ECLI:NL:RBAMS:2025:5986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/717414 / HA ZA 22-387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake eindafrekening samenwerkingsverband coronateststraten tussen Duyfjes Trading B.V. en Tunica Trading B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2025 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen Duyfjes Trading B.V. en Tunica Trading B.V. over de eindafrekening van hun samenwerkingsverband in coronateststraten. Duyfjes Trading, de eisende partij in conventie, vorderde onder andere betaling van een bedrag van € 36.618, alsmede vergoeding van beslagkosten en andere kosten. Tunica Trading, de gedaagde partij in conventie, heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van Duyfjes Trading, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de eiswijziging toelaatbaar is. De rechtbank heeft het deskundigenrapport als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van de vorderingen. De deskundige heeft vastgesteld dat Duyfjes Trading recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, en de rechtbank heeft dit oordeel bevestigd. De rechtbank heeft ook beslist dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslagkosten zijn toegewezen aan Duyfjes Trading, en Tunica is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/717414 / HA ZA 22-387
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
DUYFJES TRADING B.V.,
te Bussum,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Duyfjes Trading,
advocaat: mr. M. Malycha,
tegen
TUNICA TRADING B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Tunica,
advocaat: mr. J. de Groot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023, met de daarin genoemde stukken (hierna: het eerste tussenvonnis),
- het tussenvonnis van 7 juni 2023, met de daarin genoemde stukken (hierna: het tweede tussenvonnis),
- het tussenvonnis van 8 januari 2025, met de daarin genoemde stukken (hierna: het derde tussenvonnis),
- de akte uitlating na tussenvonnis tevens houdende eiswijziging van Duyfjes van 7 mei 2025, met producties,
- de rolbeslissing (per e-mail) van 4 juni 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de rolbeslissing (per e-mail) van 24 juni 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de akte van Tunica Trading van 2 juli 2025, met producties,
- het rolbericht van 11 juli 2025 van mr. Malycha,
- het rolbericht van 15 juli 2025 van mr. De Groot,
- de rolbeslissing (per e-mail) van 23 juli 2025.
1.2.
Daarna is een datum voor het vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en reconventie
2.1.
Inzet van deze procedure is (geworden) de opstelling van een eindafrekening van het samenwerkingsverband van partijen. Daartoe is een deskundigenbericht uitgebracht. De deskundige heeft, met instemming van partijen, zijn onderzoek beperkt. De deskundige is uitgegaan van de juistheid van de administraties van het eerste en tweede samenwerkingsverband met uitzondering van de posten die hij heeft onderzocht (de personeelskosten van het tweede samenwerkingsverband uit hoofde van facturen van Med-Jobs en de kosten en opbrengsten van het eerste samenwerkingsverband met betrekking tot drie posten op basis van de door Duyfjes Trading gestelde “trucjes” in de administratie). De deskundige heeft – op de vragen van de rechtbank – geoordeeld dat hij niet in staat is om de eindafrekening per 31 december 2022 op te maken, omdat hij op grond van zijn onderzoek niet in staat is om de juistheid vast te stellen van de door Med-Jobs bij het tweede samenwerkingsverband in rekening gebrachte stand-by uren voor een totaalbedrag van (afgrond) € 1,283 miljoen, als onderdeel van de personeelskosten. De deskundige heeft – teneinde de rechtbank en partijen toch van een deskundigenbericht met een eindafrekening te voorzien – de in de eindafrekening te verwerken personeelskosten inzake door Med-Jobs gefactureerde stand-by uren zo goed mogelijk geschat. Daarbij is hij uitgegaan van vier scenario’s en drie berekeningen van de eindafrekening van het tweede samenwerkingsverband inzake het project Testen voor Toegang. Vervolgens heeft de deskundige de daaruit volgende eindafrekeningen van het eerste samenwerkingsverband, tussen Tunica en Duyfjes, opgesteld, waarbij hij rekening heeft gehouden met de drie berekeningen van de eindafrekening van het tweede samenwerkingsverband. Uit de vier scenario’s die de deskundige heeft uitgewerkt, heeft de rechtbank scenario 4 van toepassing geacht: de personeelskosten worden verlaagd met het volledige bedrag van de door Med-Jobs in rekening gebrachte stand-by uren. Dit oordeel is in het derde tussenvonnis toegelicht. De rechtbank blijft daarbij.
2.2.
Bij de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024 heeft Duyfjes Trading zich op het standpunt gesteld dat er nog geen definitieve eindafrekening kon worden opgemaakt omdat de deskundige de omvang van het onderzoek had beperkt, waardoor (nog) niet de gehele administratie van Tunica op juistheid was onderzocht. Duyfjes Trading heeft toen voorgesteld om, ook uit oogpunt van kostenbesparing, zelf (met een registeraccountant) de administratie te onderzoeken en dan op basis van de door Tunica opgestelde eindafrekening aan te geven welke posten er niet kloppen. Tunica heeft met dit voorstel ingestemd. In het derde tussenvonnis heeft de rechtbank Duyfjes Trading vervolgens in de gelegenheid gesteld toe te lichten welke posten uit de door Tunica opgestelde eindafrekening volgens haar niet kloppen. Duyfjes Trading heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Anders dan Duyfjes Trading veronderstelt, heeft de deskundige de laatst geactualiseerde eindafrekening van Tunica beoordeeld (productie 25, dus niet productie 15).
2.3.
Duyfjes Trading heeft bij akte van 7 mei 2025 haar eis (in conventie) gewijzigd. De gewijzigde eis houdt (samengevat) een veroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, van Tunica tot:
betaling van de facturen 1 t/m 4 met nummers [fact.nr. 1] , [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] en [fact.nr. 4] met een gezamenlijke hoofdsom van € 289.276,71 (na aftrek van de BTW-componenten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsommen va de facturen, met ingang van het verstrijken van de respectievelijke betalingstermijnen;
vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten over de som van deze facturen van € 3.221,88;
betaling van de factuur met factuurnummer [fact.nr. 5] met de hoofdsom van
€ 47.742,84, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom met ingang van het verstrijken van de betalingstermijn;
4. vergoeding van de kosten van het gelegde conservatoir beslag onder ABN AMRO;
5. betaling van het nog openstaande, aan Duyfjes toekomende deel van het resultaat uit de samenwerking met Tunica ten bedrage van € 8.417.843,11, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juni 2022;
6. veroordeling van Tunica in de volledige kosten van het deskundigenrapport;
7. veroordeling van Tunica in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
eiswijziging
2.4.
Tunica heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en de daartoe aangevoerde grondslag. De rechtbank begrijpt dit bezwaar als (enkel) gericht tegen de vordering zoals hiervoor in 2.3 onder 5. weergegeven. De overige vorderingen waren al in de dagvaarding opgenomen. De vordering onder 5. is een uitvloeisel van de eindafrekening van de samenwerking van partijen die Duyfjes Trading zelf heeft opgemaakt. Duyfjes Trading meent dat zij naast het bedrag van ruim € 2 miljoen dat zij van Tunica betaald heeft gekregen, nog recht heeft op een aanvullende betaling door Tunica van € 8.417.843,11. Deze bedragen tezamen vormen volgens Duyfjes Trading het deel dat haar toekomt uit hoofde van haar samenwerking (met Clewits) met Tunica in coronatijd.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de eiswijziging toelaatbaar is, in die zin dat het Duyfjes Trading vrij staat om het bedrag te vorderen waarop zij, in het kader van de eindafrekening, meent aanspraak te kunnen maken. Duyfjes Trading handelt echter in strijd met de beginselen van een goede procesorde door thans het standpunt in te nemen dat de eindafrekening moet worden opgesteld aan de hand van andere uitgangspunten dan door beide partijen aanvankelijk aan de rechtbank gepresenteerd en – op goede gronden –
in het eerste tussenvonnis (r.o. 2.4) en de opdracht aan de deskundige (r.o. 4.23 onder 1) verwoord. Duyfjes Trading meent thans (i) dat de gehele administratie van het samenwerkingsverband in de administratie van Tunica moet worden geïncorporeerd (in plaats van het
resultaatuit het samenwerkingsverband met Sneltestloket en Benivi als één post te boeken in de administratie van Tunica) en (ii) dat de rechtbank voorbij moet gaan aan de winstdelingsafspraken in de samenwerkingsovereenkomst van Duyfjes Trading, Tunica, Benivi en Sneltestloket (‘het tweede samenwerkingsverband’) en in plaats daarvan winstdeling moet baseren op basis van door de samenwerkingspartners daadwerkelijk verrichte managementtaken. Duyfjes Trading hierin volgen zou betekenen dat het deskundigenbericht geheel terzijde kan worden geschoven, en dat partijen ‘terug bij af’ zijn. De rechtbank wijst erop dat Duyfjes Trading de toepasselijkheid van de nadere (winstdelings)afspraken van 19 juni 2021 niet heeft weersproken bij de mondelinge behandeling van 18 januari 2023 (en nadien juist bevestigd in haar reactie op het proces-verbaal bij rolbericht van 28 februari 2023). Verder valt, zonder toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom aparte administraties werden gevoerd voor het eerste en tweede samenwerkingsverband, als de administraties van het laatste verband als integraal onderdeel van het eerste verband moet worden bezien.
2.6.
Het bezwaar van Tunica is dus in zoverre gegrond, dat de rechtbank voorbijgaat aan de nieuwe uitgangspunten van Duyfjes Trading en de door haar gehanteerde systematiek. Dit betekent dat de rechtbank niet in gaat op hetgeen Duyfjes Trading in haar laatste akte heeft aangevoerd onder de kopjes ‘Reden I ontbrekende omzet, fout 3’ en ‘Reden II, fouten bij de opgenomen kosten fout 1’ en ‘tweede stap’ (nr. 17 van de akte).
2.7.
Ten aanzien van de overige ‘fouten’ die Duyfjes Trading in de administratie van Tunica heeft ontdekt, overweegt de rechtbank het volgende.
ontbrekende omzetten
2.8.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen dat er in de administratie van Tunica inderdaad omzetten ontbreken zoals Duyfjes Trading stelt. Duyfjes Trading stelt dat dit uit het boekhoudprogramma Reeleeze blijkt, maar heeft dit verder niet uitgelegd en ook niet toegelicht waaruit blijkt dat er meer inkomsten zijn binnengekomen dan door Tunica en de deskundige tot uitgangspunt genomen. De deskundige, die toegang had tot Reeleeze, heeft dit ook niet geconstateerd. Verder valt op dat Duyfjes Trading nu – voor het eerst – ook aan de ‘omzetkant’ fouten signaleert, waar zij bij de laatste mondelinge behandeling heeft verklaard dat het probleem van Duyfjes Trading met de door Tunica eenzijdig opgestelde eindafrekening niet zozeer in de “omzet maar aan de kostenkant” zit, omdat over de
kostentwijfels bestaan.
ontbrekende facturen
2.9.
Ten aanzien van een totaalbedrag van € 4.165.847,60 merkt Duyfjes Trading op dat voor dit bedrag in het boekhoudprogramma Reeleezee geen koppeling is gemaakt met de onderliggende factuur. Bij gebreke van enige controlemogelijkheid betwist Duyfjes Trading dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en toerekenbaar zijn aan de samenwerking van Tunica, zodat deze volgens hem buiten beschouwing moeten blijven bij de eindafrekening. Duyfjes Trading heeft een overzicht overgelegd van de boekingen in de periode van
31 december 2020 – 19 december 2022 waarvoor de koppeling met een factuur ontbreekt (productie 36 Duyfjes Trading). De rechtbank volgt Duyfjes Trading hierin niet. Vast staat dat Duyfjes feitelijk aan het roer stond van de samenwerking, in ieder geval tot het najaar van 2021. Hij voerde het dagelijks beleid bij Tunica, ook in de samenwerking met Benivi en Sneltestloket, en was nauw betrokken bij de (gescheiden) administraties van enerzijds Tunica (in het programma Reeleeze) en anderzijds het samenwerkingsverband van Tunica, Benivi en Sneltestloket (in het programma Exact). In dit licht volstaat de enkele stelling dat een koppeling met de onderliggende factuur ontbreekt, niet als betwisting van het totaalbedrag aan gemaakte kosten. Als Duyfjes Trading werkelijk niet de beschikking heeft over de facturen (hetgeen volgens Tunica wél het geval is), had van hem mogen worden verwacht dat hij deze facturen bij het onderzoek waartoe hij in de periode van januari tot mei 2025 in de gelegenheid is geweest alsnog bij Tunica had opgevraagd, al dan niet door tussenkomst van de rechtbank. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. Het valt de rechtbank overigens op dat in productie 36 ook diverse overboekingen naar Duyfjes Trading staan vermeld. Van Duyfjes Trading mocht ook worden verwacht dat hij zou uitleggen waarom deze overboekingen aan hemzelf (waarvoor hij zelf de factuur moet hebben opgemaakt) ten onrechte in het boekhoudprogramma zijn opgenomen. Zo geldt ook ten aanzien van diverse andere posten (zoals gerubriceerd onder ‘huisvestingskosten’ en ‘rente/financieringskosten’) dat als voldoende gemotiveerde betwisting niet volstaat het standpunt dat een factuur ontbreekt en daarom de posten niet mogen worden betrokken in de eindafrekening.
personeelskosten
2.10.
Volgens Duyfjes Trading heeft Tunica een bedrag van tenminste € 1.254.124,26 teveel aan personeelskosten in de administratie opgenomen. Duyfjes Trading heeft daarbij de volgende toelichting gegeven: “
Tunica heeft op haar concept-eindafrekening personeelskosten van in totaal EUR 1.672.165,68 geboekt (…). Het gaat hierbij om haar eigen personeelskosten, niet personeelskosten van haar samenwerkingspartners (dus ook niet Medjobs). In het door Tunica Trading gehanteerde urenregistratieprogramma Eitje zijn echter slechts 32.642,08 uren goedgekeurd. (…) Dit impliceert dat het ingezette personeel voor een gemiddeld uurloon van EUR 51,23 zou hebben gewerkt: (…). Dit kan niet kloppen; voor zover Duyfjes Trading bekend is, heeft het personeel van Tunica Trading voor bedragen tussen EUR 10-18,50 per uur gewerkt (en va het uitzendbureau voor maximaal EUR 27,95 per uur). Zolang Tunica Trading geen nadere inzage geeft in de met haar personeel en uitzendbureaus afgesproken uurloon en het aantal gewerkte uren, is het redelijk dat van een gemiddeld uurloon van maximaal EUR 12,50 wordt uitgegaan en dat de door Tunica Trading geboekte personeelskosten slechts voor 25% worden meegenomen. Dat betekent dat Tunica in haar eindafrekening ten minste (…) EUR 1.254.124,25 te veel aan personeelskosten heeft opgenomen.
Nog daargelaten dat de rekenfout van Duyfjes Trading ten aanzien van ‘regel 7015’ (waarbij zij zich € 5 ton heeft vergist), heeft Duyfjes Trading met deze toelichting niet aannemelijk gemaakt dat er onjuiste bedragen aan personeelskosten in de administratie van Tunica zijn opgenomen. Duyfjes Trading baseert zich enkel op de vaststelling dat in het urenregistratieprogramma Eitje niet meer 32.642,08 uren zijn goedgekeurd. Dit volstaat niet, reeds omdat niet blijkt dat alle personen die voor Tunica werkten uren in EITJE bijhielden (of lieten bijhouden). Het staat dus niet vast dat alle uren van medewerkers, uitzendkrachten en ZZP-ers in EITJE zijn opgenomen. Van de medewerkers met een vast dienstverband (op wie de ‘regels 4000, 4001, en 4009’ in de eindafrekening van de deskundige zien), valt ook niet in te zien waarom zij hun uren in EITJE zouden (moeten) bijhouden. Verder heeft Duyfjes Trading niet uitgelegd hoe het kan dat zij – ondanks de positie die Duyfjes binnen Tunica had – geen inzicht heeft in het uurloon dat met het personeel van Tunica en de uitzendbureaus is afgesproken. Het valt in dit verband op dat Duyfjes Trading eerder in deze procedure heeft betoogd dat het uitzendbureau TMI (‘regel 7010’ in de eindafrekening van de deskundige) ‘eindeloos uren schreef’ en de kosten hierdoor ‘de pan uit rezen’, hetgeen juist op bekendheid hiermee wijst.
tussenconclusie
2.11.
Het voorgaande betekent dat hetgeen Duyfjes Trading heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van andere cijfers uit te gaan dan de deskundige heeft gedaan.
beoordeling vorderingen aan de hand van deskundigenrapport
2.12.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vorderingen van partijen – voor zover daarop niet al in eerdere tussenvonnissen is beslist – het deskundigenrapport tot uitgangspunt. De deskundige heeft de door Duyfjes Trading gemaakte opmerking bij ‘regel 46 totaal algemene kosten’ in zijn rapport en berekening verwerkt, zodat hierop (anders dan Duyfjes Trading in zijn laatste akte veronderstelt) geen correctie meer nodig is.
2.13.
De deskundige heeft geoordeeld dat Duyfjes volgens ‘scenario 4’ nog recht heeft op betaling door Tunica van een bedrag van € 36.618. Daarmee is beslist op de vorderingen in conventie van Duyfjes Trading zoals weergegeven in 2.3 onder 1) en 3). De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar met ingang van de datum dagvaarding. Pas bij dit vonnis wordt de eindafrekening definitief vastgesteld en kon op het verrekeningsverweer van Tunica worden beslist. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden ook afgewezen (vordering onder 2). Duyfjes Trading heeft wel gesteld dat deze hebben plaatsgevonden, maar na betwisting van Tunica, heeft Duyfjes Trading dit niet met stukken onderbouwd. De vorderingen van Tunica in (deels voorwaardelijke) reconventie ten aanzien van de eindafrekening zijn niet toewijsbaar. Immers, uit het deskundigenrapport volgt dat Tunica nog een bedrag aan Duyfjes Trading verschuldigd is, en niet andersom. Op de overige vorderingen in reconventie was al in het eerste tussenvonnis afwijzend beslist.
proceskosten
2.14.
In het derde tussenvonnis heeft de rechtbank – voorlopig – beslist dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor éénderde door Duyfjes Trading en voor tweederde door Tunica moeten worden gedragen. De rechtbank blijft bij hetgeen zij hierover in het tussenvonnis heeft overwogen en maakt de voorlopige beslissing thans tot een definitieve.
2.15.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten van partijen, zowel in conventie als in reconventie, worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Reden daartoe is dat partijen – voormalig vrienden en zakenpartners – over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
2.16.
De gemaakte beslagkosten (vordering onder 4) dient Tunica wel te betalen. Hoewel de vordering waarvoor Duyfjes Trading beslag heeft laten leggen veel hoger ligt dan het uiteindelijk toegewezen bedrag, maakt nog niet dat het beslag onnodig was. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan ook toewijsbaar. De kosten voor de deurwaardersexploten bedragen in totaal € 368,86, maar omdat Duyfjes Trading maar € 309,20 heeft gevorderd, wordt van dat bedrag uitgegaan. De beslagkosten worden vastgesteld op: € 309,20 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 aan griffierecht, € 2.714 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 2.714,00) = € 3.699,20.
tot slot
2.17.
De slotsom is dat Tunica zal worden veroordeeld tot betaling aan Duyfjes Trading van een bedrag van € 36.618, te vermeerderen met wettelijke rente indien Tunica dit bedrag niet binnen twee weken na heden betaalt.
2.18.
Omdat geen van de producties van Tunica bij haar laatste akte bij de beoordeling zijn betrokken, heeft Duyfjes Trading geen belang meer bij haar verzoek om daarop te mogen reageren.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
3.1.
veroordeelt Tunica tot betaling aan Duyfjes Trading van € 36.618, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding,
3.2.
veroordeelt Tunica in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.699,20,
3.3.
wijst af de overige vorderingen van partijen (voor zover daarop in de dicta van de eerdere tussenvonnissen niet al is beslist),
3.4.
bepaalt dat de beslissing in tussenvonnis van 8 januari 2025 over de verdeling van de deskundigenkosten over partijen, definitief is,
3.5.
compenseert de overige proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door
mr. E.H. van Kolfschooten, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.