7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf- en maatregeloplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte
Verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd in de auto van verdachte. Daarbij is een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gezet. [slachtoffer 1] heeft doodsangsten uitgestaan. Logischerwijs heeft dit grote negatieve impact op het leven van [slachtoffer 1] gehad. Uit zijn slachtofferverklaring volgt onder meer dat hij angstig is geworden en niet meer in staat is om te werken. Verdachte komt in het dossier naar voren als de initiatiefnemer van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] . In ieder geval is duidelijk dat verdachte 1.000 euro van [slachtoffer 1] wilde. Daarmee heeft verdachte een belangrijke rol gehad bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft ook een telefoon gestolen van [slachtoffer 4] . Hij had met haar afgesproken via Marktplaats en heeft zich voorgedaan als potentiële koper van haar telefoon. Verdachte had echter niet de intentie om de telefoon te kopen, maar om de telefoon te stelen. Verdachte heeft daarmee geen respect getoond voor andermans eigendom. Verder is voor het handelen via Marktplaats van belang dat er vertrouwen tussen de partijen bestaat. Door misbruik te maken van het contact via Marktplaats heeft verdachte dat vertrouwen aangetast.
Tot slot was verdachte ook betrokken bij een straatroof met twee middelbare scholieren als slachtoffer. Bij die straatroof is ook een mes getoond. Verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendommen. Verder is het dreigen met een mes zeer beangstigend.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Verdachte is op 4 januari 2023 door de politierechter veroordeeld voor geweldsdelicten.
De psycholoog, die verdachte heeft onderzocht in verband met de ten laste gelegde feiten in zaken A en C, concludeert dat sprake is van een (blijvende) lichte verstandelijke beperking en een ‘bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling’, tegen de achtergrond van achterblijvende sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze beperkingen waren volgens de psycholoog aanwezig ten tijde van de hiervoor genoemde ten laste gelegde feiten. De ‘keuze’ voor crimineel gedrag lijkt in ieder geval tot op zekere hoogte gestuurd te worden door deze problematiek, juist leidend tot beperkte keuzevrijheid. Op basis van de beschikbare informatie over de ten laste gelegde feiten neigt de psycholoog naar ‘enigszins verminderde toerekenbaarheid’ als meest passende manier om de vastgestelde problematiek te verdisconteren in het gedrag.
De rechtbank oordeelt, in navolging van voormeld advies, dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
De gedragsdeskundige adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
De reclassering constateert dat financiën (geen problematisch financiële situatie, wel de hang naar meer geld/financieel gewin), het sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en (mogelijk voorheen) houding risicofactoren zijn voor crimineel gedrag.
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken was bij de diefstal van de telefoon en de straatroof. Dat recht heeft verdachte, maar daardoor was het niet mogelijk om met hem in gesprek te gaan over wat er is gebeurd.
Verdachte heeft betrokkenheid bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] wel erkend. Verdachte heeft verklaard dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt en er spijt van heeft. In reactie op de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] heeft hij verklaard het erg te vinden dat [slachtoffer 1] bang is, maar dat hij niet bang hoeft te zijn.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte valt gelet op zijn leeftijd ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (21 jaar), diefstal van de telefoon (19 jaar) en straatroof (19 jaar) onder het zogenoemde adolescentenstrafrecht. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal in navolging van de adviezen van de psycholoog en de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft van belang geacht dat sprake is van beperkte handelingsvaardigheden bij verdachte. Verder verwijst de reclassering naar het pro Justitia rapport, waarin is vermeld dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte eerder past bij de puberleeftijd (of nog jonger op een aantal gebieden) dan bij de jongvolwassen kalenderleeftijd. Ten aanzien van pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering dat verdachte deel uitmaakt van een gezin, dat hij (enigszins) ontvankelijk is voor ondersteuning/beïnvloeding door volwassenen, dat (continuering van) de schoolgang noodzakelijk is en dat verdachte een maatregel (GBM) nodig heeft die alleen via het jeugdstrafrecht beschikbaar is. De reclassering ziet een combinatie van een pedagogische aanpak én het serieus nemen van de wens van verdachte zelfstandiger te worden als het meest passend en doeltreffend.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht met begeleiding vanuit de volwassenenreclassering. Het advies is afgestemd met de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de geadviseerde voorwaarden met betrekking tot de elektronische monitoring. Verdachte heeft laten weten mee te willen werken aan gedragsverandering en krijgt zo de kans te laten zien dat hij het ook zelf kan met de aangeboden hulp en voorwaarden.
Overschrijding redelijke termijn
Verdachte is op 23 januari 2023 verhoord als verdachte in verband met de straatroof en 1 februari 2023 in verband met de diefstal van de telefoon. Dit vonnis wordt zo’n twee jaar en zeven maanden later uitgesproken. De redelijke termijn is daarmee overschreden in zaken B en C. De rechtbank weegt dat in strafmatigende zin mee.
De rechtbank zal verdachte jeugddetentie van zes maanden en de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor één jaar opleggen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten en de recidive bij verdachte laten meewegen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie er ook rekening mee gehouden dat die de duur van het voorarrest niet overschrijdt. Het is namelijk van belang dat verdachte met het oog op het voorkomen van recidive zo snel mogelijk start met de maatregel.
Wat betreft die maatregel geldt ook dat de ernst en veelvuldigheid van de begane misdrijven en de eerdere veroordeling voor geweldsdelicten aanleiding geven tot de oplegging van die maatregel. Daarnaast is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De gedragsdeskundige en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren ook de oplegging van deze maatregel.
De rechtbank zal bevelen dat het hierna weer te geven programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is. Dat is van belang, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Ook speelt mee dat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte direct met de maatregel start.