7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte
Verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd in de auto van verdachte. Daarbij is een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer] gezet. [slachtoffer] heeft doodsangsten uitgestaan. Logischerwijs heeft dit grote negatieve impact op het leven van [slachtoffer] gehad. Uit zijn slachtofferverklaring volgt onder meer dat hij angstig is geworden en niet meer in staat is om te werken. Verdachte is wellicht niet de initiatiefnemer geweest van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming en wist mogelijk niet dat met een vuurwapen zou worden gedreigd. De rechtbank houdt verdachte echter wel degelijk verantwoordelijk voor wat [slachtoffer] is aangedaan. Hij heeft een aanzienlijke rol gehad door alles in zijn auto te laten gebeuren.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Hij is op 16 december 2022 door de Kinderrechter en op 9 januari 2025 (in beroep) door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld in verband met overtredingen van de Wet wapens en munitie tot respectievelijk een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf en jeugddetentie.
De reclassering concludeert het volgende over verdachte.
Bij schuldigverklaring is er geen sprake van een delict patroon. De reclassering maakt zich wel ernstig zorgen over het gedragspatroon dat zich lijkt te ontwikkelen.
De reclassering is gebleken dat sprake is van meerdere risicofactoren. Veroordeelde heeft geen vast woon -en verblijfadres en het ontbreekt hem aan een structurele dagbesteding. Daarnaast zijn er sterke vermoedens dat verdachte een negatief sociaal netwerk heeft en een pro criminele houding. De relatie met zijn moeder, bij wie verdachte ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving woonde, heeft de reclassering niet goed in beeld kunnen krijgen. Die relatie kan dan ook niet als beschermend worden gezien. Het is positief dat er geen sprake zou zijn van grote financiële zorgen, geen sprake lijkt te zijn van middelenproblematiek en dat verdachte tijdens de voorlopige hechtenis zijn opleiding heeft kunnen voortzetten. De houding van verdachte in detentie is positief geweest. Verdachte heeft begeleiding nodig in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Het ontbreekt hem aan stabiliteit en sturing.
Proceshouding van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij de auto heeft bestuurd. Verder heeft hij niets willen verklaren, vooral ook omdat hij niets over de medeverdachten wilde zeggen. Hij heeft dus niet echt openheid van zaken gegeven. Dat recht heeft verdachte, maar daardoor was het niet mogelijk om met verdachte in gesprek te gaan over wat er is gebeurd. Verdachte heeft in reactie op de slachtofferverklaring wel opgemerkt dat hij het vervelend vindt voor [slachtoffer] . Daarmee heeft hij enig inzicht getoond in de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte valt gelet op zijn leeftijd ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (bijna 19 jaar) onder het zogenoemde adolescentenstrafrecht. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal, in navolging van het advies van de reclassering, het volwassenenstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft geconcludeerd dat er indicaties zijn voor het toepassen van zowel het jeugd- als het volwassenenstrafrecht, maar dat de argumenten voor het toepassen van het volwassenstrafrecht zwaarder wegen. Op het gebied van handelingsvaardigheden ziet de reclassering aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo heeft de casemanager laten weten dat verdachte met regelmaat moet worden herinnerd aan afspraken/verwachtingen binnen het regime in het Huis van Bewaring. Verdachte komt op de reclassering echter niet jonger over dan van zijn kalenderleeftijd kan worden verwacht. Op het gebied van pedagogische beïnvloeding ziet de reclassering geen mogelijkheden. Wat de reclassering ziet, is dat verdachte zelfbepalend is in zijn gedrag en de keuzes die hij maakt. Dit wordt ook door zijn moeder zo gezien. Op de afdeling in het Huis van Bewaring maakt hij geen kwetsbare of beïnvloedbare indruk. Daarnaast bestaat bij de reclassering een sterk vermoeden van een criminele levensstijl waarbinnen het gedrag lijkt te verharden. Eerdere justitiële sancties, opgelegd in het jeugdstrafrecht, zijn niet geslaagd. Verdachte is niet onder de indruk van justitiële interventies.
De rechtbank zal verdachte een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan, heeft de rechtbank in het bijzonder de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de recidive bij verdachte laten meewegen.
Mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte heeft de rechtbank de duur van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk gesteld aan de duur van het voorarrest (ruim zes maanden). De duur van het voorarrest is namelijk aanzienlijk. Daarnaast is de rechtbank is van oordeel dat het met het oog op het voorkomen van recidive nodig is dat verdachte zo snel mogelijk met het traject in het kader van de door de rechtbank op te leggen bijzondere voorwaarden start. De rechtbank ziet geen aanleiding meer voor het opleggen van de geadviseerde voorwaarden met betrekking tot de elektronische monitoring.
De deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden vindt ondersteuning in het reclasseringsadvies. De reclassering heeft vanwege de jonge leeftijd van verdachte en de zorgen die bestaan over de ontwikkeling van het criminele gedrag, het wenselijk geacht om interventies te adviseren. Met dergelijke interventies kan verdachte worden geholpen praktische zaken op orde te krijgen en heeft de reclassering de mogelijkheid het sociaal netwerk in combinatie met het steeds meer verhardende delictgedrag van veroordeelde te kunnen bespreken en te onderzoeken. De reclassering acht het gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte essentieel dat hij begeleid wordt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, omdat het aan stabiliteit en sturing ontbreekt.
De rechtbank heeft ook meegewogen dat verdachte heeft verklaard zich te willen houden aan bijzondere voorwaarden en te willen werken aan het op orde krijgen van zijn leven.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Dat komt doordat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.