedaan om de muren in de kelder te injecteren. [eiser] is daarin meegegaan. Hij stelt dat de kosten niet inzichtelijk waren voor hem. PBC heeft in de periode van 13 juni tot en met 14 juli 2024 steeds om betalingen gevraagd zonder inzage in de kosten te geven. [eiser] heeft op voorhand geen offerte gekregen. Nadat [eiser] het (overgrote) deel van de betalingen had verricht, heeft hij PBC om een factuur gevraagd. Deze heeft [eiser] vervolgens gekregen. De factuur vermeldt als factuurdatum ‘
13-06-2024’. [eiser] stelt echter onweersproken dat er is betaald zonder facturen en dat hij de overgelegde factuur pas op 13 juli 2024 heeft ontvangen. Dat is aannemelijk omdat de factuur als leverdatum
’12-07-2024’vermeldt. Ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat [naam] op de dag van de eerste betaling een papier heeft overhandigd aan [eiser] met bepaalde tarieven en bedragen, maar dat dat niet specifiek zag op de werkzaamheden die PBC zou verrichten, aldus [eiser] . Dat papier is niet overgelegd. Nergens is uit gebleken dat er vooraf een inschatting is gegeven van de met de injectiewerkzaamheden gemoeide prijs. Tegenover de onderbouwde stelling van [eiser] heeft PBC niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat zij deze informatie wel heeft verstrekt, terwijl de stelplicht (en bewijslast) ter zake van de materiële juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie op haar rust, volgens 6:193j lid 1 BW. Dit handelen is in strijd met artikel 6:193d lid 2 BW. In zoverre PBC wel informatie omtrent prijzen heeft gegeven bij aanvang van de werkzaamheden, heeft zij (ook) niet de essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:193d lid 3 BW gegeven, omdat niet is vast komen te staan dat PBC op enig moment op een duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze inzicht heeft gegeven in de prijzen voor haar werkzaamheden. [eiser] heeft betoogd dat in strijd is gehandeld met artikel 6:193c BW, maar de rechtbank beoordeelt dit als strijd met artikel 6:193d BW. In zoverre vult de rechtbank de rechtsgronden aan. Dit brengt mee dat de overeenkomst ten aanzien van het injecteren wordt vernietigd.
4.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat niet is vast komen te staan dat het voorbereidende werk voor het injecteren heeft plaatsgevonden. Als er al voorbereidende werkzaamheden zijn verricht, worden deze geacht in de andere arbeidsuren (zie 2.6) te vallen en komen zij daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
PBC stelt 75 uur te hebben besteed aan het schoonmaken van de fundering tegen een tarief van € 89,00 per uur, wat resulteert in kosten van € 6.675,00. Daarnaast heeft zij de staat van de fundering gecontroleerd voor een vast bedrag van € 300,00. Ook heeft zij de ondergrond voorbereid voor het injecteren waarvan de kosten € 9.375,00 bedragen. [eiser] betwist dat deze voorbereidende werkzaamheden hebben plaatsgevonden. [eiser] stelt dat PBC feitelijk veel minder werk heeft verricht aan lekkagewerkzaamheden dan PBC heeft gefactureerd en hij heeft betaald. Ter zitting heeft [eiser] onderbouwd gesteld dat de werkzaamheden die PBC wel heeft verricht slechts in juni hebben plaatsgevonden en dat er in totaal maar 34.5 uur is gewerkt. Zonder nadere toelichting, die ook ontbreekt, is niet aangetoond dat PBC 75 uur heeft besteed aan het schoonmaken van de fundering ter voorbereiding van het injecteren, de fundering gecontroleerd heeft en de ondergrond heeft voorbereid. Deze omstandigheden vormen een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst – namelijk het deel dat ziet op het injecteren – met de bijkomende werkzaamheden zou kunnen leiden. Maar zoals hiervoor overwogen, is de vordering al toewijsbaar op de vernietigingsgrond van artikel 6:193j lid 3 BW.
Conclusie
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de overeenkomst van opdracht op grond van artikel 6:193j lid 3 BW gedeeltelijk, namelijk ten aanzien van de werkzaamheden die zien op het injecteren van de muur, moet worden vernietigd omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Als gevolg daarvan heeft [eiser] PBC € 22.687,50 onverschuldigd betaald. Niet in geschil is dat de betalingen aan [naam] hebben te gelden als betalingen aan PBC. De conclusie is dat de kantonrechter de gevorderde hoofdsom zal toewijzen. [eiser] vordert wettelijke rente, primair vanaf 11 oktober 2024. Hij licht deze ingangsdatum echter niet toe. De rechtbank begrijpt dat deze datum 2 weken na de vernietigingsbrief van 27 september 2024 is gelegen. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van 11 oktober 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 1.001,88 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
Proceskosten
4.8.
PBC is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,57
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.092,57

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt PBC om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 22.687,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt PBC tot betaling aan [eiser] van € 1.001,88 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt PBC in de proceskosten van € 2.092,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als PBC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. L.M. Garritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.