Op 13 juni 2025 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. A.H.E. van der Pol, mr. M. Wiewel en mr. B. Kuppens in de strafzaak met nummer 13-2666692-23. De wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam heeft op 23 juni 2025 uitspraak gedaan op dit verzoek. In de beslissing werd gesteld dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat het geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die zouden wijzen op een objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Het verzoek was neergelegd in een moeilijk leesbare handgeschreven brief van acht pagina’s, wat de beoordeling bemoeilijkte. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de strafzaak hervat wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering geen voorziening open.