ECLI:NL:RBAMS:2025:5863

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 25/4538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende evenementenvergunning

Op 8 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Artists for President B.V. en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een wijziging van de evenementenvergunning van verzoekster, waardoor zes resterende evenementdagen niet door konden gaan. Verzoekster, die een evenementenvergunning had aangevraagd voor twaalf dagen, was het niet eens met het besluit van de burgemeester om de vergunning te wijzigen en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster, die financiële schade zou lijden en reeds voorbereidingen had getroffen voor de evenementen, af tegen de belangen van de burgemeester en een derde-belanghebbende die geluidsoverlast vreesde. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoekster bij het doorgaan van de evenementen zwaarder weegt dan de gestelde geluidsoverlast. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en wordt het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep. Tevens wordt verweerder opgedragen om een passende hotelovernachting te bieden aan de derde-belanghebbende voor de resterende evenementdagen. Verweerder moet ook het griffierecht en proceskosten aan verzoekster vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 25/4538

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

Artists for President B.V., uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. D.M. Coskun),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Waal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-belanghebbende] uit [plaats] (derde-belanghebbende).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de wijziging van de evenementenvergunning van verzoekster waardoor zes resterende evenementdagen niet door mogen gaan. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en derde-belanghebbende die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster tegen elkaar af.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.1.
Verweerder heeft met het besluit van 6 mei 2025 aan verzoekster een evenementenvergunning verleend voor twaalf evenementdagen. De vergunning is voor het houden van Intercell op 10 en 11 mei, 14 en 15 juni, 12 en 13 juli, 9 en 10 augustus, 30 en 31 augustus en 20 en 21 september 2025, alle dagen van 13:00 uur tot 23:00 uur. De derde-belanghebbende heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarna verweerder de evenementenvergunning met het bestreden besluit van 4 augustus 2025 heeft gewijzigd en een vergunning heeft verleend voor drie evenementdagen. Ten tijde van het bestreden besluit hebben reeds zes evenementdagen plaatsgevonden. Hierdoor betekent het bestreden besluit dat de resterende zes evenementdagen niet door kunnen gaan.
2.2.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de uitspraak op het beroep.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, de derde-belanghebbende en [naam] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Op 3 mei 2024 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorschrift voor verruiming van de reguliere geluidsnormen voor twaalf evenementdagen op de binnenplaats van het horecabedrijf op de locatie Rhôneweg 12 in Amsterdam. Verweerder heeft dit maatwerkvoorschrift met het besluit van 12 juli 2024 verleend. In de evenementenvergunning, die op 6 mei 2025 is verleend, heeft verweerder opgenomen dat verzoekster ervoor zorgt dat voldaan wordt aan de geluidsnormen zoals opgenomen in het maatwerkvoorschrift.
3.2.
Op 23 mei 2025 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar tegen het maatwerkvoorschrift en daarbij het maatwerkvoorschrift ingetrokken. Verweerder stelt zich daarom in het bestreden besluit op het standpunt dat de verruiming van de reguliere geluidsnormen in de evenementenvergunning is vervallen. In de evenementenvergunning is namelijk opgenomen dat als het maatwerkvoorschrift niet meer rechtsgeldig is en er twee ontheffingen zijn verleend op grond van artikel 5.6, tweede lid, onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (de APV), voor de resterende evenementdagen de standaard toepasselijke geluidsnormen gelden. Verder stelt verweerder in het bestreden besluit dat een evenementenvergunning vereist is omdat de locatie van het evenement beschouwd kan worden als ‘op of aan de weg’ in de zin van de APV. Daarnaast zijn volgens verweerder, op basis van het beleid, maximaal drie evenementdagen toegestaan voor evenementen zonder locatieprofiel buiten de S100. Omdat op 10 en 11 mei 2025 het maatwerkvoorschrift nog van toepassing was, heeft verweerder met het bestreden besluit de evenementenvergunning gewijzigd en verleend voor de evenementdagen 14 en 15 juni en 12 juli 2025.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Standpunt verzoekster
4. Verzoekster betwist de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In het kader van de voorlopige voorziening richt verzoekster zich echter voornamelijk op de belangen die zij heeft bij de schorsing van het bestreden besluit, gelet op de wijziging van het aantal toegestane evenementdagen. Verzoekster voert daarom ten eerste aan dat verweerder haar belangen onvoldoende heeft meegewogen. Als de resterende evenementdagen op het laatste moment geen doorgang kunnen vinden, is de directe financiële schade die verzoekster lijdt begroot op € 573.965,61. Deze schade kan verzoekster niet dragen en zou het voortbestaan van haar onderneming in gevaar kunnen brengen. Er zijn al contracten gesloten met leveranciers en artiesten, er is promotie gemaakt en personeel ingehuurd en alle beschikbare kaarten voor de resterende evenementdagen zijn volledig uitverkocht. Ten tweede is het volgens verzoekster niet zeker dat de derde-belanghebbende geluidsoverlast ondervindt van het evenement van verzoekster omdat ook andere vergelijkbare evenementen in de omgeving plaatsvinden. Tot slot voert verzoekster aan dat zij helemaal geen evenementenvergunning nodig heeft omdat het geluid van het evenement volgens haar niet boven de toepasselijke normen voor een horeca-inrichting uitkomt.
Geen inhoudelijk oordeel
5. Vanwege de korte termijnen tussen het bestreden besluit, het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, de zitting en het plaatsvinden van de eerstvolgende evenementdag, overweegt de voorzieningenrechter dat het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zich niet leent voor een inhoudelijk oordeel over de kans van slagen van het beroep van verzoekster. Bovendien bestond op de zitting nog veel onduidelijkheid tussen partijen over het toetsingskader en de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging maken waarbij moet worden bezien of de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. In de bodemprocedure zal de rechtmatigheid van het bestreden besluit uitgebreid aan de orde kunnen komen, mede gelet op het jaarlijks terugkerende karakter van het evenement.
Belangenafweging
6.1.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat haar belang is gelegen in de bescherming van het woon- en leefklimaat van de bewoners die sinds 2023 in de buurt van de evenementlocatie wonen, met name het voorkomen van (geluids)overlast. Volgens verweerder komt het voor risico van verzoekster dat een evenementenvergunning naar aanleiding van een bezwaarprocedure gewijzigd kan worden. Verzoekster had dit risico (deels) kunnen voorkomen door de evenementenvergunning eerder aan te vragen. Volgens de derde-belanghebbende geldt dit risico voor verzoekster des te meer omdat hij in de zomer van 2024 al tegen het maatwerkvoorschrift in bezwaar is gegaan. Het kon voor verzoekster dus niet als een verrassing komen dat ook tegen de evenementenvergunning bezwaar zou worden gemaakt. De derde-belanghebbende heeft aangevoerd dat hij op de evenementdagen ernstige geluidsoverlast ondervind van de langdurige monotone lage bastonen die het evenement veroorzaakt.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster voor het betreffende evenement de afgelopen tien jaar een evenementenvergunning heeft gekregen. Verzoekster heeft in januari 2025 eenzelfde aanvraag gedaan waarop verweerder op 6 mei 2025 de evenementenvergunning voor twaalf dagen heeft verleend. Omdat de eerste dag van het evenement plaatsvond op 10 mei 2025 was het voor verzoekster niet mogelijk om een eventuele bezwaarprocedure voorafgaand aan het evenement af te wachten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het niet onredelijk is dat verzoekster na het toekennen van de evenementenvergunning en tot aan het bestreden besluit al veel kosten heeft gemaakt voor de uitvoering van de vergunning en dat zij geen rekening hield met een dusdanige wijziging van de vergunning, dat zij de laatste zes dagen van het evenement niet meer kan organiseren.
6.3.
Gelet op de ontstane situatie waarbij verweerder middenin de looptijd van het evenement een besluit heeft genomen en het eerstvolgende evenement een dag na deze uitspraak zal plaatsvinden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij het doorgaan van het evenement zwaarder weegt dan de gestelde geluidsoverlast van de derde-belanghebbenden en de bescherming van het woon- en leefklimaat door verweerder.
6.4.
Ondanks de gemaakte belangenafweging heeft de voorzieningenrechter begrip voor de belangen van de derde-belanghebbende, met name gelet op het feit dat geen inhoudelijk beoordeling heeft kunnen plaatsvinden over het bestreden besluit. Ter zitting is gesproken over een oplossing in deze zaak. Daarbij is de mogelijkheid besproken van hotelovernachtingen voor de derde-belanghebbende gedurende de resterende dagen van het evenement. Verzoekster heeft op de zitting aangeboden een hotelkamer te bekostigen De voorzieningenrechter komt daarom gedeeltelijk tegemoet aan de belangen van de derde-belanghebbende door te bepalen dat verweerder, eventueel samen met verzoekster, ervoor moet zorgen dat aan de derde-belanghebbende een passende hotelovernachting wordt aangeboden voor de resterende evenementdagen vanaf 13:00 uur ’s middags.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de uitspraak op het beroep. Dit betekent dat de evenementenvergunning van 6 mei 2025 herleeft voor twaalf evenementdagen waardoor de resterende zes evenementdagen doorgang kunnen vinden. Daarbij bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder ervoor moet zorgen dat aan de derde-belanghebbende een passende hotelovernachting wordt aangeboden voor de resterende evenementdagen vanaf 13:00 uur ’s middags.
7.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat verweerder ervoor moet zorgen dat aan de derde-belanghebbende een passende hotelovernachting wordt aangeboden voor de resterende evenementdagen vanaf 13:00 uur ’s middags;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.