ECLI:NL:RBAMS:2025:6000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/765157 / HA RK 25-59
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van negatieve BKR-registratie na succesvol schuldsaneringstraject

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van negatieve BKR-registraties. [verzoeker], woonachtig in Duitsland, had in het verleden een doorlopend krediet bij Rabobank en een krediet op zijn betaalrekening. Na een periode van financiële problemen, waaronder een mislukte pilotenopleiding en een schuldsaneringstraject, verzocht hij de rechtbank om de negatieve registraties te laten verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van [verzoeker] bij verwijdering van de registraties zwaarder wegen dan de belangen van de Banken bij instandhouding van de registraties. De rechtbank wees het verzoek toe, met de verplichting voor de Banken om binnen een week de registraties te verwijderen. Tevens werden de Banken veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/765157 / HA RK 25-59
Beschikking van 14 augustus 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] (Duitsland),
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. K.J. Zomer,
tegen

1.COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,

te Amsterdam,
2.
RABO DIRECT FINANCIERING B.V.,
te Eindhoven,
verwerende partijen,
hierna te noemen: Rabobank (verweerster sub 1), Freo (verweerster sub 2) en de Banken (verweersters samen),
advocaat: mr. M. van den Broek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 25 februari 2025, met producties,
- de tussenbeschikking van 10 april 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift van 9 juli 2025, met producties,
- productie 44 van [verzoeker] ,
- de mondelinge behandeling van 22 juli 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In maart 2005 heeft [verzoeker] een doorlopend krediet van € 8.300 afgesloten bij Rabobank. Vanaf juli 2011 heeft [verzoeker] gebruik gemaakt van een krediet op zijn betaalrekening bij Rabobank waarmee hij tot € 1.000 rood kon staan.
2.2.
[verzoeker] is in september 2015 gestart met een pilotenopleiding in Duitsland. Om deze opleiding te kunnen betalen heeft hij een persoonlijke lening van € 80.000 afgesloten bij de Duitse kredietverstrekker Degussa Bank AG. Ook heeft de Duitse bank KFW aan hem een studiefinanciering verstrekt van in totaal € 7.472,70.
2.3.
In 2018 heeft [verzoeker] de pilotenopleiding afgerond. [verzoeker] heeft geen baan gevonden als piloot.
2.4.
Per 1 augustus 2020 is [verzoeker] in dienst getreden bij het Ministerie van Defensie.
2.5.
Op 28 juli 2021 heeft [verzoeker] € 1.120 contant van zijn betaalrekening opgenomen waarna de roodstand bijna € 1.600 bedroeg. Op 30 augustus 2021 heeft [verzoeker] de laatste (rente)betaling gedaan voor het doorlopend krediet bij Rabobank.
2.6.
Op 2 september 2021 heeft Degussa de kredietovereenkomst met [verzoeker] beëindigd en het openstaande bedrag van ruim € 84.000 opgeëist.
2.7.
Per 23 september 2021 is [verzoeker] in Duitsland toegelaten tot een schuldsaneringstraject.
2.8.
In oktober 2021 heeft ook KFW de kredietovereenkomst beëindigd en het openstaande saldo opgeëist.
2.9.
Rabobank heeft [verzoeker] aangeschreven en verzocht om de overschrijding van de kredietlimiet terug te betalen. [verzoeker] heeft daar geen gehoor aan gegeven. Rabobank heeft op 4 oktober 2021 het krediet op de betaalrekening opgezegd en de roodstand opgeëist. Rabobank heeft [verzoeker] ook aangeschreven voor de achterstand op het doorlopend krediet. Omdat [verzoeker] de achterstand niet heeft ingelopen, heeft Rabobank [verzoeker] negatief geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR.
2.10.
Op 1 november 2023 heeft Rabobank alle doorlopend kredietovereenkomsten overgedragen aan Freo.
2.11.
[verzoeker] heeft het schuldsaneringstraject (dat zag op de schulden van Degussa, KFW en de onderhavige twee schulden aan Rabobank) succesvol doorlopen en per
23 september 2024 is hem een schone lei verleend. Van de schulden bij Degussa, KFW en de Banken heeft hij 29,26% betaald, het overige is kwijtgescholden. De negatieve registraties van [verzoeker] in het Duitse BKR-systeem zijn verwijderd.
2.12.
Op 23 september 2024 heeft [verzoeker] samen met zijn partner een koopovereenkomst getekend voor een woning. [verzoeker] heeft een e-mail overgelegd waaruit blijkt dat de hypotheekaanvraag is afgewezen op grond van (enkel) de negatieve BKR-registraties. [verzoeker] heeft de koopovereenkomst ontbonden.
2.13.
[verzoeker] heeft de Banken verzocht de negatieve BKR-registraties A (achterstand), 2 (opeising) en 3 (afboeking) op het doorlopend krediet en de roodstand te verwijderen. De Banken hebben dat geweigerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I.
primair: de Banken te bevelen de genoemde bijzonderheidscodering(en), in het CKI van het BKR op naam van verzoeker binnen 72 uur na datum van betekening te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat de Banken in gebreke blijven om aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 100.000;
II.
subsidiair: de Banken te bevelen de genoemde bijzonderheidscodering(en) in het CKI van het BKR op naam van [verzoeker] binnen een door de rechtbank te bepalen termijn te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom;
III.
primair en subsidiair: de Banken te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Op dit moment bestaan geen dwingende gerechtvaardigde gronden om de registraties te handhaven. Een belangenafweging moet in zijn voordeel uitpakken, zodat de Banken de negatieve BKR-registraties moeten verwijderen op grond van artikel 21 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). [verzoeker] en zijn partner hebben al jaren een stabiel inkomen, hij is aantoonbaar financieel stabiel en zijn financiële problematiek was onvermijdelijk en viel hem niet te verwijten. Verder kan [verzoeker] de vijfjaarstermijn niet afwachten. [verzoeker] en zijn partner wonen al vijf jaar gescheiden van elkaar: [verzoeker] in een appartement in Duitsland en zijn partner in Nederland. [verzoeker] en zijn partner willen op korte termijn gaan samenwonen in verband met hun kinderwens, maar de appartementen waar zij nu wonen zijn daar te klein voor. Uit een financieringsopzet van NBG Hypotheken blijkt dat [verzoeker] en zijn partner zonder BKR-registratie op basis van hun beider inkomen een hypothecaire lening kunnen krijgen van € 550.000. Een huurwoning hebben zij niet kunnen vinden. Gelet op de leeftijd van de partner van [verzoeker] begint de tijd te dringen.
3.3.
De Banken voeren het volgende aan als verweer. De belangen bij de instandhouding van de BKR-registratie wegen zwaarder dan de belangen bij verwijdering daarvan. Vanwege het tweeledige doel van kredietregistratie is van belang dat kredietverstrekkers bij een financieringsaanvraag kunnen zien dat recent een groot deel van de vorderingen is gekweten. [verzoeker] is zelf bewust grote financiële verplichtingen aangegaan en het ligt in zijn risicosfeer dat hij kennelijk geen baan als piloot heeft kunnen vinden en blijkbaar niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Verder heeft [verzoeker] enkele maanden voordat hij toetrad tot het schuldsaneringstraject een contante opname gedaan waarmee de volledige bestedingslimiet van de betaalrekening is benut en daarna heeft [verzoeker] het rekeninggebruik volledig gestopt. Dat getuigt niet van een goede betaalmoraal. Dat geldt ook voor de aankoop van een woning voordat de schone lei is verleend. De financiële situatie van [verzoeker] is nog niet gedurende langere tijd stabiel. Het overzicht van het spaarsaldo is een momentopname. De huidige woonsituatie van [verzoeker] is niet onhoudbaar. Niet is gebleken dat [verzoeker] en zijn partner niet daadwerkelijk al samenwonen. Op het afschrift van de spaarrekening van [verzoeker] en op de koopovereenkomst die [verzoeker] en zijn partner hebben gesloten, staat dat [verzoeker] op het adres van zijn partner woont. De Banken hebben verder gewezen op de mogelijkheid voor [verzoeker] en zijn partner om een andere woning te huren.
4. De beoordeling
Rechtsmacht
4.1.
Omdat [verzoeker] in Duitsland woont en de Banken in Nederland zijn gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter en moet de rechtbank beoordelen of zij bevoegd is daarvan kennis te nemen.
4.2.
Artikel 79 lid 2 AVG geeft een bevoegdheidsregeling ingeval een betrokkene (degene wiens gegevens worden verwerkt) een procedure wil starten tegen een verwerkingsverantwoordelijke (of verwerker) vanwege een schending van zijn rechten uit hoofde van de AVG. Een dergelijke procedure kan worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft of bij de gerechten van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft. Omdat de Banken in Nederland een vestiging hebben, is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Waar gaat de zaak over?
4.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de registraties moeten worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
Juistheid van de registraties
4.4.
De juistheid van de BKR-registraties blijkt niet langer in geschil na de toelichting van de Banken in het verweerschrift.
Het juridisch kader
4.5.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de AVG van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. [1] De verwerkingsverantwoordelijke (hier Rabobank en Freo) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.6.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [2]
4.7.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverant-woordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
 de omvang van de schuld en/of de achterstand;
 of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
 de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
 de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
 of betrokkene andere schulden heeft;
 of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
 de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
 het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
De belangenafweging
4.8.
De Banken hebben onvoldoende aangetoond dat dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van [verzoeker] . Daarvoor zijn de volgende bijzondere omstandigheden redengevend.
4.9.
De schulden van [verzoeker] bij Rabobank waren relatief klein. Rabobank heeft € 1.342,97 kwijtgescholden en Freo € 6.927,77. [verzoeker] heeft een brief van 1 september 2023 overgelegd waaruit blijkt dat hij van Rabobank nog een bedrag van € 475,42 tegoed heeft vanwege te veel rentebetaling. Rabobank heeft niet weersproken dat dit bedrag niet aan [verzoeker] is uitgekeerd en in die zin in mindering kan worden gebracht op het gekweten saldo.
4.10.
[verzoeker] heeft jarenlang, vanaf het afsluiten van het doorlopende krediet in 2005 en het aangaan van de mogelijkheid om gebruik te maken van een krediet op zijn betaalrekening vanaf 2011 tot en met augustus 2021, steeds aan zijn betalingsverplichtingen jegens Rabobank voldaan. [verzoeker] kon niet meer voldoen aan die betalingsverplichtingen nadat hij geen baan als piloot kon vinden, hij de in verband met zijn pilotenopleiding gemaakte schulden niet kon afbetalen en Degussa de schuld van [verzoeker] in september 2021 had opgeëist. Vervolgens kwam [verzoeker] in een schuldhulpverleningstraject. Hoewel het in de risicosfeer van [verzoeker] valt dat hij geen baan als piloot en een bijbehorend salaris heeft weten te verwerven (hetgeen na het uitbreken van de Covid 19-pandemie al helemaal niet meer lukte) en hij daardoor de lening bij Degussa niet heeft kunnen terugbetalen, kan niet worden gezegd dat [verzoeker] van het ontstaan van de onderhavige schulden een serieus verwijt valt te maken. Daarvoor biedt het dossier in ieder geval geen aanknopingspunt. Het is begrijpelijk dat [verzoeker] voor het bekostigen van de pilotenopleiding een lening heeft moeten afsluiten. [verzoeker] heeft, toen hij zijn droom om piloot te worden niet kon verwezenlijken, verantwoordelijkheid genomen door een ander loopbaanpad te kiezen. Het schuldhulpverleningstraject heeft grote impact op [verzoeker] gehad. Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat hij opnieuw in eenzelfde situatie zal belanden.
4.11.
[verzoeker] beschikt sinds augustus 2020 over een baan en inkomen. Hij [verzoeker] heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en een jaarinkomen van € 59.000. Hij heeft daarmee voldoende aangetoond dat hij over een langere periode een financieel stabiel inkomen heeft. Van schulden is niet gebleken. De Banken hebben een (terechte) opmerking geplaatst bij het afschrift dat [verzoeker] heeft overgelegd van zijn spaarrekening. Dat afschrift betreft een momentopname. Ook zonder dit spaarsaldo (van ca. € 6.000) acht de rechtbank de financiële situatie van [verzoeker] voldoende stabiel.
4.12.
[verzoeker] heeft kort voordat hij werd toegelaten tot het schuldsaneringstraject de volledige bestedingsruimte van zijn betaalrekening contant opgenomen waardoor een roodstand van bijna € 1.600 is ontstaan. [verzoeker] heeft bij de mondelinge behandeling toegelicht dat hij zich daartoe genoodzaakt voelde om in zijn levensonderhoud te voorzien en aan zijn lopende betaalverplichtingen te voldoen. De Banken zijn ook over dit handelen van [verzoeker] terecht kritisch, maar deze opname op zichzelf bezien is onvoldoende om te concluderen tot een ‘slechte betaalmoraal’ met bijbehorende risico’s.
4.13.
Dat [verzoeker] op 23 september 2024 samen met zijn partner (met een stabiel inkomen) een koopovereenkomst voor een woning heeft gesloten, is in de gegeven omstandigheden niet onverantwoord. Per die datum is aan hem een schone lei verleend. Dat die schone lei door vertraging bij de Duitse rechtbank later is uitgesproken, zoals [verzoeker] heeft toegelicht, maakt dat niet anders. Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] toegelicht dat hij deze aankoop destijds na overleg met de Duitse bewindvoerder heeft gedaan. Hij heeft de koop ontbonden, toen bleek dat hij geen hypotheek kon krijgen (enkel als gevolg van de registraties). Deze gang van zaken geeft evenmin aanleiding om thans te twijfelen aan de betaalmoraal van [verzoeker] .
4.14.
Het belang van [verzoeker] bij de verwijdering van de BKR-registraties is groot en is gelegen in zijn wens om op korte termijn (terug naar Nederland) te verhuizen. Gelet op de daarbij gegeven toelichting, is het begrijpelijk dat [verzoeker] en zijn partner willen samenwonen om op korte termijn hun kinderwens in vervulling te laten gaan en dat zij niet kunnen wachten totdat de zg. vijfjaarstermijn is verstreken. [verzoeker] heeft een e-mail van een hypotheekverstrekker overgelegd waaruit blijkt dat een hypothecaire geldlening is geweigerd vanwege de negatieve BKR-registraties. De Banken hebben ook bevestigd dat zij zelf geen hypotheek aan [verzoeker] zouden verstrekken, indien hij daarom zou vragen, gelet op de registraties. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar geen sprake is van een noodsituatie omdat [verzoeker] over woonruimte beschikt, maar dat neemt niet weg dat [verzoeker] in zijn vrijheid om te wonen hoe en waar hij wil onnodig wordt belemmerd door de BKR-registraties.
4.15.
Onder al deze omstandigheden is, anders dan de Banken hebben aangevoerd, geen sprake van een kredietrisico waartegen kredietverstrekkers (nog langer) moeten worden beschermd, noch behoeft [verzoeker] thans te worden beschermd tegen overkreditering.
4.16.
Dit betekent dat het primaire verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen, met dien verstande dat de Banken een week de tijd krijgen voor het verwijderen van de negatieve BKR-registraties. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat de Banken hebben verklaard de beschikking van de rechtbank, mocht die positief voor [verzoeker] uitvallen, te zullen naleven. Een dwangsomveroordeling is dan niet nodig.
4.17.
De Banken zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom hoofdelijk de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht
331,-
- salaris advocaat
1.228,-
(2 punten × € 614,-)
- nakosten
178,-
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.737,-
4.18.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt de Banken om binnen een week na betekening van deze beschikking de genoemde bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR op naam van [verzoeker] te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
veroordeelt de Banken hoofdelijk in de proceskosten van € 1.737, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als de Banken niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en de beschikking daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
2.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.