ECLI:NL:RBAMS:2025:6061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
10657023 \ CV EXPL 23-11180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de transparantie van een prijsbeding in consumentenrechtelijke overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen MCD ANICURA B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit Rotterdam, heeft een vordering ingesteld met betrekking tot de transparantie van een prijsbeding in de overeenkomst. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 juni 2025 de eisende partij de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de transparantie van het prijsbeding, in lijn met een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De eisende partij heeft gesteld dat zij voorafgaand aan de behandeling een inschatting van de kosten heeft gegeven, maar de kantonrechter oordeelt dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd. Hierdoor wordt het prijsbeding als intransparant en oneerlijk aangemerkt, wat leidt tot de conclusie dat de gedaagde partij niet aan het kostenbeding is gebonden. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere uitlating door de eisende partij en zal op 11 september 2025 een beslissing nemen over de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10657023 \ CV EXPL 23-11180
Vonnis van 14 augustus 2025
in de zaak van
MCD ANICURA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2025,
- de akte van eisende partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij is bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de transparantie van het prijsbeding, in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) en over het voornemen van de kantonrechter tot vernietiging van de bedingen in de algemene voorwaarden over buitengerechtelijke kosten en gerechtelijke kosten.
2.2.
Met betrekking tot de transparantie van het prijsbeding heeft eisende partij bij akte aangevoerd dat zij voorafgaand aan de medische behandeling aan gedaagde partij een inschatting van de te maken behandelingskosten heeft medegedeeld.
2.3.
Dat had eisende partij ook al in de dagvaarding gesteld, in het kader van de informatieplichten. Nu (een bevestiging van) de overeenkomst niet op schrift is gesteld, had het op de weg van eisende partij gelegen om haar toelichting over de transparantie van het prijsbeding voldoende concreet te maken en zo nodig te onderbouwen, bijvoorbeeld door een verklaring van de betreffende medewerker. De enkele stelling dat voorafgaand aan de behandeling een inschatting is gegeven van de kosten volstaat zonder enige concretisering of onderbouwing niet.
2.4.
Dat heeft tot gevolg dat het ervoor moet worden gehouden dat het prijsbeding niet transparant is en daarom op oneerlijkheid moet worden getoetst. Nu zonder concretisering of onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de (bij benadering te verwachten) prijs voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze aan gedaagde partij is verstrekt, wordt het prijsbeding als oneerlijk aangemerkt. Het moet ervoor worden gehouden dat gedaagde partij de economische gevolgen van het sluiten van de overeenkomst niet goed heeft kunnen inschatten.
2.5.
Dat betekent, gelet op artikel 6 lid 1 van Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), dat gedaagde partij niet aan het kostenbeding is gebonden en dat als gevolg daarvan de onderhavige overeenkomst niet kan blijven voortbestaan. De vraag is vervolgens of gedaagde partij hiervan uiterst nadelige gevolgen ondervindt en in zijn belangen wordt geschaad, omdat de kantonrechter in dat geval de overeenkomst moet aanvullen (zie onder andere ECLI:EU:C:2020:954).
2.6.
Nu eisende partij de overeengekomen diensten heeft verricht, heeft gedaagde partij in die zin geen belang bij voortbestaan van de overeenkomst. Wel komt gedaagde partij door het vervallen van de overeenkomst in een situatie van rechtsonzekerheid te verkeren, nu het eisende partij de mogelijkheid biedt om op basis van het recht op ongedaanmaking van de prestaties (artikel 6:203 lid 3 jo. 6:210 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) dan wel ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 lid 1 BW) een vergoeding voor de reeds verrichte diensten te vorderen (ECLI:EU:C:2023:14, overweging 62).
2.7.
In die wetsartikelen is bepaald dat ongedaanmaking of de verplichting om schade te vergoeden alleen mogelijk is voor zover dit redelijk is. In dit geval is het niet redelijk om een vergoeding van de waarde van de prestatie in de plaats te laten treden van het ongedaan maken van de prestatie dan wel gedaagde partij tot schadevergoeding te verplichten, nu gebruik is gemaakt van een oneerlijk prijsbeding. Als gevolg daarvan heeft gedaagde partij die waarde voordat hij de overeenkomst aanging juist niet kunnen inschatten, waardoor hij is bevrijd van zijn betalingsverplichting (ECLI:EU:C:2023:14, punt 58). Ook zou de lange termijn doelstelling van artikel 7 lid 2 van de richtlijn – een eind maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen – in het gedrang komen wanneer eisende partij alsnog een vergoeding voor de diensten zou kunnen krijgen terwijl een oneerlijk prijsbeding wordt gehanteerd.
2.8.
Een eventueel in de toekomst in te stellen vordering door eisende partij op een andere grond dan de overeenkomst zal dan ook niet slagen. Het niet voortbestaan van de overeenkomst brengt gedaagde partij daarom niet in een zodanig onzekere situatie dat dit uiterst nadelig is voor hem, zodat aanvulling van de overeenkomst niet nodig is.
2.9.
Eisende partij mag zich over het voorgaande, met name de oneerlijkheid van het prijsbeding, uitlaten.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
donderdag 11 september 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating door eisende partij,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.
991