ECLI:NL:RBAMS:2025:6247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
1308946124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van meerdere jonge vrouwen, waaronder een minderjarig meisje, door verdachte in een lift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van meerdere jonge vrouwen, waaronder een minderjarig meisje. De verdachte heeft de slachtoffers in een lift gedwongen getuige te zijn van seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 herhaaldelijk in de lift van het flatgebouw waar hij en de slachtoffers woonden, zijn ontblote penis heeft getoond en zich heeft gemasturbeerd. De slachtoffers waren in de lift, die naar boven ging, en konden niet ontsnappen, wat hen in een angstige en onveilige situatie bracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van de maatregel van schadevergoeding, ook voor een slachtoffer zonder ingediende vordering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.089461.24
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] in [land van herkomst] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 10 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Wiegant en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. van Keulen naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 2] namens de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. S.K.S. Toelsie namens de benadeelde partij [aangeefster 1] en van wat door de slachtoffer [aangeefster 2] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort samengevat, ten laste gelegde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair:feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het dwingen van [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] en/of [aangeefster 1] en/of [aangeefster 5] en/of [aangeefster 2] tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen in de periode van 26 oktober 2023 tot en met 12 maart 2024 te Amsterdam;
2.
subsidiair:schennis van de eerbaarheid van [aangeefster 3] en/of [aangeefster 4] en/of [aangeefster 1] en/of [aangeefster 5] en/of [aangeefster 2] tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen in de periode van 26 oktober 2023 tot en met 12 maart 2024 te Amsterdam.
De tekst van de integrale (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. De feitelijke handelingen zijn van onvoldoende gewicht geweest om van dwang te kunnen spreken. Er is geen sprake geweest van fysiek of verbaal contact, verdachte heeft afstand gehouden van de aangeefsters en hij heeft hen nooit belemmerd de lift te verlaten.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel dat verdachte zou hebben gezegd “can you help me”. Verdachte heeft direct een bekennende verklaring afgelegd, maar hij heeft consistent en stellig ontkend dit gezegd te hebben. Bij gebrek aan ondersteuning voor dit deel van de tenlastelegging moet verdachte daarvan wegens onvoldoende bewijs worden vrijgesproken.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de aangiften, camerabeelden en verklaring van verdachte vast dat hij in de periode van 30 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 steeds alleen met de aangeefsters in de lift van de flat, waar zij allen woonden, heeft gestaan. Hij stapte daarbij steeds als eerste in de lift en drukte op een knop voor een van de bovenste verdiepingen. In de lift heeft verdachte in het bijzijn en de nabijheid van de aangeefsters zijn ontblote penis getoond, gemasturbeerd. Tijdens het masturberen heeft verdachte oogcontact gezocht met de meeste aangeefsters. Ook heeft verdachte tegen aangeefster [aangeefster 5] gezegd “can you help me”. Verdachte heeft dit laatste weliswaar betwist, maar de rechtbank ziet in de gegeven context geen reden te twijfelen aan de verklaring van deze aangeefster. Daarbij betrekt de rechtbank ook de verklaring van de verdachte ter zitting, namelijk dat hij door pornofilms fantaseerde over het hebben van seks in een lift en daardoor de verwachting en hoop had dat de vrouwen, net zoals in de films, seks met hem zouden willen hebben. In de lift drukte hij op de knop van een hoge verdieping om zo lang mogelijk met de vrouwen in de lift te kunnen staan. Hij heeft gezien dat de vrouwen steeds erg schrokken, zodra ze zagen wat hij deed.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat de gedragingen van verdachte onder de hiervoor genoemde omstandigheden zijn te kwalificeren als het door middel van een andere feitelijkheid dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vooropgesteld moet worden dat van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader - al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien - het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (zie Hoge Raad ECLI:NL:HR:2011:BP1379).
Door te masturberen in de afgesloten ruimte van een lift, dichtbij de aangeefsters te staan waarbij zijn ontblote onderlichaam naar hen toe was gericht en zo mogelijk oogcontact met aangeefsters te maken en in een enkel geval zich ook woordelijk tot een aangeefster te richten, is naar het oordeel van de rechtbank telkens sprake geweest ontuchtige handelingen met interactie tussen verdachte en de aangeefsters. De aangeefsters zijn in de door verdachte gecreëerde situatie gedwongen om de seksuele handelingen van verdachte te dulden. Het opzet van verdachte was ook daarop gericht. Verdachte heeft zijn seksuele handelingen immers telkens onverwachts en onverhoeds verricht op moment dat de aangeefsters in een afgesloten lift stonden, die naar boven ging en waar zij dus niet uit konden, terwijl verdachte zag dat zij erg schrokken van wat hij deed.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het verwijt dat verdachte aangeefster [aangeefster 5] ook heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen in het trappenhaal acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Het slachtoffer is in dit geval achter verdachte aan gelopen en, in tegenstelling tot de situatie in de lift, is er hierbij onvoldoende sprake geweest van dwang tot het dulden van de ontuchtige handelingen van verdachte. Van dit deel van het verwijt wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank komt, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat verdachte zich in de periode van 30 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefsters.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 30 januari 2024 tot en met 12 maart 2024 te Amsterdam, door een andere feitelijkheid [aangeefster 4] en [aangeefster 1] en [aangeefster 5] en [aangeefster 2]
telkens heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, telkens in een kleine afgesloten lift zijn penis aan voornoemde [aangeefster 4] en [aangeefster 1] en [aangeefster 5] en [aangeefster 2] getoond en zichzelf in het bijzijn van voornoemde personen heeft afgetrokken en daarbij de woorden toegevoegd: "can you help me?".

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van één maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf voor de duur van 60 uren. Als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd dat verdachte meewerkt aan begeleiding van een coach en hierop moet toezicht zijn vanuit de jeugdreclassering. De bijzondere voorwaarde en het toezicht moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard dan wel het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet niet worden opgeheven.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht in forse mate rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak, de jonge leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Primair heeft de raadsvrouw schuldigverklaring zonder strafoplegging bepleit. Verdachte heeft veel meegemaakt in zijn leven en hij had destijds nog niet geleerd hoe hij aan op een andere manier uiting moest geven aan zijn seksuele behoeften. Inmiddels heeft verdachte intensieve therapie gevolgd en ook positief afgerond. Hij heeft gemotiveerd meegewerkt aan alle hulp en hij beseft dat het fout was wat hij heeft gedaan. Sinds zijn aanhouding zijn er geen politie- en justitiecontacten meer geweest. Verdachte heeft ook meteen een bekennende verklaring afgelegd en op zijn initiatief is er een mediationtraject gestart met een van de slachtoffers. Ook heeft hij voor alle slachtoffers een brief geschreven. Een straf heeft op dit moment geen pedagogische meerwaarde meer. Daarbij komt dat een straf complicaties kan geven bij de aanvraag van een definitieve verblijfsvergunning. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om aansluiting te zoeken bij het strafadvies van de Raad. Een contactverbod met de slachtoffers is niet nodig. Verdachte gaat het contact uit zichzelf uit de weg en er is sinds zijn aanhouding geen contact meer geweest.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van meerdere jonge vrouwen, waaronder een minderjarig meisje. In de lift van het flatgebouw waar hij en de slachtoffers woonden, heeft de verdachte de slachtoffers op verschillende momenten gedwongen getuige te zijn van seksuele handelingen. Hij heeft in de gesloten lift zijn ontblote penis aan de slachtoffers getoond en in hun aanwezigheid gemasturbeerd, waarbij hij aan een van hen bovendien heeft gevraagd of zij hem wilde helpen. De slachtoffers waren zeer angstig, nu zij in een lift zaten waar zij niet zomaar uit konden. Door op deze manier te handelen tegen de jonge vrouwen en het meisje heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op hun integriteit en hun algemene eerbaarheid geschonden. Hij heeft de slachtoffers een zeer onveilig en angstig gevoel gegeven. Dat gevoel zal hen mogelijk lange tijd bijblijven en heeft in enkele gevallen zelfs tot een behandeling bij een psycholoog geleid. De verdachte heeft zich kennelijk louter laten leiden door zijn seksuele impulsen en zich niet bekommerd over de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Verdachte heeft direct na zijn aanhouding verantwoordelijkheid genomen en de feiten bekend. Hij heeft herhaaldelijk zijn oprechte spijt betoogd en hij heeft voor alle slachtoffers een brief geschreven. Met één van de slachtoffers heeft er ook een positief mediationgesprek plaatsgevonden. De rechtbank weegt deze houding van verdachte in positieve zin mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 maart 2025 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.Als
first offendergeldt, volgens de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, voor aanranding als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de positieve houding van verdachte, het na te noemen advies van de Raad en de hierna te noemen omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten en hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De Raad heeft in een rapport van 5 juni 2025 en op zitting toegelicht dat verdachte veel ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven heeft meegemaakt. Er is in de schorsingsperiode op intensieve wijze hulp ingezet en verdachte heeft overal gemotiveerd aan meegewerkt. Zo heeft verdachte over de periode van ruim een half jaar tweemaal per week gesprekken gevoerd in het kader van ‘Multi Systeem Therapie Problem Sexual Behaviour’. Hij is leerbaar gebleken en hij heeft zijn vaardigheden verbeterd. Op meerdere gebieden is een positieve ontwikkeling bij verdachte te zien en de kans op herhaling wordt als laag ingeschat. De Raad ziet daarom geen meerwaarde meer in toezicht en begeleiding. Wel adviseert de Raad om een voorwaardelijke werkstraf als stok achter de deur. De toezichthoudend jeugdreclasseerder heeft ter zitting de positieve ontwikkeling bij verdachte bevestigd.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is.
Anders dan de Raad en de verdediging vindt de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen die de feiten voor de slachtoffers hebben gehad en nog steeds hebben. Bovendien vindt het belangrijk dat verdachte consequenties van zijn handelen ondervindt door onbetaalde arbeid te verrichten voor de maatschappij.
Het voorwaardelijke strafdeel moet een preventieve werking hebben dat verdachte zich niet nogmaals schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt, mede dankzij intensieve behandeling en begeleiding tijdens zijn schorsing, en omdat er geen nieuwe politie- en justitiecontacten zijn geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden. Verdachte lijkt het afgelopen jaar voldoende te hebben geleerd, en in staat te zijn om ook in vrijwillig kader, al dan niet met ondersteuning van zijn moeder, de juiste hulp en begeleiding te vinden als dat nodig is. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij het belangrijk vindt dat de coaching van verdachte voorlopig in het vrijwillige kader nog doorloopt en dat zij ervan uitgaat de jeugdreclassering dit samen met verdachte regelt.
De rechtbank zal daarnaast niet overgaan tot het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers. Verdachte heeft de afgelopen anderhalf jaar geen contact gezocht met de slachtoffers en de rechtbank vertrouwt erop dat hij ook na de uitspraak geen contact met hen zal zoeken. Bovendien kleven er praktische bezwaren aan een contactverbod nu verdachte en slachtoffers in hetzelfde flatgebouw wonen.

10.Benadeelde partijen

Benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 4] hebben een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Verzocht is de gevorderde schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Benadeelde [aangeefster 4] heeft € 2.000,- aan immateriële schade gevorderd en [aangeefster 1] heeft € 319,43 aan materiële schade en € 500 aan immateriële schade gevorderd.
Op zitting heeft [aangeefster 2] kenbaar gemaakt dat zij een vordering tot schadevergoeding had willen indienen. Door een miscommunicatie met het openbaar ministerie hierover heeft zij deze niet ingediend. Ter zitting heeft [aangeefster 2] mondeling verzocht schadevergoeding toe te wijzen en daarbij aansluiting te zoeken bij de onderbouwing van de vordering tot immateriële schade van de benadeelde partij [aangeefster 1] , omdat hun situaties overeenkomen. [aangeefster 2] heeft geen concreet bedrag gevorderd.
10.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van [aangeefster 4] , [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ten aanzien van de immateriële schade van € 500,- toewijsbaar en acht het overige gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk. De vordering van [aangeefster 1] van de materiële schade is ook toewijsbaar. De toegewezen schade moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.
Het standpunt van verdediging
De raadsvrouw verzoekt de vordering van [aangeefster 4] en [aangeefster 2] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan onderbouwing. De materiële schadepost van benadeelde [aangeefster 1] moet ook afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard wegens een gebrek aan onderbouwing. De immateriële schade van [aangeefster 1] moet volgens de raadsvrouw worden gematigd tot een bedrag van € 250,-.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens benadeelde [aangeefster 1] en dat hij verplicht is haar (rechtstreekse) schade te vergoeden. Wat betreft de gevorderde materiële schade van benadeelde [aangeefster 1] (€ 319,43) is de rechtbank van oordeel dat de vordering vooralsnog onvoldoende is onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting van de verdediging. Nu gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting voor het strafproces opleveren. De benadeelde partij wordt daarom voor dit deel van de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [aangeefster 4] , [aangeefster 1] en [aangeefster 2] hebben alle drie de ontuchtige handelingen van verdachte in de lift moeten dulden. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat zij op andere wijze zijn aangetast in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
De vorderingen zijn betwist wegens een gebrek aan onderbouwing en ten aanzien van de vordering van [aangeefster 1] is matiging verzocht. Op grond van de door benadeelde partijen gestelde omstandigheden op dit moment en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank telkens een bedrag van € 500,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schade van [aangeefster 1] daarom geheel toewijzen en de vordering van [aangeefster 4] gedeeltelijk toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van [aangeefster 2] stelt de rechtbank vast dat weliswaar kenbaar is gemaakt dat [aangeefster 2] immateriële schadevergoeding wenst, maar dat zij haar schade niet in geld heeft weten te waarderen. Omdat [aangeefster 2] geen concreet bedrag heeft bepaald, komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank ziet wel aanleiding aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van [aangeefster 2] als vergoeding van immateriële schade. Ook ten behoeve van [aangeefster 4] en [aangeefster 1] zal de rechtbank, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Vanwege het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de toegewezen schade vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Voor benadeelde [aangeefster 4] is dat vanaf 30 januari 2024, voor [aangeefster 1] vanaf 6 februari 2024 en voor [aangeefster 2] is dat vanaf 12 maart 2024.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de volgende wetsartikelen:
artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
60 uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur
van 30 dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van
30 urennietten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op
1 jaargestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Benadeelde partij [aangeefster 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 30 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [aangeefster 4] ter hoogte van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 30 januari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [aangeefster 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 6 februari 204, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster 1] voor het overige (de materiële schade) niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [aangeefster 1] ter hoogte van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 6 februari 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Slachtoffer [aangeefster 2]
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [aangeefster 2] ter hoogte van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 maart 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A. van Luijck en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]