ECLI:NL:RBAMS:2025:6254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
13/046431-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving door adolescent met toepassing van volwassenenstrafrecht

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een adolescent, geboren in 2006, die werd beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer] in de periode van 16 tot en met 17 januari 2025 te Amsterdam wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft het volwassenenstrafrecht toegepast, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte, omdat er sprake was van recidive en een verhardend gedragspatroon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van gijzeling en afpersing, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om [slachtoffer] te dwingen iets te doen. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte [slachtoffer] heeft vastgehouden in zijn auto, waarbij een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer] werd gehouden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 92 dagen onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan [slachtoffer].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/046431-25
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboortegegevens] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 mei 2025 en 12 augustus 2025.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/028190-25) en [medeverdachte 2] (13/028991-25).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt, kort samengevat, beschuldigd van:
het medeplegen van gijzeling van [slachtoffer] in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 in Amsterdam en, voor het geval deze beschuldiging niet tot een veroordeling leidt, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van die [slachtoffer] in dezelfde periode en plaats;
het medeplegen van afpersing van [slachtoffer] in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 in Amsterdam en, voor het geval deze beschuldiging niet tot een veroordeling leidt, het medeplegen van poging tot afpersing van die [slachtoffer] in dezelfde periode en plaats.
De volledige beschuldiging staat in de tenlastelegging, die is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en als hier ingevoegd geldt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsvraag

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen van de onder 1, primair, ten laste gelegde gijzeling en medeplegen van de onder 2, subsidiair, ten laste gelegde poging tot afpersing kunnen worden bewezen.
De onder 2, primair, ten laste gelegde afpersing kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van alle beschuldigingen moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde feit
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling ziet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) met het oogmerk om een tante, familielid of andere contacten van die [slachtoffer] te dwingen 1.000 euro te betalen.
Dat betekent dat vast moet komen te staan dat [slachtoffer] van zijn vrijheid is beroofd om een ander te dwingen iets te doen. Dat dat de bedoeling was (het oogmerk) van de vrijheidsberoving, is niet komen vast te staan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt zelf ook aangevoerd dat verdachten het oogmerk hadden om [slachtoffer] te dwingen iets te doen.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde gijzeling.
Ten aanzien van de (poging) afpersing van [slachtoffer]
De onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing zien op het met (bedreiging met) geweld [slachtoffer] dwingen tot het aangaan van een schuld, waardoor de verdachten worden bevoordeeld. Daarbij is het aangaan van die schuld in de tenlastelegging nader omschreven als het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes.
Het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes brengen naar het oordeel van de rechtbank niet direct met zich mee dat een schuld wordt aangegaan. Nu in de tenlastelegging is vermeld dat een en ander is gedaan om verdachten te bevoordelen en bij de feitelijke gedragingen in de tenlastelegging is vermeld dat onder meer tegen verdachte zou zijn gezegd dat hij geld moet inleveren, begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] via de bankaccounts en betaalaccounts geld zou verkrijgen en dit aan verdachten zou afstaan, waardoor hij zelf een schuld zou aangaan.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] de bankaccounts en betaalaccounts heeft geopend. Dat hij via die accounts geld heeft verkregen en daardoor een schuld is aangegaan blijkt echter niet uit het dossier. [slachtoffer] heeft zelf verklaard dat dit niet het geval is. De primair ten laste gelegde voltooide afpersing kan dus niet worden bewezen.
Uit het dossier kan verder niet worden opgemaakt dat het überhaupt de bedoeling was dat [slachtoffer] via het openen van de accounts een schuld zou aangaan op de hiervoor beschreven wijze. Dit volgt ook niet uit de verklaringen van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft in zijn aangifte namelijk onder meer verklaard dat hij tegen [medeverdachte 1] en NN2 heeft gezegd dat de enige manier die hij kende om aan geld te komen het aanvragen van pinpassen was, waarna de verdachten daar crypto op zouden kunnen zetten. Er lijkt gelet op chats in het dossier eerder sprake te zijn van samenwerking met als doel op een – voor de rechtbank niet direct te doorgronden – frauduleuze wijze geld te verkrijgen via de accounts. Dat de verdachten [slachtoffer] hebben geprobeerd te dwingen geld op te nemen via de bankaccounts en betaalaccounts en daardoor een schuld aan te gaan, kan dus evenmin worden bewezen.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing.
4.3.2
Bewezenverklaring wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door- die [slachtoffer] achterin de auto te laten stappen en- aan weerzijden van die [slachtoffer] te gaan zitten in de auto waardoor die [slachtoffer] geen kant op kon en- (vervolgens) te gaan rijden met de auto waar die [slachtoffer] in zat en- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te plaatsen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
Toelichting medeplegen
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet als medepleger bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. In overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel als medepleger kan worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de medeverdachten, die de rechtbank hierna voor de leesbaarheid bij de achternaam zal aanduiden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De rechtbank stelt het volgende vast ten aanzien van de rollen van de verdachten bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
[medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] naar de sportschool laten komen. Hij heeft er daar op aangedrongen dat hij en [slachtoffer] bij verdachte in de auto zouden stappen in plaats van het openbaar vervoer te gebruiken.
[medeverdachte 2] is in de auto van [verdachte] gaan zitten, op de bijrijdersstoel. [slachtoffer] is achterin de auto gaan zitten.
Even later zijn [medeverdachte 1] , met wie [medeverdachte 2] die avond contact had gehad, en een andere jongen aan weerszijden van [slachtoffer] achterin de auto gaan zitten. [slachtoffer] kon daardoor niet weg.
Een andere jongen heeft op een gegeven moment een wapen op [slachtoffer] gericht. Op de telefoon van [medeverdachte 2] is een filmpje van [slachtoffer] aangetroffen. Daarop is, zo stelt de rechtbank vast in de context van het dossier, te zien dat [slachtoffer] met een bivakmuts over zijn hoofd op de achterbank zit en dat een andere jongen een vuurwapen tegen zijn hoofd richt.
Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat hij ongeveer twee uur lang in de auto is vastgehouden.
Gelet op voorgaande vaststellingen hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een voldoende materiële en/of intellectuele bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] gehad. [medeverdachte 1] heeft daarbij direct met fysieke handelingen bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Verdachte heeft door zijn auto ter beschikking te stellen en rond te gaan rijden en dat te blijven doen, waardoor een afgesloten ruimte werd gecreëerd die niet kon worden verlaten, ook een wezenlijke bijdrage aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving geleverd. Voor [medeverdachte 2] geldt dat hij van te voren contact had met [medeverdachte 1] , dat hij ervoor heeft gezorgd dat [slachtoffer] in de auto van [medeverdachte 2] is gestapt en dat hij zelf ook in de auto heeft plaatsgenomen en een filmpje heeft gemaakt van wat zich in de auto afspeelde. Ook [verdachte] heeft van te voren telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] .
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank planmatig handelen door verdachte, [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 2] . Dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij geld van [slachtoffer] tegoed had, versterkt dat nog. Daaruit volgt immers dat er ook een motief was. Dat dit wellicht niet bij elke verdachte bekend was, neemt niet weg dat elke verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat volgt immers ook al uit de langdurige vrijheidsberoving van [slachtoffer] in aanwezigheid van alle verdachten in de auto en het zich daarvan niet distantiëren. De rechtbank concludeert dan ook dat alle verdachten opzet hadden op zowel de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] als de samenwerking daartoe met elkaar.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte gijzeling en poging tot afpersing zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 334 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, het strafblad van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het reclasseringsadvies. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van toepasselijkheid van het volwassenenstrafrecht en een eendaadse samenloop van gijzeling en poging tot afpersing.
7.2
Standpunt van de raadsman
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Verder heeft hij gewezen op de beperkte rol van verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen die het voorarrest niet overschrijdt en af te zien van oplegging van een voorwaardelijk kader.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte
Verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd in de auto van verdachte. Daarbij is een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer] gezet. [slachtoffer] heeft doodsangsten uitgestaan. Logischerwijs heeft dit grote negatieve impact op het leven van [slachtoffer] gehad. Uit zijn slachtofferverklaring volgt onder meer dat hij angstig is geworden en niet meer in staat is om te werken. Verdachte is wellicht niet de initiatiefnemer geweest van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming en wist mogelijk niet dat met een vuurwapen zou worden gedreigd. De rechtbank houdt verdachte echter wel degelijk verantwoordelijk voor wat [slachtoffer] is aangedaan. Hij heeft een aanzienlijke rol gehad door alles in zijn auto te laten gebeuren.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Hij is op 16 december 2022 door de Kinderrechter en op 9 januari 2025 (in beroep) door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld in verband met overtredingen van de Wet wapens en munitie tot respectievelijk een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf en jeugddetentie.
De reclassering concludeert het volgende over verdachte.
Bij schuldigverklaring is er geen sprake van een delict patroon. De reclassering maakt zich wel ernstig zorgen over het gedragspatroon dat zich lijkt te ontwikkelen.
De reclassering is gebleken dat sprake is van meerdere risicofactoren. Veroordeelde heeft geen vast woon -en verblijfadres en het ontbreekt hem aan een structurele dagbesteding. Daarnaast zijn er sterke vermoedens dat verdachte een negatief sociaal netwerk heeft en een pro criminele houding. De relatie met zijn moeder, bij wie verdachte ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving woonde, heeft de reclassering niet goed in beeld kunnen krijgen. Die relatie kan dan ook niet als beschermend worden gezien. Het is positief dat er geen sprake zou zijn van grote financiële zorgen, geen sprake lijkt te zijn van middelenproblematiek en dat verdachte tijdens de voorlopige hechtenis zijn opleiding heeft kunnen voortzetten. De houding van verdachte in detentie is positief geweest. Verdachte heeft begeleiding nodig in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Het ontbreekt hem aan stabiliteit en sturing.
Proceshouding van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij de auto heeft bestuurd. Verder heeft hij niets willen verklaren, vooral ook omdat hij niets over de medeverdachten wilde zeggen. Hij heeft dus niet echt openheid van zaken gegeven. Dat recht heeft verdachte, maar daardoor was het niet mogelijk om met verdachte in gesprek te gaan over wat er is gebeurd. Verdachte heeft in reactie op de slachtofferverklaring wel opgemerkt dat hij het vervelend vindt voor [slachtoffer] . Daarmee heeft hij enig inzicht getoond in de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte valt gelet op zijn leeftijd ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (bijna 19 jaar) onder het zogenoemde adolescentenstrafrecht. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de wederrechtelijke vrijheidsberoving is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal, in navolging van het advies van de reclassering, het volwassenenstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft geconcludeerd dat er indicaties zijn voor het toepassen van zowel het jeugd- als het volwassenenstrafrecht, maar dat de argumenten voor het toepassen van het volwassenstrafrecht zwaarder wegen. Op het gebied van handelingsvaardigheden ziet de reclassering aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo heeft de casemanager laten weten dat verdachte met regelmaat moet worden herinnerd aan afspraken/verwachtingen binnen het regime in het Huis van Bewaring. Verdachte komt op de reclassering echter niet jonger over dan van zijn kalenderleeftijd kan worden verwacht. Op het gebied van pedagogische beïnvloeding ziet de reclassering geen mogelijkheden. Wat de reclassering ziet, is dat verdachte zelfbepalend is in zijn gedrag en de keuzes die hij maakt. Dit wordt ook door zijn moeder zo gezien. Op de afdeling in het Huis van Bewaring maakt hij geen kwetsbare of beïnvloedbare indruk. Daarnaast bestaat bij de reclassering een sterk vermoeden van een criminele levensstijl waarbinnen het gedrag lijkt te verharden. Eerdere justitiële sancties, opgelegd in het jeugdstrafrecht, zijn niet geslaagd. Verdachte is niet onder de indruk van justitiële interventies.
Slotsom
De rechtbank zal verdachte een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan, heeft de rechtbank in het bijzonder de ernst van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de recidive bij verdachte laten meewegen.
Mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte heeft de rechtbank de duur van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk gesteld aan de duur van het voorarrest (ruim zes maanden). De duur van het voorarrest is namelijk aanzienlijk. Daarnaast is de rechtbank is van oordeel dat het met het oog op het voorkomen van recidive nodig is dat verdachte zo snel mogelijk met het traject in het kader van de door de rechtbank op te leggen bijzondere voorwaarden start. De rechtbank ziet geen aanleiding meer voor het opleggen van de geadviseerde voorwaarden met betrekking tot de elektronische monitoring.
De deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden vindt ondersteuning in het reclasseringsadvies. De reclassering heeft vanwege de jonge leeftijd van verdachte en de zorgen die bestaan over de ontwikkeling van het criminele gedrag, het wenselijk geacht om interventies te adviseren. Met dergelijke interventies kan verdachte worden geholpen praktische zaken op orde te krijgen en heeft de reclassering de mogelijkheid het sociaal netwerk in combinatie met het steeds meer verhardende delictgedrag van veroordeelde te kunnen bespreken en te onderzoeken. De reclassering acht het gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte essentieel dat hij begeleid wordt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid, omdat het aan stabiliteit en sturing ontbreekt.
De rechtbank heeft ook meegewogen dat verdachte heeft verklaard zich te willen houden aan bijzondere voorwaarden en te willen werken aan het op orde krijgen van zijn leven.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Dat komt doordat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.

8.Beslag

Onder verdachte is een auto in beslag genomen.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de auto gevorderd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de auto aan verdachte wordt teruggegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat met behulp van de auto van verdachte, [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Gelet hierop is de auto vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank is echter, met de raadsman, van oordeel dat oplegging van die (bijkomende) straf in dit geval niet proportioneel is. Van belang daarbij is dat de auto zowel materieel als immaterieel grote waarde heeft voor verdachte, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de auto aan verdachte wordt teruggegeven.

9.Vordering van benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Vordering
[slachtoffer] verzoekt materiële schadevergoeding in verband met inkomensverlies en betaling van het eigen risico van zijn zorgverzekering tot een totaal van 1.432,52 euro. Daarnaast verzoekt hij immateriële schadevergoeding van 10.000 euro in verband met toegebracht lichamelijk en psychisch letsel. Hij verzoekt ook toekenning van wettelijke rente, hoofdelijke veroordeling van verdachten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Standpunt van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de gestelde materiële schade onvoldoende is onderbouwd en de beoordeling of verdachte schadeplichtig is ten aanzien van de gestelde immateriële schade gelet op zijn beperkte rol niet eenvoudig is en daardoor een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Meer subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht de immateriële schade te matigen en meest subsidiair de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
9.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevraagde materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen en de gevraagde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 6.000 euro te matigen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding. Allereerst stelt de rechtbank vast dat dit deel van de vordering is betwist. Verder is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde schade aan inkomensverlies en betaling van het eigen risico en de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de gevraagde vergoeding van immateriële schade vast dat ook dit deel van de vordering is betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op 3.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan ook dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
92 (tweeënnegentig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag/Topzorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij aanvang van het toezicht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij aanvang van het toezicht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Volgen van opleiding
Veroordeelde volgt de opleiding Helpende Zorg en Welzijn niveau 2 op het ROC of een opleiding bij een soortgelijke instelling.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. Veroordeelde werkt hierbij nauw samen met de reclassering en de begeleiding vanuit [instelling] of soortgelijke hulpverlening. Het vinden van passend onderwijs kan hier ook onderdeel van zijn. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een personenauto, merk Fiat, type Punto, met kenteken [kenteken] (goednummer 6613411).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 3.000 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 3.000 (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
26 augustus 2025.