ECLI:NL:RBAMS:2025:6208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
11669676 \ CV EXPL 25-6420
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende bewijs van overeenkomst tussen adviesbureau en gedaagde in subsidieaanvraagzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam]). [Eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard voor een vordering van € 14.520,00, die voortvloeit uit een vermeende overeenkomst voor begeleiding bij subsidieaanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard, aangezien [gedaagde] niet als contractspartij kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en [gedaagde], omdat de communicatie en facturatie voornamelijk via [bedrijf 1] B.V. verliep. Hierdoor wordt [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. In reconventie heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld, maar deze wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde], maar niet in volle omvang, omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. De rechtbank benadrukt dat de toegang tot de rechter gewaarborgd moet blijven, ook als de vordering niet succesvol is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11669676 \ CV EXPL 25-6420
Vonnis van 15 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam] ),
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 april 2025, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- de akte overlegging productie 6 van [gedaagde] ,
- het tussenvonnis van 13 mei 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 7 tot en met 11 tevens houdende wijziging van eis in reconventie,
- de akte overlegging producties 12 en 13 van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de akte overlegging productie 14 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 15 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de akte vermindering van eis in reconventie van 4 augustus 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een adviesbureau dat begeleiding biedt bij het indienen van subsidieaanvragen, waaronder aanvragen voor zogenoemde MIT haalbaarheidssubsidies. Deze subsidie kan worden aangevraagd door mkb-ondernemingen en is bedoeld om onderzoek naar de haalbaarheid van innovatieve projecten mede te financieren. De subsidie wordt op regionaal niveau aangevraagd en al dan niet toegekend.
2.2.
[gedaagde] drijft de eenmanszaak [handelsnaam] en is daarnaast via een stichting enig certificaathouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V (hierna [bedrijf 1] ). Daarnaast is [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder van in ieder geval tien afzonderlijke bv’s, waaronder: [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V.
2.3.
[gedaagde] heeft met [eiser] gesproken over de begeleiding en advisering bij de aanvraag van MIT-haalbaarheidssubsidies voor de voornoemde tien bv’s in verschillende regio’s.
2.4.
Op 24 maart 2022 heeft [naam] , de directeur van [eiser] , de volgende e-mail naar [gedaagde] gestuurd:
(…) Ik heb met het team overlegd wat we eventueel aan MIT haalbaarheidsaanvragen zouden kunnen handelen. Daaruit is het volgende naar voren gekomen:
Per regio mag je niet meer dan één in een groep verbonden aanvragen gehonoreerd krijgen. Ik weet dat jij een andere mening bent toegedaan, maar deze discussie wil ik nu niet voeren. ik ga er van uit dat alle B.V.’sniettot dezelfde groep behoren;
Elke regio / provincie zal op dag 1 overschreven worden, de opening in alle behalve Flevoland is 12 april. Dat is derhalve meteen de deadline;
Flevoland opent op 11 mei 2022;
Uitgaande van 10 MIT aanvragen op basis van een selectie op voorhand zou ik de volgende strategie willen voorstellen:
a.
3 aanvragen in Noord Nederland (relatief hoge slaagkans)
b.
3 aanvragen in Noord Holland (door de zeer strenge selectie vallen relatief veel project af)
c.
4 aanvragen in Flevoland (timing en slaagkans)
5.
Voor 10 aanvragen is onze fee structuur de volgende:
a.
Een commitment fee (fixed fee voor alle aanvragen) van €3.000 (i.p.v. €5.000 is 40% korting) in rekening te brengen bij een opdrachtbevestiging;
b.
Een success fee van 15% over het toegekende subsidiebedrag. Bij €20.000 derhalve €3.000 (…)
2.5.
Deze mail is gestuurd naar het e-mailadres [e-mailadres] . Diezelfde dag heeft [gedaagde] vanuit ditzelfde e-mailadres het volgende teruggeschreven:
Bedankt voor je bericht en heldere uiteenzetting
Bij deze een reactie op je voorstel:
ad 5:
In principe ben ik akkoord, onder voorbehoud hetgeen onder 1 en 4, met name 1
ad 1:
Wanneer is het een groep volgens jou? Als 3 bv’snietin een Rechtspersonen-structuur zitten en ik ben als natuurlijke persoon de enige aandeelhouder van deze drie bv’s. Zie organigram in de bijlage in Excel sheet en pdf format
ad 4:
Ik vind dit goed. Graag wil ik met je bespreken vestigingsadressen. Mogelijk kun je me ook hierbij helpen. Wil ik even afchecken met je.
Kun je me even bellen? Dan kunnen we kijken of we kunnen starten (weet niet of het kan gezien jou opmerking bij 1) en dan de acties en planning ervan bespreken. (…)
2.6.
Hierna hebben [naam] en [gedaagde] telefonisch met elkaar overlegd over de regel dat een mkb-onderneming niet vaker dan één keer per kalenderjaar een MIT haalbaarheidssubsidie toegekend kan krijgen. Daarbij is onder meer besproken dat als de subsidie voor meerdere bv’s binnen een groep wordt aangevraagd, deze verschillende activiteiten moeten verrichten of op verschillende economische markten moeten opereren om niet als één onderneming te worden aangemerkt.
2.7.
Vervolgens is [eiser] begonnen met de voorbereiding en indiening van de subsidieaanvragen voor de tien bv’s.
2.8.
Op 4 april heeft [gedaagde] het volgende Whatsappbericht gestuurd naar [naam] :
(…)Er zijn nog een paar BV in oprichting welke mogelijk deze week nog bij de notaris passeren en mogelijk toch niet voor 12/4 (…)
2.9.
Op 12 april 2022 heeft [eiser] een factuur gestuurd aan [bedrijf 1] voor de
commitment feevan € 3.000,00 voor alle aanvragen (zie nummer 2.4).
2.10.
Na ontvangst van de factuur heeft [gedaagde] de administratie van [eiser] verzocht om deze om boekhoudkundige reden op naam van zijn eenmanszaak [handelsnaam] te zetten. Hierna heeft [eiser] de factuur opnieuw uitgebracht, ditmaal op naam van [handelsnaam] . Deze factuur is door [handelsnaam] voldaan.
2.11.
In de periode van juli tot en met september 2022 is voor zes van de tien subsidieaanvragen een verleningsbeschikking afgegeven door de respectievelijke regio’s. De beschikkingen vermelden aanvullende voorwaarden waaraan zowel de partij die de subsidie ontvangt als de projecten waarvoor de subsidie is verleend moeten voldoen.
2.12.
[eiser] heeft twee afzonderlijke facturen voor de
succes fees(zie nummer 2.4) voor de aanvragen voor [bedrijf 7] B.V. en voor [bedrijf 6] B.V. gestuurd en één factuur voor de
succes feesvoor de aanvragen voor [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] B.V. De facturen zijn gericht aan [handelsnaam] . De factuur voor de aanvraag voor [bedrijf 7] B.V. is voldaan door [bedrijf 7] B.V. en de factuur voor de aanvraag voor [bedrijf 6] B.V. is voldaan door [bedrijf 6] B.V. De factuur voor de overige aanvragen is onbetaald gebleven.
2.13.
Hierna is tussen [gedaagde] en de subsidieverleners discussie ontstaan over de vraag of de bv’s en de projecten voldoen aan de aanvullende voorwaarden voor de subsidies.
2.14.
Op 21 maart 2023 zijn alle verleende subsidies ingetrokken.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
een hoofdsom van € 14.520,00, vermeerderd met de reeds berekende wettelijke handelsrente vanaf 28 oktober 2022 tot 24 februari 2025 van € 3.700,70, de nog te berekenen wettelijke handelsrente vanaf 24 februari 2025 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 920,20;
de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, samengevat en na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen tot betaling van € 7.260,00;
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
[gedaagde] is geen partij bij de overeenkomst
5.1.
[eiser] stelt dat zij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten voor de begeleiding en advisering bij het indienen van subsidieaanvragen en dat [gedaagde] haar op grond daarvan € 14.520,00 (inclusief btw) aan
succes feesvoor vier aanvragen moet betalen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde] partij is bij de overeenkomst wijst [eiser] op het feit dat de factuur voor de
commitment feevoor de aanvragen naar [handelsnaam] , de eenmanszaak van [gedaagde] , is gestuurd en ook door [handelsnaam] is voldaan.
5.2.
[gedaagde] betwist dat hij partij is bij de overeenkomst en wijst erop dat het contact over de subsidieaanvragen verliep via het e-mailadres van [bedrijf 1] . Bovendien blijkt volgens [gedaagde] uit het feit dat [eiser] de factuur voor de
commitment feein eerste instantie naar [bedrijf 1] stuurde dat [eiser] er zelf van uitging dat zij een overeenkomst met deze B.V. had gesloten in plaats van met [gedaagde] .
5.3.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, hangt af van wat partijen naar elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Daarbij zijn de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid waarin partijen optraden, alsook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden na het sluiten de overeenkomst van belang. [2]
5.4.
Volgens [eiser] ligt de overeenkomst besloten in de mails die partijen naar elkaar hebben gestuurd op 24 maart 2022. De kantonrechter stelt met [gedaagde] vast dat deze aan de zijde van [gedaagde] zijn verzonden vanuit een e-mailadres van [bedrijf 1] . [eiser] heeft de eerste factuur waaraan deze overeenkomst ten grondslag lag, die voor de
commitment fee,ook in eerste instantie aan deze B.V. gericht. Het is niet in geschil dat de factuur daarna alleen om administratieve redenen op naam van [handelsnaam] is gezet. Bij deze stand van zaken mocht [eiser] er niet op vertrouwen dat zij met [gedaagde] zelf een overeenkomst had gesloten. Aangezien de gestelde overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] aan de vordering in conventie ten grondslag ligt, en de kantonrechter niet kan vaststellen dat tussen deze partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, zal [eiser] niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Proceskosten
5.5.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . [gedaagde] heeft verzocht om [eiser] te veroordelen in de volledige proceskosten, omdat zij [gedaagde] in persoon heeft gedagvaard, terwijl zij, aldus [gedaagde] , wist dat hij geen contractspartij was. Een vergoeding van volledige proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. [3]
5.6.
In dit geval is geen sprake van onrechtmatig handelen of misbruik van procesrecht. [eiser] heeft geen evident onhaalbare stellingen ingenomen. [eiser] heeft op verzoek van [gedaagde] een factuur op naam van zijn eenmanszaak gezet en is er vervolgens van uitgegaan dat zij zaken deed met [gedaagde] . Dat de kantonrechter, na een inhoudelijke beoordelingen van de standpunten van beide partijen, hier niet in meegaat betekent niet dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld of misbruik van procesrecht heeft gemaakt door deze procedure te starten.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal een vergoeding van de volledige proceskosten niet worden toegewezen. De proceskosten zullen daarom op de gebruikelijke wijze worden berekend. In zaken waarin een partij in persoon (zonder gemachtigde) procedeert is het uitgangspunt dat een bedrag aan verletkosten wordt toegewezen van € 50,00 per keer dat hij naar een zitting is gekomen. Omdat [gedaagde] één keer naar een zitting is gekomen, begroot de kantonrechter de proceskosten van [gedaagde] op € 50,00.
In reconventie
[eiser] hoeft de door bv’s betaalde succes fees niet aan [gedaagde] terug te betalen
5.8.
[gedaagde] stelt dat de overeenkomst voor de begeleiding en advisering bij het indienen van de subsidieaanvragen tot stand is gekomen tussen [eiser] enerzijds en de tien afzonderlijke bv’s waarvoor de subsidie werd aangevraagd anderzijds. Volgens [gedaagde] bestaat onder de overeenkomst geen verplichting tot het betalen van
succes fees, omdat alle subsidies zijn ingetrokken. Hij stelt dat [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. de
succes feesdaarom onverschuldigd hebben betaald. [gedaagde] heeft twee aktes van cessie overgelegd waarbij deze vennootschappen hun vordering op [eiser] uit hoofde van onverschuldigde betaling aan [gedaagde] overdragen.
5.9.
[eiser] weerspreekt dat de tien bv’s partij zijn bij de overeenkomst en voert aan dat [gedaagde] op geen enkel moment heeft duidelijk gemaakt dat het ging om tien afzonderlijke overeenkomsten, waarbij hij steeds afwisselend als bestuurder van een andere vennootschap optrad. Volgens [eiser] is één overeenkomst tot stand gekomen, met [gedaagde] ( [handelsnaam] ) dan wel met [bedrijf 1] , en hebben de bv’s de betaling niet als schuldenaar, maar op grond van artikel 6:30 BW als derden voldaan voor deze contractspartij. Omdat nakoming door een derde op grond van dit artikel niet onverschuldigd is, kunnen de [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. geen ongedaanmaking vorderen.
5.10.
De eerste vraag die voorligt, is of [gedaagde] terecht stelt dat er geen rechtsgrond voor betaling bestond. Hij betoogt dat tussen [eiser] en de tien bv’s afzonderlijke overeenkomsten tot stand zijn gekomen op grond waarvan door [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. is betaald, zonder dat aan de voorwaarden voor betaling was voldaan. De kantonrechter volgt hem daarin niet. [eiser] heeft er terecht op gewezen dat [gedaagde] op geen moment kenbaar heeft gemaakt dat hij bij het sluiten van de overeenkomst als bestuurder van tien verschillende bv’s optrad en steeds in die hoedanigheid afzonderlijke overeenkomsten wilde sluiten voor de bv’s. Bovendien blijkt uit het whatsappbericht van 4 april 2022 en de verklaringen van [gedaagde] op de zitting dat een deel van die bv’s ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet was opgericht. Ook acht de kantonrechter het van belang dat de mails waarin de overeenkomst ligt besloten, zijn gestuurd vanuit het e-mailadres van [bedrijf 1] . Gelet op deze omstandigheden wordt [gedaagde] niet gevolgd in zijn standpunt dat [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. erop mochten vertrouwen dat zij ieder een overeenkomst met [eiser] hadden en blijft onbesproken of onder die overeenkomsten grond voor betaling bestond. Voor [eiser] bestond in het verlengde van voornoemde omstandigheden geen aanleiding om eraan te twijfelen dat zij één overeenkomst met één contractspartij had en dat [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 7] B.V. als derden bevrijdend betaalden namens deze contractspartij. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het ervoor worden gehouden dat deze overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 1] tot stand is gekomen. [eiser] heeft daarmee gemotiveerd bestreden dat geen rechtsgrond voor betaling bestond, omdat zij op grond van 6:30 BW redelijkerwijs mocht aannemen dat de betaling strekte tot voldoening van de schuld van haar contractspartij. Dat betekent dat [gedaagde] geen beroep op onverschuldigde betaling toekomt en dat de tegenvordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeelt in de proceskosten van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 609,00 (1 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en 0,5 punt voor de mondelinge behandeling).

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
6.4.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 609,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
2.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615
3.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828