ECLI:NL:RBAMS:2025:6030
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, woonachtig in Curaçao, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 februari 2024, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 juli 2025, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Eiser betoogde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en voerde aan dat de vordering inmiddels was verjaard. Hij stelde ook dat zijn privacy was geschonden door het Uwv en dat de hoogte van de vordering onduidelijk was.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift na de beroepstermijn was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken na bekendmaking van het besluit. Het Uwv had het besluit op 29 februari 2024 verzonden, waardoor de termijn eindigde op 12 april 2024. Het beroepschrift werd pas op 14 april 2024 verzonden en op 16 april 2025 ontvangen door de rechtbank. Eiser had geen geldige reden gegeven voor de late indiening, en de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en bleef het bestreden besluit in stand.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat indiener van een beroepschrift tijdig moet reageren en dat het niet tijdig indienen van een beroepschrift leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van verschoonbare redenen. In dit geval was er geen grond voor het oordeel dat de late indiening verschoonbaar was, en de rechtbank heeft het beroep derhalve niet inhoudelijk beoordeeld.