ECLI:NL:RBAMS:2025:6255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
13/028190-25, 13/141985-22 (TUL), 13/034217-23 en 13/075117-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal en straatroof met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een adolescent, die werd beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal en straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025, waarbij de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] in een auto heeft vastgehouden en met een vuurwapen heeft bedreigd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor de diefstal van een mobiele telefoon van [slachtoffer 4] en voor de straatroof waarbij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zijn bedreigd met geweld. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van zes maanden opgelegd, met een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6]. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte zich in een kwetsbare positie bevindt en het risico van overbelasting bestaat. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/028190-25, 13/141985-22 (TUL), 13/034217-23 en 13/075117-23
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboortegegevens] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 juni 2023, 18 maart 2025, 21 mei 2025 en 12 augustus 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B en C aangeduid.
Zaak A is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/046431-25) en [medeverdachte 2] (13/028991-25).
Zaken B en C zijn gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen medeverdachte [medeverdachte 2] (13/034214-23 en 13/075119-23)
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Stam, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt, kort samengevat, beschuldigd van:
zaak A
het medeplegen van gijzeling van [slachtoffer 1] in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 in Amsterdam en, voor het geval deze beschuldiging niet tot een veroordeling leidt, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van die [slachtoffer 1] in dezelfde periode en plaats;
het medeplegen van afpersing van [slachtoffer 1] in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 in Amsterdam en, voor het geval deze beschuldiging niet tot een veroordeling leidt, het medeplegen van poging tot afpersing van die [slachtoffer 1] in dezelfde periode en plaats;
zaak B
het medeplegen van diefstal van mobiele telefoons van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in de periode van 14 augustus 2022 tot en met 24 december 2022 in Amsterdam;
heling van een mobiele telefoon op 27 december 2022 in Amstelveen;
zaak C
- het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van geld, een telefoonlader en een telefoon van [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] op 7 november 2022 in Amsterdam.
De volledige beschuldigingen staan in de tenlasteleggingen, die zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en als hier ingevoegd gelden.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsvraag

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A
Medeplegen van de in zaak A onder 1, primair, ten laste gelegde gijzeling en medeplegen van de onder 2, subsidiair, ten laste gelegde poging tot afpersing kunnen worden bewezen.
Van de onder 2, primair, ten laste gelegde afpersing moet verdachte worden vrijgesproken.
Zaak B
De in zaak B onder 1 ten laste gelegde diefstal van de telefoon van [slachtoffer 4] en de onder 2 ten laste gelegde heling kunnen worden bewezen. Van de onder 1 ten laste gelegde diefstal van de telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] moet verdachte worden vrijgesproken.
Zaak C
De in zaak C ten laste gelegde diefstal in verenging met (bedreiging met) geweld kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de in zaak A, onder 1 subsidiair ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten in zaken A, B en C heeft hij vrijspraak bepleit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Zaak A
4.3.1.1 Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde feit
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling ziet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met het oogmerk om een tante, familielid of andere contacten van die [slachtoffer 1] te dwingen 1.000 euro te betalen.
Dat betekent dat vast moet komen te staan dat [slachtoffer 1] van zijn vrijheid is beroofd om een ander te dwingen iets te doen. Dat dat de bedoeling was (het oogmerk) van de vrijheidsberoving, is niet komen vast te staan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar standpunt zelf ook aangevoerd dat de verdachten het oogmerk hadden om [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde gijzeling
Ten aanzien van de (poging) afpersing van [slachtoffer 1]
De onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing zien op het met (bedreiging met) geweld [slachtoffer 1] dwingen tot het aangaan van een schuld, waardoor de verdachten worden bevoordeeld. Daarbij is het aangaan van die schuld in de tenlastelegging nader omschreven als het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes.
Het openen van bankaccounts en betaalaccounts, het daarbij aanvragen van pinpassen en het ter beschikking stellen van toegangscodes brengen naar het oordeel van de rechtbank niet direct met zich mee dat een schuld wordt aangegaan. Nu in de tenlastelegging is vermeld dat een en ander is gedaan om verdachten te bevoordelen en bij de feitelijke gedragingen in de tenlastelegging is vermeld dat onder meer tegen verdachte zou zijn gezegd dat hij geld moet inleveren, begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] via de bankaccounts en betaalaccounts geld zou verkrijgen en dit aan verdachten zou afstaan, waardoor hij zelf een schuld zou aangaan.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] de bankaccounts en betaalaccounts heeft geopend. Dat hij via die accounts geld heeft verkregen en daardoor een schuld is aangegaan blijkt echter niet uit het dossier. [slachtoffer 1] heeft zelf verklaard dat dit niet het geval is. De primair ten laste gelegde voltooide afpersing kan dus alleen hierom al niet worden bewezen.
Uit het dossier kan verder niet worden opgemaakt dat het überhaupt de bedoeling was dat [slachtoffer 1] via het openen van de accounts een schuld zou aangaan op de hiervoor beschreven wijze. Dit volgt ook niet uit de verklaringen van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte namelijk onder meer verklaard dat hij tegen [verdachte] en NN2 heeft gezegd dat de enige manier die hij kende om aan geld te komen het aanvragen van pinpassen was, waarna de verdachten daar crypto op zouden kunnen zetten. Er lijkt gelet op chats in het dossier eerder sprake te zijn van samenwerking met als doel op een – voor de rechtbank niet direct te doorgronden – frauduleuze wijze geld te verkrijgen via de accounts. Dat de verdachten [slachtoffer 1] hebben geprobeerd te dwingen geld op te nemen via de bankaccounts en betaalaccounts en daardoor een schuld aan te gaan, kan dus evenmin worden bewezen.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onder 2 primair ten laste gelegde afpersing en onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot afpersing.
4.3.1.2 Bewezenverklaring wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 16 januari 2025 tot en met 17 januari 2025 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door- die [slachtoffer 1] achterin de auto te laten stappen en- aan weerzijden van die [slachtoffer 1] te gaan zitten in de auto waardoor die [slachtoffer 1] geen kant op kon en- (vervolgens) te gaan rijden met de auto waar die [slachtoffer 1] in zat en- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te plaatsen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
4.3.2
Zaak B
4.3.2.1 Vrijspraak diefstal telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en heling telefoon
Ten aanzien van diefstal van de telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank is, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat diefstal van de telefoons van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) niet kan worden bewezen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verdachte bij een fotoconfrontatie niet herkend als de dader. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze diefstallen.
Ten aanzien van de heling van de telefoon
De ten laste gelegde heling ziet op de van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) gestolen telefoon.
Uit het dossier blijkt dat verdachte deze telefoon op 27 december 2022 bij Used Products in Amstelveen heeft aangeboden. Verdachte had op dat moment dus een gestolen telefoon voorhanden.
Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verdachte wist of moest weten dat deze van diefstal afkomstig was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de telefoon heeft gekocht via Marktplaats en dat de telefoon 50 tot 100 euro goedkoper was dan normaal. Uitgaande van deze verklaring heeft verdachte de telefoon niet onder verdachte omstandigheden verkregen. Verdachte kan in dit licht niet worden tegengeworpen dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de telefoon.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de heling van de telefoon.
4.3.2.2 Bewezenverklaring diefstal telefoon van [slachtoffer 4]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 14 augustus 2022 tot en met 24 december 2022 te Amsterdam een mobiele telefoon (Iphone Pro), die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
Herkenning van verdachte betrouwbaar
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van verdachte door [slachtoffer 4] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat die onbetrouwbaar is.
De rechtbank is, in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat de herkenning wel voor het bewijs kan worden gebruikt en licht dit als volgt toe.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2023 volgt dat de politie op die datum aan [slachtoffer 4] en haar vriend [naam] , die ook bij de diefstal aanwezig was, foto’s heeft getoond van medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte. [slachtoffer 4] en [naam] herkenden verdachte als de dief. [slachtoffer 4] merkte daarbij op dat de haardracht ten tijde van de diefstal anders was maar dat het zeker een en dezelfde person betrof.
Het aanvullende proces-verbaal van 14 maart 2025 bevat een nadere toelichting op de fotoconfrontatie. De politie nam op 14 maart 2025 contact op met [slachtoffer 4] , die verklaart zich de fotoconfrontatie nog goed te kunnen herinneren. Zij verklaart dat de politie haar in totaal zes foto’s heeft laten zien en haar heeft meegedeeld te laten weten als zij iemand herkende die betrokken was bij de diefstal van haar telefoon. [slachtoffer 4] verklaart dat zij aansloeg bij de derde foto en de verdachte gelijk herkende. Zij herkende hem aan zijn bolle gezicht, zijn ogen, zijn donkere huidskleur en zijn haar. Zij licht toe dat zijn haar anders zat dan toen hij bij haar aan de deur was, maar dat zij zijn soort haar herkende. Verder verklaart zij zeker 10 minuten voor de deur met hem te hebben gepraat en dat zij hem daarom goed heeft gezien. [slachtoffer 4] zou hem nu, ruim twee jaar later nog steeds herkennen omdat zij relatief lang met hem heeft gestaan, zo verklaart zij.
[slachtoffer 4] verklaart verder over de herkenning door haar vriend [naam] dat ook aan hem zes foto’s zijn laten zien en dat hij ook gelijk aan sloeg op dezelfde foto..
Gelet op het voorgaande is verdachte tijdens een meervoudige fotoconfrontatie zowel door [slachtoffer 4] als door [naam] overtuigend herkend als de dief. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen en verwerpt het verweer van de raadsman.
4.3.3
Zaak C
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 7 november 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen
een geldbedrag en een telefoonlader en een telefoon, die aan [slachtoffer 5] of
[slachtoffer 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
door die [slachtoffer 5]
-
te duwen en in een hoek te duwen en vervolgens de tas van voornoemde [slachtoffer 5] te openen en
-
een mes te tonen
en
door die [slachtoffer 6]
-
te duwen en tegen een voertuig te duwen en vervolgens de woorden toe te voegen: ''leeg die zakken'' en
-
een mes te tonen en vervolgens de woorden toe te voegen: ''leeg die zakken''.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is in navolging van de adviezen van de psycholoog en reclassering uitgegaan van toepasselijkheid van het jeugdstrafrecht en heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte gijzeling, poging tot afpersing, diefstal, heling en diefstal met (bedreiging met) geweld zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft zij oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar met de door de reclassering geadviseerde onderdelen en vervangende hechtenis van steeds twee weken tot een maximum van zes maanden gevorderd. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel gevorderd.
Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, het strafblad van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en, de hiervoor ook al genoemde, adviezen van de psycholoog en reclassering, De officier van justitie is uitgegaan van eendaadse samenloop van gijzeling en poging tot afpersing.
In haar tweede termijn heeft de officier van justitie erkend dat de redelijke termijn is overschreden in de zaken uit 2022 en dat dit tot enige strafmatiging moet leiden.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen.
Verder heeft hij aangevoerd dat verdachte een moeilijke tijd heeft gehad door het verlies van zijn broer, dat hij geen makkelijke jeugd heeft gehad en dat de tijd in het Huis van Bewaring in het volwassenenregime zwaar voor hem is geweest.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en de gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. Verdachte is bereid zich te houden aan de geadviseerde onderdelen van deze maatregel, aldus de raadsman.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf- en maatregeloplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen geachte
Verdachte heeft met zijn mededaders [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd in de auto van verdachte. Daarbij is een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gezet. [slachtoffer 1] heeft doodsangsten uitgestaan. Logischerwijs heeft dit grote negatieve impact op het leven van [slachtoffer 1] gehad. Uit zijn slachtofferverklaring volgt onder meer dat hij angstig is geworden en niet meer in staat is om te werken. Verdachte komt in het dossier naar voren als de initiatiefnemer van de wederrechtelijke vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] . In ieder geval is duidelijk dat verdachte 1.000 euro van [slachtoffer 1] wilde. Daarmee heeft verdachte een belangrijke rol gehad bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft ook een telefoon gestolen van [slachtoffer 4] . Hij had met haar afgesproken via Marktplaats en heeft zich voorgedaan als potentiële koper van haar telefoon. Verdachte had echter niet de intentie om de telefoon te kopen, maar om de telefoon te stelen. Verdachte heeft daarmee geen respect getoond voor andermans eigendom. Verder is voor het handelen via Marktplaats van belang dat er vertrouwen tussen de partijen bestaat. Door misbruik te maken van het contact via Marktplaats heeft verdachte dat vertrouwen aangetast.
Tot slot was verdachte ook betrokken bij een straatroof met twee middelbare scholieren als slachtoffer. Bij die straatroof is ook een mes getoond. Verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendommen. Verder is het dreigen met een mes zeer beangstigend.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Verdachte is op 4 januari 2023 door de politierechter veroordeeld voor geweldsdelicten.
De psycholoog, die verdachte heeft onderzocht in verband met de ten laste gelegde feiten in zaken A en C, concludeert dat sprake is van een (blijvende) lichte verstandelijke beperking en een ‘bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling’, tegen de achtergrond van achterblijvende sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze beperkingen waren volgens de psycholoog aanwezig ten tijde van de hiervoor genoemde ten laste gelegde feiten. De ‘keuze’ voor crimineel gedrag lijkt in ieder geval tot op zekere hoogte gestuurd te worden door deze problematiek, juist leidend tot beperkte keuzevrijheid. Op basis van de beschikbare informatie over de ten laste gelegde feiten neigt de psycholoog naar ‘enigszins verminderde toerekenbaarheid’ als meest passende manier om de vastgestelde problematiek te verdisconteren in het gedrag.
De rechtbank oordeelt, in navolging van voormeld advies, dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
De gedragsdeskundige adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
De reclassering constateert dat financiën (geen problematisch financiële situatie, wel de hang naar meer geld/financieel gewin), het sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en (mogelijk voorheen) houding risicofactoren zijn voor crimineel gedrag.
Proceshouding
Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken was bij de diefstal van de telefoon en de straatroof. Dat recht heeft verdachte, maar daardoor was het niet mogelijk om met hem in gesprek te gaan over wat er is gebeurd.
Verdachte heeft betrokkenheid bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] wel erkend. Verdachte heeft verklaard dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt en er spijt van heeft. In reactie op de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] heeft hij verklaard het erg te vinden dat [slachtoffer 1] bang is, maar dat hij niet bang hoeft te zijn.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte valt gelet op zijn leeftijd ten tijde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (21 jaar), diefstal van de telefoon (19 jaar) en straatroof (19 jaar) onder het zogenoemde adolescentenstrafrecht. Dat betekent dat het jeugdstrafrecht kan worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal in navolging van de adviezen van de psycholoog en de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen.
De reclassering heeft van belang geacht dat sprake is van beperkte handelingsvaardigheden bij verdachte. Verder verwijst de reclassering naar het pro Justitia rapport, waarin is vermeld dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte eerder past bij de puberleeftijd (of nog jonger op een aantal gebieden) dan bij de jongvolwassen kalenderleeftijd. Ten aanzien van pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering dat verdachte deel uitmaakt van een gezin, dat hij (enigszins) ontvankelijk is voor ondersteuning/beïnvloeding door volwassenen, dat (continuering van) de schoolgang noodzakelijk is en dat verdachte een maatregel (GBM) nodig heeft die alleen via het jeugdstrafrecht beschikbaar is. De reclassering ziet een combinatie van een pedagogische aanpak én het serieus nemen van de wens van verdachte zelfstandiger te worden als het meest passend en doeltreffend.
De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht met begeleiding vanuit de volwassenenreclassering. Het advies is afgestemd met de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de geadviseerde voorwaarden met betrekking tot de elektronische monitoring. Verdachte heeft laten weten mee te willen werken aan gedragsverandering en krijgt zo de kans te laten zien dat hij het ook zelf kan met de aangeboden hulp en voorwaarden.
Overschrijding redelijke termijn
Verdachte is op 23 januari 2023 verhoord als verdachte in verband met de straatroof en 1 februari 2023 in verband met de diefstal van de telefoon. Dit vonnis wordt zo’n twee jaar en zeven maanden later uitgesproken. De redelijke termijn is daarmee overschreden in zaken B en C. De rechtbank weegt dat in strafmatigende zin mee.
Slotsom
De rechtbank zal verdachte jeugddetentie van zes maanden en de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor één jaar opleggen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten en de recidive bij verdachte laten meewegen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie er ook rekening mee gehouden dat die de duur van het voorarrest niet overschrijdt. Het is namelijk van belang dat verdachte met het oog op het voorkomen van recidive zo snel mogelijk start met de maatregel.
Wat betreft die maatregel geldt ook dat de ernst en veelvuldigheid van de begane misdrijven en de eerdere veroordeling voor geweldsdelicten aanleiding geven tot de oplegging van die maatregel. Daarnaast is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De gedragsdeskundige en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren ook de oplegging van deze maatregel.
De rechtbank zal bevelen dat het hierna weer te geven programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is. Dat is van belang, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. Ook speelt mee dat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging naar beneden af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte direct met de maatregel start.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1
Zaak A
Vordering van [slachtoffer 1]
verzoekt materiële schadevergoeding in verband met inkomensverlies en betaling van het eigen risico van zijn zorgverzekering tot een totaal van 1.432,52 euro. Daarnaast verzoekt hij immateriële schadevergoeding van 10.000 euro in verband met toegebracht lichamelijk en psychisch letsel. Hij verzoekt ook toekenning van wettelijke rente, hoofdelijke veroordeling van verdachten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van verdachte
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat hij de vordering niet heeft kunnen bespreken met zijn cliënt vanwege de late verstrekking (ochtend voor de zitting).
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte de rechtbank verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat die onvoldoende is onderbouwd en erg geen mogelijkheid is [slachtoffer 1] dan wel zijn advocaat te bevragen vanwege hun afwezigheid op de zitting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevraagde materiële schadevergoeding geheel toe te wijzen en de gevraagde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van 6.000 euro te matigen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op materiële schadevergoeding. Allereerst stelt de rechtbank vast dat dit deel van de vordering is betwist. Verder is de rechtbank van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde schade aan inkomensverlies en betaling van het eigen risico en de bewezen verklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop levert de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de gevraagde vergoeding van immateriële schade vast dat ook dit deel van de vordering is betwist. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op 3.000 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij kan ook dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.2
Zaak B
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank spreekt verdachte vrij van diefstal van de telefoons van
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dat betekent dat aan verdachte voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast. De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en
zullen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
(hierna: [slachtoffer 4] ) heeft 150 euro schadevergoeding gevorderd in verband met de van haar gestolen IPhone 11 Pro. Daarbij heeft zij toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevraagd.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de bepleite vrijspraak van diefstal van haar telefoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 4] heeft gestolen, staat vast dat aan [slachtoffer 4] door die diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering toewijzen, met wettelijke rente. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.3
Zaak C
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft 127,95 euro materiële schadevergoeding gevorderd in verband met de van hem gestolen telefoon, simkaart en ID-kaart.. Daarnaast heeft hij 307 euro immateriële schadevergoeding gevorderd in verband met toegebracht psychisch leed. Daarbij heeft hij toekenning van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevraagd.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. Daarbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de telefoon, simkaart en ID-kaart van [slachtoffer 6] heeft gestolen, staat vast dat aan [slachtoffer 6] door die diefstal rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering voor zover die ziet op materiële schade toewijzen, met wettelijke rente.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde straatroof rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en verdachte het oogmerk had angst toe te brengen door hem te bedreigen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde de immateriële schadevergoeding van 307 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, billijk is.
De rechtbank zal verder bepalen dat verdachte en de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de schade. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is bij vonnis van 4 januari 2023 in de (gevoegde) zaken met parketnummers 13/141985-22 en 13/278267-22 door de politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij is de algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
In het dossier zit een geschrift waaruit blijkt dat de voorwaardelijke veroordeling met inachtneming van artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft op 18 april 2024 een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf van 40 uur ingediend bij de griffie van de rechtbank in verband met de – toen nog – verdenking in zaak A. De officier van justitie heeft de rechtbank op de zitting van 12 augustus 2025 verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, namelijk de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft de algemene voorwaarde dus overtreden. De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging echter afwijzen. Van belang is dat de veroordeling tot de voorwaardelijke straf dateert van lang geleden. Verdachte heeft het nieuwe strafbare feit gepleegd toen de proeftijd al bijna was afgelopen. Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toegepast. Verdachte is een gedrag beïnvloedende maatregel opgelegd, die de volle aandacht van verdachte vraagt. Als verdachte ook nog een taakstraf moet verrichten, bestaat het risico dat hij wordt overvraagd en de tenuitvoerlegging van de maatregel daardoor wordt belemmerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77w, 77aa,77gg, 77wa, 282, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, B onder 1 en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
-
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
-
diefstal;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
-
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van
12 (twaalf) maanden, die bestaat uit:
-
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering (Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 Amsterdam), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk (afhankelijk van wachttijd). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het startmoment van eventueel verblijf bij begeleid wonen is nog niet bekend. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever [slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie kan toezien op de naleving van dit verbod.
-
Volgen van onderwijs
Veroordeelde volgt de opleiding MBO-niveau 2 Facilitaire Zorg bij ROC Top of soortgelijke opleiding/een soortgelijke instelling.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van opleiding, betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Inzicht geven in sociaal netwerk
Als voorwaarde wordt gesteld dat veroordeelde zijn sociaal netwerk inzichtelijk maakt voor de reclassering en/of begeleiders. Hij geeft toestemming aan de reclassering om bij relevante personen binnen zijn netwerk informatie in te winnen en te delen.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 (één) week per maand.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat en het toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een iPhone 13 Pro Max (goednummer: 6617625);
  • een iPhone (goednummer: 6617628)
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij in zaak A
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 3000, - (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 3000, - (drieduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 januari 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij in zaak B
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van
€ 150, - (honderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] , aan de Staat
€ 150, - (honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij in zaak C
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van
€ 127,95 (honderdzevenentwintig euro en vijfennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 307, - (driehonderdzeven euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] , aan de Staat
€ 434,95 vierhonderdvierendertig euro en vijfennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (7 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 4 januari 2023 in de (gevoegde) zaken met parketnummers 13/141985-22 en 13/278267-22 door de politierechter in Amsterdam opgelegde voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
26 augustus 2025.

Voetnoten

1.Beide telefoons zijn in zaak A in beslag genomen.